Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31389 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31389 nr. B |
Vastgesteld 1 juni 2010
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van deze omvangrijke operatie om vijf wetten te integreren in één wetsvoorstel. Het terugbrengen van het aantal algemene maatregelen van bestuur achten zij een goede zaak. Maar wel zijn bij deze leden nog een aantal vragen en zorgpunten aanwezig.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de regering met betrekking tot de Wet dieren. Leden hebben behoefte aan het stellen van vragen, mede namens de leden van de fractie van de SP.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet dieren. Dit geldt met name het integraal kader dat deze wet bevat voor regels inzake het houden van dieren in brede zin. De integratie van de bestaande wetgeving in een samenhangende wet beschouwt deze fractie als een groot winstpunt; hetzelfde geldt het terugbrengen van de vele algemene maatregelen van bestuur tot een overzichtelijk aantal.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de Wet dieren. Deze leden sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van de PvdA en stellen aanvullend nog een vraag.
Tegen de wet zoals die voorligt, hebben de leden van CU-fractie, evenals die van de SGP-fractie, als zodanig geen bezwaren. De wet roept wel vragen op. Daarop willen deze leden zich concentreren. De bij hen levende vragen hebben meer het karakter van een bezinning op het houden van dieren in het algemeen en betreffen daardoor ook opheldering van gebruikte terminologie. Het oogmerk van deze leden is een kritische bezinning, met het doel een meer verantwoorde veehouderij te bevorderen. Daarbij kunnen we niet om een kritische bezinning van bestaande praktijken en richtingsontwikkelingen heen, aldus de leden van de beide fracties.
Het lid van de fractie van de PvdD heeft zorgvuldig kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en heeft dienaangaande een groot aantal vragen. De prealabele vraag luidt of de regering kan aangeven op welke wijze en in welke mate dieren er beter op worden na invoering van het Wetsvoorstel dieren. Op welke punten gaan dieren er op vooruit in het kader van dierenwelzijn en op welke punten zullen zij er op achteruit gaan en waaruit blijkt dit, zo luidt de vervolgvraag ter nadere specificatie van het antwoord van de regering. Genoemd lid vraagt de regering verder in haar beantwoording van de bovenstaande vraag per land en per maatregel aan te geven op welke punten het welzijn beter geregeld is dan in de andere Europese landen en op welke punten Nederland het minder goed doet. Tevens vraagt het lid van de PvdD-fractie in het antwoord onderscheid te maken tussen de verschillende soorten gehouden landbouwhuisdieren: welke soorten dieren zullen onder betere welzijnsomstandigheden worden gehouden in vergelijking met andere landen in de Europese Unie en welke dieren zullen slechter af zijn in vergelijking met hun soortgenoten in andere landen in de Europese Unie? Genoemd lid vraagt de regering ook hier specifiek te zijn per maatregel en per land.
Toegespitst op het gehouden productiedier, luidt de vervolgvraag aan de regering of vereenvoudiging van de regelgeving, zoals beoogt in deze nieuwe wet, ook zal leiden tot betere bescherming van het gehouden productiedier. Kan de regering daarbij voorbeelden geven en toelichten voor welke dieren dat geldt en waaruit dat zal blijken? Genoemd lid verzoekt ter zake om antwoorden per maatregel en de uitwerking daarvan op specifieke diergroepen. Wanneer deze specificiteit niet mogelijk is, verneemt het lid graag waarom dit zo is.
Intrinsieke waarde van het dier en zorgplicht
Uitgangspunten van dit wetsvoorstel zijn de intrinsieke waarde van en de zorgplicht voor het dier. In artikel 13 van het Verdrag van Lissabon wordt gesteld dat bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie op het gebied van landbouw, visserij, vervoer, interne markt en onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte, de Unie en de lidstaten ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel. De Wet dieren omvat ook de implementatie van Europese regelgeving. Dit lijkt te botsen met de uitgangspunten van dit wetsvoorstel, omdat intrinsieke waarde en gesanctioneerde zorgplicht meer impact hebben dan «ten volle rekening houden met» Op welke wijze wordt daarmee omgegaan en wat is de visie van de regering daarop, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de fractie van de SP, merken dienaangaande op dat artikel 1.3 de intrinsieke waarde van het dier introduceert. In het Verdrag van Lissabon staat dat de lidstaten ten volle rekening moeten houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel. In de Engelse basistekst staat zelfs een bredere term sentient beings. Dat is te vertalen als wezens met gevoel en bewustzijn. Kan de regering deze leden aangeven waarom dit begrip niet is overgenomen als uitgangspunt in het onderhavige wetsvoorstel? Hoe verhoudt de Nederlandse invulling zich tot hetgeen is geformuleerd in het Verdrag van Lissabon, zo vragen deze leden.
