31 389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

H BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2011

Hierbij stuur ik de antwoorden op de vragen die tijdens de eerste termijn van de behandeling van het voorstel voor een wet dieren aan mij zijn gesteld, en nog niet zijn beantwoord. De vragen zijn per fractie beantwoord. Daarna volgt een overzicht van de toezeggingen die ik tijdens mijn eerste termijn heb gedaan.

PvdA (lid Sylvester)

Is het de regering bekend hoe de ons omringende landen omgaan met preventieve toetsing van huisvestingssystemen?

Het is mij niet bekend hoe ons omringende landen omgaan met preventieve toetsing van huisvestingssystemen. Het is niet mogelijk in de beschikbare tijd daarover navraag te doen bij de betreffende landen.

Wat gaat de regering doen zodat de gemaakte afspraak over uitfaseren van elektrische waterbadbedwelming, namelijk invoering aan het begin van dit jaar, kan ingaan? Is aan de regering bekend wat de alternatieve wijze van doden is? Graag een reactie van de regering op dit punt.

Door een aantal onvoorziene technische tegenvallers in 2010 is gebleken dat het praktijkrijp maken van de head only methode als alternatief voor het elektrisch waterbadbedwelming vertraging heeft opgelopen. Dit heb ik u in mijn brief van 14 december gemeld (Kamerstukken II 28 286, nr. 447). Het alternatief heeft een aantal wijzigingen ondergaan en zal binnenkort weer in de praktijk getest gaan worden. Afhankelijk van deze praktijkresultaten zal worden bezien of en zo ja wanneer het alternatief voldoende ontwikkeld is om verder uitgerold te worden. Ik zal u hierover voor de zomer informeren, zoals ik u in de brief van december heb toegezegd.

Wat gaat de regering doen om de wetgeving rond het doden van vissen te handhaven op de resterende 20% van de markt? Kan de regering hier specifiek op reageren?

De rest van de sector wordt gestimuleerd ook zijn verantwoordelijkheid te nemen voor het diervriendelijk doden van vissen. Verder zal ik mij er voor inzetten om dit op Europees niveau te regelen.

Aangegeven is, dat de inzet erop is gericht om via het EU-spoor verbetering van dierenwelzijn te realiseren. Kan de regering aangeven welke inspanningen zij tot nog toe heeft kunnen verrichten op dit vlak? Welke staten zijn op dit gebied de gelijkgestemde lidstaten in Noord West Europa? Op welke wijze ondersteunt de regering de sector bij het nemen van een voorsprong binnen de EU als daartoe kansen worden gezien?

Ik heb op hoofdlijnen reeds mijn inzet in EU-verband bekend gemaakt tijdens de Landbouwraad van 17 maart jl. Het betreft:

  • Nieuwe EU-wetgeving voor die diercategorieën waarvoor nog geen EU-regels gelden;

  • Meer ambitieuze normen en doelvoorschriften voor de bestaande EU-wetgeving;

  • Goede naleving van de bestaande normen;

  • Goede follow up van het project «Welfare Quality».

Mijn verdere inzet in EU-verband op gebied van dierenwelzijn zal ik in mei per brief kenbaar maken aan het parlement, in relatie tot de in voorbereiding zijnde nieuwe strategie dierenwelzijn van de Europese Commissie (zoals toegezegd tijdens debatten over de Landbouwraadsvergadering in de Tweede Kamer).

Gelijkgestemde lidstaten in Noord West Europa zijn met name Duitsland, België, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Finland, Oostenrijk.

Bovenwettelijke initiatieven op dierenwelzijnsvlak, zoals investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen, diervriendelijke wijzen van produceren en het nemen van extra managementmaatregelen, worden ondersteund via de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, de Regeling LNV-subsidies en fiscale regelingen op basis van de Maatlat duurzame veehouderij. De ontwikkeling van nieuwe welzijnsvriendelijke dierlijke producten door marktpartijen ondersteun ik financieel in het kader van het Convenant marktontwikkeling verduurzaming dierlijke producten.

In Nederland is er een GPS systeem ingevoerd en is er controle. Zodra de dieren de grens overgaan wordt de controle op het welzijn tijdens transport veel moeilijker, immers veel landen in Europa registreren het transport handmatig of helemaal niet. Laat staan dat kan worden toegezien op het welzijn van de dieren tijdens het transport. Gaat de Regering in Europees verband aandringen op de implementatie van dit GPS systeem in Europa?

De regelgeving op het gebied van diertransporten is Europees geharmoniseerd. Voor internationale lange afstandstransporten is GPS (satelliet navigatie systemen) reeds vanuit de Europese Transportverordening verplicht. GPS kan nationaal niet verplicht worden gesteld, omdat de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) geen grondslag biedt voor nationale voorschriften over transport.

PvdD (lid Koffeman)

Eén van de bezwaren van 23 dierenbeschermingsorganisaties is dat het «nee, tenzij»-beginsel niet consequent wordt toegepast en dat het toegezegde ethisch afwegingskader volledig ontbreekt.

Artikel 1.3 van het wetsvoorstel leidt ertoe dat bij de belangenafweging die aan het stellen van concrete normen ten grondslag ligt het belang van het dier een van de belangen is die wordt meegewogen. In die uitvoeringsregels worden concrete normen gesteld, waaraan bijvoorbeeld de houder van een dier zal moeten voldoen. Een dergelijke norm kan inhouden dat een handeling ten aanzien van dieren in beginsel verboden is, met uitzondering van bepaalde genoemde gevallen; het zogenaamde «nee, tenzij»-principe.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel is opgemerkt dat een vast juridisch afwegingskader voor besluitvorming op basis van gestandaardiseerde wegingsfactoren niet voor de hand liggend is. De besluitvorming kan niet plaatsvinden op basis van gestandaardiseerde wegingsfactoren of criteria, omdat de opvattingen die in de maatschappij leven over hetgeen moet mogen of kunnen ten aanzien van dieren afhankelijk is van factoren die per situatie verschillen. Deze afweging dient in redelijkheid plaats te vinden.

Deze benadering klinkt ook door in artikel 1.3 zoals dat thans, op basis van de beraadslagingen in de Tweede Kamer, luidt. Een ethisch afwegingskader is derhalve in dit wetsvoorstel niet opgenomen.

Het kabinet stelt dat de productiedierenlijst zal worden gecontinueerd. De lijst is alleen nog nooit getoetst op de vraag of de dieren op de lijst daadwerkelijk geschikt zijn om voor productie te houden. En ook is er geen duidelijkheid over de voorwaarden waaronder deze dieren gehouden kunnen worden. Graag een reactie.

Dieren mogen alleen voor productie worden gehouden als ze behoren tot diersoorten die daartoe zijn aangewezen. In het kader van de Nota dierenwelzijn heeft de voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Verburg ongeriefanalyses laten uitvoeren bij dieren die grootschalig in Nederland worden gehouden. Daarbij is niet gebleken dat deze dierensoorten niet gehouden zouden kunnen worden. Ik ben daarom voornemens om de bestaande lijst van diersoorten die voor productie mogen worden gehouden te continueren. Voor het houden en verzorgen van dieren van een aantal van deze diersoorten gelden specifieke voorschriften. Daarnaast is in het ontwerpbesluit houders van dieren, waarover een consultatieronde heeft plaatsgevonden, voorzien in enkele algemene minimumnormen voor huisvesting en verzorging van alle gehouden dieren. Voor alle diersoorten die voor productie mogen worden gehouden, ben ik dus ook voornemens in huisvestings- en verzorgingsnormen te voorzien.

Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre een evaluatie van de handhavingaspecten bij dit wetsvoorstel mogelijk is?