Voordat in Nederland tot vaccinatie tegen bijvoorbeeld mond- en klauwzeer kan worden overgegaan is toestemming van de EU noodzakelijk. De zorgplicht (lees: vaccinatie) is daardoor ondergeschikt aan vigerende Europese regelgeving. Bij uitbraken van besmettelijke ziektes worden soms vervoersverboden gehanteerd. De stallen van ingesloten bedrijven raken dan snel overvol, waardoor het welzijn van de dieren in het gedrang komt. Ook hier geldt dat door vaccinatie vervoersverboden eerder zouden kunnen worden opgeheven. Kan de zorgplicht hier als een breekijzer dienen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Of prevaleert de Europese regelgeving boven de nationale wetgeving?
In de juridische vakliteratuur2 is de strafrechtelijk gesanctioneerde zorgplicht van deze wet geanalyseerd en afgedaan als een middel om alle mogelijk (niet voorzien) ongewenst gedrag te straffen. Het rechtsbeginsel zorgplicht als zodanig wordt onderschreven, maar in feite wordt de uitwerking en concretisering nu overgelaten aan de rechtspraak. Volgens onder meer artikel 7, lid 1 van het EVRM moet een strafbepaling de strafbare gedraging zo duidelijk en objectief mogelijk omschrijven, zodat de burger vóórdat hij een bepaalde gedraging pleegt, kan weten dat die gedraging strafbaar is. Wat is de reactie van de regering op deze opvattingen van juridische deskundigen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De intrinsieke waarde van een dier is een moreel begrip. De religieuze, levensbeschouwelijke of politieke overtuigingen van burgers kunnen in Nederland nogal verschillen. Volgens sommige groeperingen moet een dier wettelijk verankerde rechten hebben. Voor de leden van de CDA-fractie echter is een dier een medeschepsel, maar wel ondergeschikt aan de mens. De morele en juridische status van mens en dier verschillen. Daardoor rust juist een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de mens om extra goed voor het dier te zorgen. De vraag van deze leden aan de regering is of de uitgangspunten van dit wetsvoorstel voldoende ruimte laten voor deze opvatting. Ook willen deze leden graag weten wat volgens de regering de relatie is tussen de intrinsieke en de economische waarde van een dier.
Met de introductie van de Wet milieubeheer (ook een kaderwet) leek het dat in eerste instantie inhoudelijk weinig veranderde, maar op termijn bleek dat door de vastgelegde uitgangspunten verdergaande voorstellen werden uitgelokt. Kan de regering deze leden ook aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn voor de landbouw van wettelijke verankering van de intrinsieke waarde van een dier in combinatie met de vrijwaring van artikel 1.3?