De evaluatie zal alle aspecten betreffen over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Uiteraard zal dit dus ook over de handhaving gaan, waarbij alle beschikbare informatie van de handhavingpraktijk kan worden betrokken.

Is er voor de komende jaren nog wel voldoende capaciteit bij de AID, de VWA en andere inspectiediensten om adequaat te handhaven?

Ik stel jaarlijks voor de nVWA een handhavingsprogramma vast. Dat programma is gebaseerd op controleprotocollen waarin is vastgelegd hoeveel controles bij welke activiteiten van bedrijven nodig zijn. De inhoud van deze protocollen is vooral ook Europees bepaald op basis van Europese controleverordeningen. Er is handhavingscapaciteit om deze protocollen uit te voeren.

Kan worden aangegeven of hij een kop op de Europese wet- en regelgeving ter bescherming van dieren ambieert om de voorhoedepositie binnen de Europese unie concrete inhoud en vorm te geven?

Op basis van het regeerakkoord wil ik het dierenwelzijn bevorderen en me inzetten voor hogere eisen aan dierenwelzijn in de EU ten behoeve van een gelijk speelveld. Voor mijn bijdrage aan die besluitvorming zijn nationale koppen die daarop vooruit lopen, niet nodig en in beginsel ook niet wenselijk.

Er dient een einde te komen aan pijnlijke en dieronterende ingrepen. Hierbij valt te denken aan een verbod op het castreren van biggen, het knippen van hoektanden en het afbranden van staarten bij varkens, het onthoornen van runderen, het vriesbranden en het snavelkappen bij kippen. Dit zou opgenomen moeten worden in het voorliggende wetsvoorstel. Is de staatsecretaris bereid het pad uit te stippelen om de ingrepen uit te faseren

Met dit wetsvoorstel zijn, net als in de GWWD, ingrepen bij dieren in beginsel verboden. Alleen specifiek daartoe aangewezen ingrepen zijn toegestaan. Als in de praktijk blijkt dat een ingreep niet meer nodig is, wordt die ingreep ook niet langer aangewezen.

Mijn ambitie zoals ook verwoord in de Nota dierenwelzijn is dat dieren vanaf 2023 geen fysieke ingrepen meer zullen ondergaan. Ingrepen die wel zijn toegestaan, zijn ingrepen om erger leed te voorkomen, identificatie-ingrepen (bv oormerken) en diergeneeskundige ingrepen. Ingrepen die zijn toegestaan om erger leed te voorkomen zijn de door u genoemde ingrepen. De sector werkt aan het uitfaseren van deze ingrepen en ik ondersteun dat met onderzoek. Ingrepen als couperen van varkensstaarten en snavelbehandeling zijn sterk verweven met de wijze van houden en het management. Staartbijten en verenpikken komen voort uit een complex samenspel van verschillende factoren. Het vinden van een goede oplossing is een lange termijntraject. De sector pakt het serieus op en met het ondertekenen van de uitvoeringsagenda duurzame veehouderij, waarin ingrepen valt onder één van de zes speerpunten, laat zij zien dat zij haar verantwoordelijkheid neemt. Oplossingen worden niet alleen gezocht in management en aanpassing in bestaande huisvesting, maar ook in de ontwikkeling van nieuwe houderijsystemen.

Bij het gebruik van dieren voor sportwedstrijden is het nee, tenzij-principe vervangen door een ja, mits. Het kabinet geeft hiervoor als reden dat er een goed systeem van zelfregulering bestaat. Welke onderzoeken liggen aan deze conclusie ten grondslag en hoe verhoudt het loslaten van het verbod op het gebruik van doping op basis van het «goed stelstel van zelfregulering» zich tot de berichten over dieronvriendelijke trainingsmethoden en een toename in dopinggebruik vanuit de sector zelf?