De zorgplicht strekt zich uit over gehouden dieren, dat wil zeggen over dieren die in de beschikkingsmacht zijn van mensen. Vissen worden geacht zich in de beschikkingsmacht te vinden als zij in een net gevangen zijn. De dieren in de Oostvaardersplassen worden door de hoeder gedwongen gehouden in een omschreven natuurgebied. Daar lijkt dan ook sprake van beschikkingsmacht. Strekt de zorgplicht zich voortaan ook uit tot deze groep dieren, zo vragen deze leden. In het verlengde daarvan vragen zij hoe de regering om denkt te gaan met het fenomeen dat bekend staat als cross kingdom jumpers (ziekten die van plant op mens en dier overgaan), omdat gehouden dieren immers gevrijwaard moeten worden van ziektes.3
Een intrigerend onderwerp in deze wet is de positie en definiëring van de zogenaamde intrinsieke waarde van het dier. De memorie van toelichting spreekt in deze van de eigen, zelfstandige waarde van het dier, los van de gebruikswaarde die de mens aan het dier toekent. Opvallend is dat de wetgever weigert een eenduidige betekenis van dit begrip te geven. Waarom weigert de wetgever een nadere duiding van dit begrip, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is de betekenis van de stelling dat het begrip vooral als zin heeft een signaal te geven? Is het wel verantwoord om een begrip dat niet voorkomt in de regelgeving van de Europese Unie in Nederland toe te voegen in de eigen regelgeving, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Zij vragen zich af wat de betekenis is van zo’n ongedefinieerd Nederlands signaal. Wat beoogt de regering met dit signaal, op welke dieren heeft het betrekking en wie moet ermee worden bereikt, zo vragen zij.
Genoemde leden vragen zich voorts af of dit begrip niet leidt tot een onoverbrugbaar dualisme bij de uitvoering van de wet. Enerzijds stelt de wet namelijk dat dieren vanuit het perspectief van welzijn en gezondheid toevertrouwd zijn aan de menselijke zorg, anderzijds heet het dat het dier ook zelf een waarde inbrengt, ook al wordt deze – naar de opvatting van deze leden – als een lege huls gepresenteerd. Zou het niet veel zinniger zijn deze tweeslachtigheid weg te nemen en dit begrip te vervangen door een specifiekere nadruk op de menselijke verantwoordelijkheid voor de diergezondheid en het dierwelzijn, zo vragen deze leden. Graag horen de leden van de VVD-fractie een nadere onderbouwing van het begrip intrinsieke waarde, zodat de zin en betekenis daarvan duidelijk worden. Ook vernemen deze leden graag hoe de menselijke verantwoordelijkheid voor dieren een eenduidige wettelijke onderbouwing houdt. Een veel scherpere verwoording van dit begrip zou verwarring kunnen voorkomen.
Naar de opvatting van deze leden schuilt er mogelijk nog een probleem. Intrinsieke waarde veronderstelt een oorspronkelijke positie van het dier, los van en voorafgaand aan door de mens ingebrachte waarden. De dieren waarover deze wet hoofdzakelijk spreekt, zijn echter in het geheel geen wezens die los van of voorafgaande aan de mens bestaan. Het zijn alle huisdieren, in hoge mate producten van menselijk ingrijpen (zoals de fokkerij) en vergaand gedomesticeerd. Anders gezegd, deze dieren zijn zelf al het product van menselijke waarden, toegevoegd aan het uitgangsmateriaal. Kan de regering deze leden duidelijk maken op welke wijze het begrip intrinsieke waarde nader gedefinieerd moet worden en wie dus de eigenlijke afzender is van het beoogde signaal?
De leden van de VVD-fractie hebben met enige bezorgdheid kennisgenomen van de verwijzing in de wet naar de vijfde vrijheid van Brambell. Gesteld wordt dat het de dieren vrij moet staan om natuurlijk gedrag te vertonen. Dit klinkt verleidelijk, maar kan bedenkelijke of zelfs riskante implicaties hebben, zo menen deze leden. Hoe verbindt de regering dit principe met gevaarlijke of schadelijke gevolgen van het natuurlijk gedrag van dieren, zo vragen zij. Behouden ze ook dan de vrijheid het natuurlijk gedrag te vertonen? Betekent dit dat het muilkorven van gevaarlijke honden moet worden verboden? Zij vragen de regering hierop nader in te gaan. Wat beoogt de regering met de stelling uit de memorie van toelichting, dat de intrinsieke waarde van het dier ertoe kan leiden dat elke functie van het dier voor de mens ondergeschikt kan worden gemaakt aan deze intrinsieke waarde van het dier zelf? Als welke functie voor de mens dan ook ondergeschikt wordt aan het dier zelf, is de positie van het dier als huisdier dan nog wel mogelijk, zo vragen deze leden. Zij vragen de regering een nadere onderbouwing te geven van een en ander.