In de GWWD is een verbod opgenomen voor het toepassen van aangewezen substanties bij dieren die zijn ingeschreven bij wedstrijden (artikelen 62 en 63). Deze substanties zijn nooit aangewezen, mede omdat er geen signalen zijn dat er sprake is van grote misstanden. Op grond van het wetsvoorstel voor een wet dieren kunnen regels worden gesteld over het gebruik van substanties voor dieren die deelnemen aan wedstrijden, waaronder o.a. het verbod op bepaalde substanties (art 2.15). Het wetsvoorstel bevat dus net als de GWWD de mogelijkheid dopingsubstanties aan te wijzen en te verbieden.

Het dopingbeleid is primair een verantwoordelijkheid van de sportorganisaties. De wedstrijdreglementen voorzien in een streng toezicht ter voorkoming van dopinggebruik.

Er komt eind van dit jaar een actualisatie van het beleid, dat is vervat in de Nota dierenwelzijn en de Nationale agenda diergezondheid. Daarbij gaat mijn aandacht onder meer uit naar wedstrijden en het gebruik van doping. Indien de actualisatie aanleiding geeft tot het stellen van regels, zoals een verbod op bepaalde stoffen, dan biedt dit wetsvoorstel daarvoor voldoende mogelijkheden.

Met betrekking tot artikel 3, eerste lid van het Besluit voortplantingstechnieken bij dieren stelt het kabinet dat onnodig leed niet mag worden veroorzaakt met andere dan natuurlijke voortplantingstechnieken. Al naar gelang de concrete situatie zal worden bepaald of pijn, lestel, stress of ander ongerief al dan niet nodig is. Betekent deze interpretatie dat het is toegestaan om pijn en letsel aan een dier toe te dienen en stress en ongerief te veroorzaken als daar een ander doel mee is gediend? Kan de Staatssecretaris aangeven wat dat andere doel dan is en op welke wijze en volgens welke criteria wordt gewogen of het doel de pijn, letsel, stress en ongerief dat dieren wordt aangedaan rechtvaardigt?

Voortplantingstechnieken moeten zodanig worden toegepast dat bij het dier niet onnodig pijn, stress, letsel of ander ongerief wordt veroorzaakt. Ik ben voornemens deze regels te continueren in de uitvoeringsregelgeving. De nVWA beoordeelt in eerste instantie in de concrete gevallen of deze norm overschreden wordt.

SP (lid Peters)

Definities ontbreken. Niet alleen wat is een dier, maar wat wordt bedoeld met diersoorten en diercategorieën?

De in het wetsvoorstel opgenomen delegatiegrondslagen bevatten verschillende aanduidingen voor dieren of groepen van dieren. Derhalve is het mogelijk om op grond van die bepalingen regels te stellen die niet op alle dieren van toepassing zijn.

De aanduiding «dieren» is de meest ruime, waaronder alle dieren vallen. Wordt gesproken over «dierklassen», of «diersoorten», dan wordt daarmee gedoeld op het gelijkluidende begrip zoals dat in de wetenschap wordt gebruikt.

Wordt in een delegatiebepaling gesproken over diercategorieën, dan kan bij het opstellen van regels op grond van die bepaling, binnen de Europeesrechtelijke grenzen, onderscheid worden gemaakt op basis van voor die bepalingen relevante eigenschappen. Gedacht kan worden aan regels die van toepassing zijn op honden met bepaalde uiterlijke kenmerken, maar ook aan regels die van toepassing zijn op runderen, of alleen op stieren. Vereist is dat het onderscheid zodanig duidelijk is dat op basis van de kenmerken van een dier kan worden bepaald of dat dier tot de bedoelde diercategorie behoort. Het voorgestelde artikel 2.6, eerste lid, is daarvan een voorbeeld. Op basis van die bepaling kunnen regels worden gesteld over het fokken van aangewezen diercategorieën. Die regels kunnen onder meer betrekking hebben op het fokken van dieren met bepaalde uiterlijke kenmerken.

Om taalkundige redenen wordt in sommige gevallen gesproken over «bepaalde dieren». Die aanduiding heeft dezelfde strekking als de aanduiding «diercategorieën». Het voorgestelde artikel 2.10, derde lid, onderdeel a, is daarvan een voorbeeld.

Opzettelijke besmetting is verboden. Toch zullen we nog wel eens zoals onlangs koepokvaccins moeten (laten) produceren, waarbij kalveren worden gebruikt. Is dit nu ook verboden, kunnen we dit bij AMvB regelen of valt dat onder de Wet op de dierproeven?

Mochten er voor de productie van een vaccin dierproeven nodig zijn, dan wordt de toelating hiervan geregeld onder de Wet op de dierproeven. Artikel 10.6 van het voorliggende wetsvoorstel voorziet in de afbakening met die wet.

In de GWWD is een verbod op doping bij wedstrijden opgenomen. Het transplantaat van de GWWD in de Wet dieren vertoont dit verbod niet meer. Waarom is dit? En is de zelfregulering een panacee voor de ruitersport gebleken?

Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op de vraag over doping en sportwedstrijden gesteld door de PvdD.

Vrijwel de gehele vaste Commissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van de Eerste Kamer vond het van belang om op 1 juni 2010 over toezicht en handhaving pertinente vragen te stellen. Al deze vragen bleven in de Memorie van Antwoord en ook in de Nadere Memorie van Antwoord onbeantwoord. Kan de staatssecretaris deze vragen alsnog beantwoorden?

Deze vragen zijn beantwoord op bladzijde 50, tweede alinea, onder 5.4 diergeneeskunde van de Memorie van Antwoord. Inmiddels kan ik daarbij aanvullen dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik naar aanleiding van het rapport van de commissie Van Dijk maatregelen hebben genomen die leiden tot een risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen. Daarin is de signalering van zoönosen en de advisering door deskundigenadvies in de fase van besluitvorming goed geborgd. De structuur is analoog aan de organisatie van de humane infectieziektebestrijding.

GroenLinks (lid Böhler)

Hoe zal de staatssecretaris omgaan bij de nadere invulling van de wet met de kritiek van de bij de totstandkoming geraadpleegde organisatie?

De commentaren van die organisaties betroffen het wetsvoorstel. Zij zijn en worden in de gelegenheid gesteld ook hun mening te geven over de uitvoeringsregels. In de toelichting bij de betreffende regels zal, voor zover relevant, op die commentaren worden ingegaan.

Hoe kijkt de staatssecretaris terug op de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en hebben amendementen en moties tot nieuwe inzichten geleid

Ik heb het wetsvoorstel aangetroffen bij mijn ambtsaanvaarding en beschouw het als een adequaat instrument voor realisatie van beleidsvoornemens voor zover die wettelijke regeling behoeven. Ik zal daarvan op pragmatische wijze gebruik van maken in het licht van mijn ambitie het dierenwelzijn te bevorderen.

Kan de regering uitleggen waarom zij denkt dat de bezwaren die door de Raad van State zijn geuit, zijn weggenomen door de wijzigingen naar aanleiding van het advies van de Raad?

Artikel 1.3, eerste lid, van het wetsvoorstel over de intrinsieke waarde van het dier bepaalde bij aanbieding van het wetsvoorstel aan de Raad van State dat een ieder in zijn doen en laten de intrinsieke waarde van het dier betrekt. Overtreding van dat gebod was met straf bedreigd.

Verder bepaalde het tweede lid van bedoeld artikel dat bij het opstellen regels op grond van het wetsvoorstel de erkenning van de intrinsieke waarde als uitgangspunt moest worden gehanteerd. De Raad van State vond beide leden onvoldoende duidelijk. Verder vond de Raad dat het niet duidelijk was hoe dit artikel zich verhoudt ten opzichte van Europese verplichtingen.