Het lid van de fractie van de PvdD, mede namens de leden van de fractie van de SP,stelt de regering de vraag of zij de mening deelt dat dieren die als gezelschapsdier worden gehouden geen volwaardige plek hebben in dit wetsvoorstel en dat hun wettelijke bescherming achteruit gaat ten opzichte van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Mocht de regering deze vraag ontkennend beantwoorden, dan verzoekt genoemd lid om een toelichting. Is de regering voorts bereid tot nadere maatregelen, zodat de wet ook voor gezelschapsdieren adequate voorschriften biedt wat betreft dierenwelzijn en beschermingsniveau, zo vraagt het aan het woord zijnde lid.
Het lid van de fractie van de PvdD, mede namens de leden van de SP-fractie, heeft eveneens een aantal vragen met betrekking tot de verwijzing naar de vijf vrijheden van Brambell. Graag verneemt hij van de regering waarom zij nog steeds de minimale, uit 1965 daterende vijf vrijheden van Brambell hanteert, in plaats van de door de Raad voor Dierenaangelegenheden in zijn advies (aan de Tweede Kamer) over megastallen4 gehanteerde «moderne en actuele definitie van dierenwelzijn zoals vastgesteld in het EU-Welfare Quality-project». Bij de beantwoording van deze vraag wordt de regering verzocht de adviezen van de denkgroep-Wijffels uit 2001 en die uit het hooglerarenpleidooi uit 2010 te betrekken.
De leden van de VVD-fractie hebben voorts vragen over de rechtspositie van het dier, zoals verwoord in dit wetsontwerp. In paragraaf 3.4.1.1 van de memorie van toelichting wordt de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier gekoppeld aan de versterking van de positie van het dier als rechtsobject in de beleidsvorming en de uitvoeringsregelgeving. Dit valt te billijken zolang het hierbij expliciet gaat om de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren in het algemeen en huisdieren in het bijzonder. In een dergelijk verband is de positie van het dier eenduidig te definiëren en kan de wet worden uitgevoerd. De vraag is echter of met dit wetsartikel niet ook stilzwijgend een opening wordt ingebracht naar de positie van het dier als rechtssubject. De leden van de VVD-fractie vragen zich af, of er in de voortdurende verwijzing in deze wet naar de eigenheid en integriteit van het dier niet stilzwijgend ook een opening naar een herdefiniëring van de rechtspositie van het dier besloten ligt. Zij vragen de regering nog eens expliciet te bevestigen dat elke verwijzing naar of aanzet tot een positie van het dier als rechtssubject wordt uitgesloten. Zij vragen de regering te bevestigen dat de zogenaamde eigen zelfstandige waarde van het dier, onafhankelijk van de waarde voor de mens, geen herdefinitie van de rechtstitel van het dier kan en mag inhouden.
Voorts hebben de leden van de VVD-fractie met verbazing kennisgenomen van het aangenomen amendement Cramer en Waalkens (Kamerstukken II 2009/10, 31 389, nr. 68). Als deze leden het goed begrepen hebben, gaat het erom dat dieren kunnen worden onderscheiden van andere roerende zaken, maar dat in rechtshandelingen dieren toch weer als zaken mogen worden beschouwd. Doel is dan het beter in acht kunnen nemen van allerlei beperkingen inzake het omgaan met dieren. Maar het huidige Burgerlijk Wetboek hanteert toch ook al een dergelijk onderscheid? Sterker nog, ook daar worden dieren toch omschreven als rechtsobjecten, juist omdat het in specifieke zin om dieren gaat? Wat voegt de – naar het oordeel van deze leden – cryptische omschrijving «geen zaken», maar in wettelijke zin wel «behandelen als zaken» daaraan eigenlijk toe, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is dus de winst van dit artikel? Zo die er al is, wordt dan niet tegelijk een helder en eenduidig wettelijk onderscheid in het huidige Burgerlijk Wetboek vervangen door een vage, niet-eenduidige omschrijving, die ook nog eens niet aansluit op andere artikelen in het Burgerlijk Wetboek, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Wat