Op basis van deze opmerkingen van de Raad is artikel 1.3 geheel herzien. In het wetsvoorstel zoals dat aan de Tweede Kamer is aangeboden luidde het artikel: De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend. Het artikel heeft niet langer de vorm van een gebod, en richt zich louter tot de overheid, primair inzake de besluitvorming over en in het kader van het wetsvoorstel. Dit laatste laat overigens onverlet dat de intrinsieke waarde een leidend gegeven is bij de besluitvorming door de overheid in zaken aangaande dieren.

In de loop van de verdere beraadslagingen over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is het wetsvoorstel komen te luiden zoals thans. Mede aan de hand van de bewoordingen van het Verdrag van Lissabon wordt aangegeven hoe de belangenafweging plaatsvindt die aan het stellen van concrete normen ten grondslag ligt en hoe het belang van het dier daarin meeweegt. Bij die belangenafweging is het belang van het dier een van de belangen die wordt meegewogen.

Kan de Staatssecretaris concreet aangeven op welke punten het dierenwelzijn, vergeleken met de bestaande wet- en regelgeving, wordt verbeterd?

Voor mij is het wetsvoorstel een instrument voor mijn ambitie om het dierenwelzijn te verbeteren. Deze ambitie is ook in het regeerakkoord opgenomen. In het oog springende voorbeelden zijn een werkbare systematiek voor de zogenoemde positieflijst en een verbod op het doden van aangewezen diersoorten of diercategorieën.

Zijn dieren voor dierproeven ook gehouden dieren? Graag een nadere toelichting waarom de wet dieren niet geldt voor dieren die voor dierproeven worden gehouden.

Dieren die voor dierproeven worden gehouden zijn ook gehouden dieren. Regels ter bescherming van proefdieren worden gesteld op grond van de Wet op de dierproeven. Deze regels worden niet in dit wetsvoorstel geïntegreerd vanwege de verschillen tussen deze wet enerzijds en de in het wetsvoorstel samengevoegde wetten anderzijds. De Wet op de dierproeven richt zich op een verantwoord gebruik van proefdieren en reductie van het aantal dierproeven. De verhouding met de Wet op de dierproeven wordt geregeld in het voorgestelde artikel 10.6 van het wetsvoorstel. Het voorstel voor een wet dieren, eenmaal wet, treedt niet in hetgeen bij of krachtens de Wet op de dierproeven is bepaald, met dien verstande dat onverminderd van kracht blijft hetgeen is bepaald bij of krachtens de artikelen 2.2, 2.6 en 2.23 van het wetsvoorstel. Dit betreft de artikelen over het houden van dieren, fokken van dieren en de vergunningplicht voor biotechnologische handelingen.

CDA, mede namens ChristenUnie en SGP (lid Benedictus)

Aansluitend bij de kritiek van de Raad van State geeft het wetsvoorstel onvoldoende sturing aan de lagere wetgeving. Als rechtstreeks werkend verbod en als normerende kader zal het door zijn vaagheid leiden tot rechtsonzekerheid en de noodzaak van verheldering doormiddel van vele gerechtelijke procedures.

Welke overwegingen zijn bepalend voor de specifieke invulling van de nadere regelgeving,gegeven het feit dat het gaat om een kaderwet die heel veel regels, normen en criteria overlaat aan nadere regelgeving

De delegatiesystematiek van het wetsvoorstel is niet nieuw. Ook de huidige wetten worden gekenmerkt door vergelijkbare delegatiemogelijkheden. Een andere systematiek is voor mij ook niet denkbaar; het is immers onmogelijk alle artikelen bij wet vast te leggen. De kernpunten liggen vast in de wet zelf. Ook hiermee continueert het wetsvoorstel de bestaande situatie.

Het is het voornemen om de uitvoeringsregelgeving per doelgroep vorm te geven. Dit leidt ertoe dat er op dit moment zes algemene maatregelen van bestuur in voorbereiding zijn genomen.