maakt het uit dat in zakelijke contracten dieren niet als een afzonderlijke wettelijke grootheid worden omschreven, als de behandeling van deze rechtsobjecten toch al wettelijk is omschreven en er dus in feite niets verandert? Het is toch zo dat hoe dan ook rechtens uitsluitend wettelijke artikelen op dieren van toepassing zijn en geen andere? Maar wat betekenen dan toevoegingen als ongeschreven recht, goede zeden of een natuurlijk rechtsgevoel (artikel 2a.2 van het Burgerlijk Wetboek)? De leden van de VVD-fractie willen van de regering graag opheldering over de juridische status van het ongeschreven recht, waarop dit artikel wijst, evenals de juridische betekenis van het natuurlijk rechtsgevoel waarop het amendement wijst. De leden van genoemde fractie willen graag een nadere onderbouwing van de zin van dit artikel, waarbij duidelijk wordt wat de precieze juridische meerwaarde hiervan is en hoe een sluitende aanpassing aan andere artikelen uit het burgerlijk wetboek wordt gerealiseerd. Ook willen zij graag dat de regering de vraag beantwoordt naar de juridische betekenis van de toelichting op dit amendement, in het bijzonder waar gesproken wordt van aansluiting tussen het Burgerlijk Wetboek en artikel 1.3 van de Wet dieren. Waarom wordt hier alweer gesproken van de intrinsieke waarde van het dier? Waarom wordt in de toelichting op dit artikel niet gesproken van het dier als rechtsobject? Dat zou namelijk de bijzondere wettelijke positie van het dier aangeven, zo menen de aan het woord zijnde leden. Opmerkelijk is echter dat in plaats daarvan wordt gesteld dat natuurlijkerwijs rekening moet worden gehouden met de eigen aard van het dier, beseffende dat men met een levend wezen te maken heeft. Wordt hier toch niet weer, op een heimelijke, impliciete wijze een deur opengezet naar de typering van het dier als rechtssubject, zo vragen deze leden. En is het niet zo, dat als «levend wezen» het criterium moet zijn van het «ontzakelijken» van het dier, dan ook levende planten moeten worden gezien als soortgelijke entiteiten? Waarom ook voor deze levende wezens geen nadere bepaling in het Burgerlijk Wetboek, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de fractie van de SP, constateren dat de bezwaren van de Raad van State zich toespitsen op een aantal hoofdelementen van het wetsvoorstel. Zo stelt de Raad, dat de delegatiebepalingen in het wetsvoorstel een onbedoelde reikwijdte hebben. Begrippen als intrinsieke waarde van het dier, respect voor dieren en duurzaamheid zijn als inhoudelijk normerende uitgangspunten voor die delegatiebepalingen onvoldoende duidelijk. Kan de regering uiteenzetten waarom zij, zoals het overkomt bij de leden van de PvdA- en SP-fracties, niets doet met dit advies?
In het wetsvoorstel is gekozen voor de intrinsieke waarde van het dier als wettelijk kernbegrip. De Raad van State adviseert om deze keuze nader te bezien aangezien de opvattingen over de invulling van deze waarde en het gewicht dat daaraan moet worden toegekend tegenover de veelheid van zakelijke en maatschappelijke belangen verstrekkend van elkaar verschillen. Ook met dit advies wenst de regering niets te doen. Kan de regering onderbouwen waarom zij deze keuze heeft gemaakt, zo vragen genoemde leden.
Zonder de Europese wet- en regelgeving en de concrete invulling in de andere Europese landen kunnen er in Nederland op het gebied van dierenbescherming en dierenwelzijn nagenoeg geen resultaten worden bereikt, zo menen de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie. Zij vragen of de regering deze conclusie deelt. Welke inspanningen onderneemt de Nederlandse regering op dit punt in Europa, zo willen zij voorts weten.
Kan de regering aan de genoemde leden uiteenzetten in welke mate met dit wetsvoorstel de positie van het dier wordt gediend in termen van dierenbescherming en dierenwelzijn? Ook verzoeken zij de regering de vraag te beantwoorden of vanuit deze invalshoeken sprake is van doelmatige wetgeving.
De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie zijn voorstander van een actieve rol van de overheid inzake dierenbescherming en dierenwelzijn. Zij vragen de regering aan te geven welke initiatieven zij neemt op dit gebied in termen van voorlichting. Initieert, ondersteunt en bevordert de regering initiatieven uit het veld op dit vlak en zo ja, op welke wijze, zo vragen deze leden voorts.
De Wet dieren als kaderwet beoogt een integraal toekomstgericht beleid inzake dieren. Dat bestaande wetten zijn samengebracht, waarderen de leden van de fracties van CU en SGP positief. Een eerste vraag die opkomt, is waarom zo weinig van een ethisch, een normatief perspectief in deze wet is vastgelegd. Wordt de betekenis van deze wet niet tekortgedaan door voor een ethisch kader te verwijzen naar bestaande Nota’s inzake Dierenwelzijn en Diergezondheid, zo vragen deze leden. En door dit ethisch kader te laten wachten op lagere regelgeving?
Het benadrukken van de zorgplicht en verantwoordelijkheid voor dieren impliceert de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier. Toch wordt naar de opvatting van de aan het woord zijnde leden niet duidelijk wat die intrinsieke waarde nu precies is en welke eisen daaruit volgen voor de concrete zorgplicht en verantwoordelijkheid. De minister sprak in dit verband in de Tweede Kamer van «heelheid en gaafheid», maar dat kan en moet van meer gezegd worden dan van dieren alleen, zo stellen deze leden. Ook bepleit de minister dieren te beschermen tegen ongerechtvaardigde inbreuken op die waarde, maar daarmee wordt die waarde zelf nog niet duidelijk. De leden van de fracties van CU en SGP zouden dus wat meer duidelijkheid van de regering willen krijgen over de intrinsieke waarde van dieren.
Het lid van de fractie van de PvdD vraagt, mede namens de leden van de SP-fractie, de regering aan te geven waarom er niet is gekozen voor de zelfstandige dierenbeschermingswet die maatgevend is voor alle categorieën dieren, zoals dat in de meeste landen in de EU het geval is. Graag verneemt genoemd lid van de regering waarom zij meent dat dierlijke productie onder dezelfde wet kan vallen als de bescherming van de rechten en het welzijn van dieren.
Voorts verzoekt het lid van de PvdD-fractie de regering aan te geven of is overwogen om een meer algemeen juridisch kader op te stellen, met een basis in de Grondwet, waarin de algemene, principiële uitgangspunten voor de omgang met en het houden van dieren en de positie van het dier in de samenleving (en de wetgeving) worden opgenomen. Is de regering bereid zich alsnog hiervoor – op andere wijze dan in deze wet het geval is – in te spannen?
Kan de regering voorts aangeven op welke wijze het eerder toegezegde – te ontwikkelen – ethisch afwegingskader (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 117) is verwerkt in dit wetsvoorstel? En voor zover het niet is verwerkt, op welke wijze is de regering voornemens dat in de nabije toekomst alsnog te doen?
Het lid van de PvdD-fractie verneemt voorts graag van de regering in hoeverre de volgende concrete actiepunten die in de Nota Dierenwelzijn zijn benoemd, daadwerkelijk binnen de daar gestelde termijn in de Wet dieren worden ingevuld. Het betreft:
• In 2009: de algemene maatregel van bestuur voor melkvee;
• Per 1 juni 2008: vriesbranden bij koeien verboden;
• Per 2009: rubberen matten voor kalveren verplicht;
• 2009: verbod knippen hoektanden varkens, alleen vijlen toegestaan;
• 2011: aanpassing regels snavelkappen pluimvee;
• Onderzoek naar de juiste elektrische parameters voor het verdoven van eenden, leghennen en vleeskuikens. Na onderzoek: het opnemen in nationale regelgeving en inzet voor aanpassing in EU-richtlijn;
• Overheid stelt randvoorwaarden voor aquacultuur en wettelijk geregelde dodingsmethoden voor vissen;
• 2011: verplichte I&R honden;
• Certificatieschema voor honden en katten;
• Eind 2008: evaluatie Dierentuinenbesluit;
• Eind 2008: Onderzoek welzijn dieren in het circus.
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31 389, nr. 3, blz. 19) worden enkele verboden en maatregelen (verboden op dierenmishandeling, verwaarlozing en opzettelijke besmetting van dieren, voorts de toepassing van het «Nee-tenzij»-beginsel en de plicht van de overheid om regels op te stellen voor de huisvesting, het doden en het transport van dieren) genoemd die de minister als resultaat van de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren beschouwt. Is de regering van mening dat de overheid, gelet op de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren als levende wezens met bewustzijn en gevoel, ook de plicht heeft om actief het gebruik van dieren te verminderen, zo vraag het lid van deze fractie. Zo ja, op welke wijze komt dit tot uiting in het regeringsbeleid. Bij de beantwoording van deze vraag verzoekt het aan het woord zijnde lid de regering ook de overwegingen van de denkgroep-Wijffels en het hooglerarenpleidooi uit 2010 te betrekken. Mocht het antwoord op de eerdere vraag ontkennend luiden, dan verzoekt hij de regering ook dit toe te lichten. Deelt de regering de mening dat de algemene zorgplicht niet alleen betrekking heeft op burgers, maar ook op rechtspersonen en overheden? Mocht het antwoord ontkennend luiden, kan de regering dan aangeven waarom niet?
Het lid van de fractie van de PvdD verzoekt de regering voorts aan te geven waarom is gekozen voor deze formulering van de intrinsieke waarde van dieren. Is de regering bereid een nadere invulling te geven aan dit begrip en hierbij expliciet te kijken naar de definitie gehanteerd in de Wet op de Dierproeven (WOD), zo luidt de vervolgvraag. Kan de regering aangeven waarom er wel een verbod op seks met dieren is, maar geen algehele garantie voor het respecteren van de seksuele integriteit van dieren, ook in de veehouderij?
Waarom worden dieren niet evenals in het Verdrag van Lissabon gekwalificeerd als levende wezens met bewustzijn en gevoel (sentient beings), zo vraagt dit lid, mede namens de leden van de SP-fractie. Vormt het feit dat dieren levende wezens met bewustzijn en gevoel zijn naar de opvatting van de regering niet de belangrijkste basis voor de erkenning van hun intrinsieke waarde, die met nadruk los zou moeten worden bezien van het nut dat dieren vertegenwoordigen voor de mens?
Ook verneemt genoemd lid graag van de regering waarom het opnemen van de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren in de wet slechts als een «signaal» wordt beschouwd en niet als de basis van een algemene inspanningsverplichting voor de overheid om het dierenwelzijn te bevorderen. Hij stelt deze vraag mede namens de leden van de SP-fractie.
Uit de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier volgt vanzelfsprekend dat het «Nee, tenzij»-beginsel leidend is, aldus het aan het woord zijnde lid. Bij een aantal artikelen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is echter in het wetsvoorstel het «Nee, tenzij»-beginsel omgezet in een «Ja, mits»-principe (bijvoorbeeld wedstrijden met dieren, toedienen van doping). Kan de regering verduidelijken waarom hier voor gekozen is? Deelt de regering de mening dat het «Nee, tenzij»-beginsel als uitwerking van de erkenning van de intrinsieke waarde logischerwijze consequent in de Wet dieren dient te worden toegepast, zo vraagt het lid van deze fractie. Zo nee, waarom niet?
Kan de regering het lid van de PvdD-fractie toelichten hoe zij op grond van begrippen als «burgermansfatsoen» kan garanderen dat de belangen van dieren als zelfstandige factor worden meegewogen in de noodzakelijke afwegingen? Deelt zij de mening dat het uitgangspunt «niet alles wat kan, hoeft» in feite een omkering is van het «Nee, tenzij»-principe dat de regering nog steeds zegt te honoreren? Zo neen, kan de regering dit toelichten?
Het nieuwe artikel 1.4 van onderhavig wetsvoorstel vertoont een opvallende gelijkenis met artikel 2 van de Flora- en faunawet (Ffw). Welke gunstige ervaringen met artikel 2 Ffw hebben de regering doen besluiten, een dergelijk artikel in de Wet dieren op te nemen, zo vraagt dit lid. Waarop is het vertrouwen van de regering in het «burgermansfatsoen» gebaseerd, een vertrouwen dat kennelijk zo groot is dat niet behoeft te worden voorzien in een strafbaarstelling? Is de regering alsnog bereid te bezien op welke wijze strafbaarstelling zou kunnen worden toegevoegd en geëxpliciteerd, zo vraagt het lid van deze fractie. Zo nee, waarom niet?