  • 1. een besluit voor het houden van dieren gericht tot allen die dieren houden

  • 2. een besluit inzake de diergeneeskunde.

    dit besluit bevat onder andere regels voor de beroepsgroepen en regelt bevoegdheden tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen

  • 3. een besluit dierlijke producten; dat is in het bijzonder gericht op kwaliteitsaspecten van dierlijke producten. Het bevat ook regels over destructie

  • 4. een besluit diergeneesmiddelen

  • 5. een besluit diervoeders

  • 6. een besluit inzake handhaving/toezicht en bestuurlijke boetes

Het is de bedoeling in ieder geval de vigerende regelgeving om te zetten in deze besluiten. Daarmee wordt deze regelgeving gecontinueerd. Het is daarnaast mijn voornemen te komen met een positieflijst voor zoogdieren, de invulling van het nee-tenzij beginselvoor het doden van dieren en het benoemen van enkele concrete gedragingen van dierenmishandeling.

Bij die omzetting zijn mogelijkheden tot vereenvoudiging op andere aspecten van regeldruk, zoals toezichtslasten en uitvoeringskosten, een centraal aandachtspunt.

Voor dierenwelzijn wordt het bestaande beschermingsniveau onverkort gelaten. Het wetsvoorstel voorziet volop in de betrokkenheid van het parlement bij inhoudelijke bepalingen met een voorhangprocedure. Met deze voorhangprocedure is de Kamer al direct vanaf het begin betrokken bij de totstandkoming van de uitvoeringsregelgeving op het gebied van dierenwelzijn.

Het voorstel is om het Burgerlijk Wetboek aan te vullen met de bepaling dat dieren geen zaken zijn en dat bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn. Deze aanvullende bepalingen hebben echter betrekking op wetsbepalingen en niet op zaken zoals bedingen en rechtshandelingen. Hoe moet na aanname van dit wetsvoorstel bijvoorbeeld gemeenschap van goederen worden uitgelegd: inclusief of exclusief dieren? Volgens vooraanstaande juristen gaat dit wetsvoorstel voor verwarring in de rechtspraak zorgen. Zou de staatssecretaris duidelijkheid willen geven welke gevolgen dit artikel heeft voor andere wetten?

Omdat dieren ook in de toekomst ook juridisch als zaken worden behandeld, gelden de gewone regels voor contracten en andere rechtshandelingen met betrekking tot zaken. Ook vallen de dieren in een gemeenschap van goederen, immers ook de bepalingen die gelden ten aanzien van de zaken in een dergelijke gemeenschap gelden ten aanzien van dieren. Dit artikel hoeft derhalve niet tot onduidelijkheid te leiden.

Op welke wijze wordt de onafhankelijkheid van de dierenarts gegarandeerd bij het voorschrijven van antibiotica?

De Diergeneesmiddelenwet geeft dierenartsen het recht om antibiotica voor te schrijven en af te leveren. Deze handelingen maken onderdeel uit van hun werk. Zij hebben een universitaire opleiding gevolgd en een eed afgelegd. Na registratie in het register voor dierenartsen zijn zij tuchtrechtelijk op hun beroepsuitoefening aan te spreken en bij overtreding van de Diergeneesmiddelenwet strafrechtelijk aansprakelijk.

Met betrekking tot het voorschrijven en het gebruik van antibiotica is een mentaliteitsverandering nodig. Met de sector zijn afspraken gemaakt om in 2011 tot een vermindering van het antibioticumgebruik van 20% te komen en in 2013 tot een vermindering van 50%. Ik ga er vanuit dat de sector zich aan deze afspraken houdt. Mocht dat echter niet het geval zijn, dan zal ik vergaande maatregelen treffen om de dierenarts- en apothekersfunctie te ontkoppelen. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang.

Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre producten van dieren die gevaccineerd zijn tegen MKZ vrijelijk binnen het hele grondgebied van de Europese Unie mogen worden verhandeld? Is dat afdoende geregeld?