Divergerende belangen, dilemma’s en afwegingen
In de WTO-onderhandelingen zijn de non-trade concerns, zoals dierwelzijn een lastig onderwerp. De landen buiten de Europese Unie hebben hieraan geen boodschap; zij accepteren geen extra eisen met betrekking tot dierwelzijn bij de uitvoer van producten en dieren naar de EU. Blijkens de memorie van toelichting heeft dit te maken met de grote diversiteit binnen de Europese Unie aangaande wettelijke regelgeving over dierwelzijn. Welke rol speelt dit wetsvoorstel in dat geheel, zo vragen de leden van de CDA-fractie de regering. Welke inspanningen (van Nederland en van de EU) zijn überhaupt noodzakelijk om acceptatie van non-trade concerns mogelijk te maken? De aan het woord zijnde leden willen van de regering weten welke rol het voornemen tot EU-wetgeving inzake dierwelzijn (in 2014) hierbij kan spelen.
Veeteeltstudieclubs van jonge boeren houden vaak beoordelingswedstrijden over wat de mooiste koe of het mooiste kalf is. Deze groep boeren is vaak erg begaan met hun dieren. Een van de prijzen is dan vaak een kalf. Volgens dit wetsvoorstel mag dat niet meer. Wat is de ratio daarvan, zo vragen genoemde leden.
Diergezondheid en volksgezondheid zijn nauw verweven. De uitdijende veestapel kan gevolgen hebben voor de volksgezondheid. Dat betekent volgens de leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie, dat de ministeries van LNV en VWS op structurele basis kennis en ervaring zullen moeten gaan uitwisselen. Hoe ziet de regering de relatie tussen de intensieve veehouderij en de gevolgen voor het welzijn van dieren en de gezondheid van mensen, zo vragen deze leden. Welke mogelijkheden biedt deze wet om de intensieve veehouderij aan banden te leggen als mocht blijken dat het welzijn van dieren in het geding is en als er risico’s zijn voor de volksgezondheid, zo willen zij voorts weten.
De veterinaire kant en de humane gezondheidszorg zullen naar de toekomst toe nauwer moeten gaan samenwerken. Dat betekent onder andere dat GGD’s in de toekomst de nodige informatie moeten krijgen. Onderkent de regering dit, zo vragen genoemde leden. Zij verzoeken de regering haar gedachten te geven op dit punt. Hoe wordt in de toekomst een nauwere samenwerking tussen de ministeries van LNV en VWS bevorderd, zo willen deze leden weten. Onderkent de regering de noodzaak van een cultuurverandering (slechten van bestaande schotten)? De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie worden graag geïnformeerd over de maatregelen die de regering neemt om de gewenste cultuurverandering te bewerkstelligen en om bestaande structuren en overleggen verder op elkaar te laten aansluiten?
De leden van de PvdA- en SP-fracties vragen de regering of zij heeft kennisgenomen van het parlementair initiatief om over te gaan tot het instellen van een themacommissie Dierhouderij. Wat zijn de taken van deze commissie? Wanneer zijn er uitkomsten van de werkzaamheden te verwachten? De Commissie-Van Dijk doet momenteel een onderzoek waarin de Q-koorts centraal staat. De leden van de PvdA- en SP-fracties vernemen graag van de regering wanneer de uitkomsten van dit onderzoek zijn te verwachten en of deze worden meegenomen in de werkzaamheden van de themacommissie Dierhouderij. Ook wordt er onderzoek gedaan in Utrecht (IRAS) naar de relatie dierhouderij en volksgezondheid. Wanneer worden de uitkomsten van dit onderzoek verwacht en vormen deze input voor de themacommissie Dierhouderij?
De intrinsieke waarde van het dier moet in de veehouderij steeds worden afgewogen tegen economische, ecologische