In de Europese MKZ bestrijdingsrichtlijn van 2003 is in detail geregeld wat er mag en niet mag met producten van tegen mond- en klauwzeer gevaccineerde dieren. Daar waar lidstaten zich aan deze eisen houden kunnen producten verhandeld worden en deze producten mogen door andere lidstaten niet worden geweigerd.

VVD (lid Schaap)

De VVD-fractie spreekt haar bezorgdheid uit over de verwijzing in de wet naar de vijfde vrijheid van Brambell. Dit beginsel stelt dat het de dieren vrij moet staan natuurlijk gedrag te vertonen. Dit klinkt zo lief, humaan en dus verlokkelijk. Ik wijs echter op de uiterst riskante implicaties die deze vrijheid kan hebben. Hoe denkt de regering deze vrijheid te verbinden met schadelijke of gevaarlijke gevolgen van het natuurlijke gedrag van dieren? Betekent dit een muilkorfverbod? Hoe ver mag een dier gaan in het uitleven van zijn instincten? Wat sta je schadelijke dieren nog toe?

Bij besluiten wordt er op grond van artikel 1.3, derde lid, van het onderhavige wetsvoorstel rekening mee gehouden dat dieren vrij zijn van

  • dorst, honger en onjuiste voeding;

  • fysiek en fysiologisch ongerief;

  • pijn, verwonding en ziektes;

  • angst en chronische stress;

  • beperking van hun natuurlijk gedrag,

voor zover dat redelijkerwijs kan worden verwacht.

Ik wijs op in dit verband op de laatste zinsnede, waarmee is bepaald dat beperking van het uitoefenen van het natuurlijk gedrag van dieren in principe wordt voorkomen, voor zover dat redelijkerwijs kan worden verwacht. Dit artikel staat niet in de weg aan het verplichten van een muilkorf voor agressieve honden.

Daarmee worden die dieren beperkt in hun uiterst gevaarlijke natuurlijke gedrag. Het is niet redelijk te verwachten dat een dier wordt gelaten in het uitoefenen van dat gedrag. Daar verplicht artikel 1.3 dan ook geenszins toe.

Wat is precies de meerwaarde van het zaak-en-toch-niet-geheel-zaak? Is dit een wanhopige uiting van gewetenswroeging, de vrees dieren altijd weer tekort te doen? Wil de staatssecretaris duidelijk maken hoe dit soort termen doorwerken in bijvoorbeeld contracten, waar ook weer de inhoud van het Burgerlijk Wetboek van kracht is?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de soortgelijke vraag van het CDA.

Toezeggingen

Ik heb in mijn eerste termijn toegezegd te komen met een uitvoeringschema voor de nadere regelgeving. Ik zal daarin tevens aandacht geven aan de volgende vragen:

  • De invulling van het nee-tenzij beginsel in de op te stellen algemene maatregelen van bestuur (vraag gesteld door het lid Bohler (GL)) met de kanttekening dat dat uiteindelijk pas concreet zal kunnen blijken op het moment dat de ontwerpbesluiten aan uw Kamer zullen worden voorgelegd.

  • Hoe en op welke wijze groeperingen worden betrokken bij de concretisering van de uitwerking van de uitgangspunten van de wet in de concrete uitvoeringsbesluiten (vraag gesteld door het lid Schaap (VVD))

Daarnaast zal ik u apart informeren over de volgende onderwerpen:

  • De handhaving van het CITES-verdrag en de illegale import van CITES-dieren (vraag gesteld door het lid Benedictus (CDA)).

  • Voor de vragen, gesteld door het lid Schaap (VVD), inzake de organisatie van de handhaving moge ik u vooreerst verwijzen naar een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en ondergetekende, die u naar ik verwacht, binnenkort mede aan u zal worden gezonden.

  • De acties die ik in samenwerking met de Minister van VWS zal ondernemen om de risico’s van cross kingdom jumpers in beeld te brengen en de mogelijkheden van een early warning systeem voor dit soort ziekten (vraag gesteld door het lid Benedictus (CDA)).

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven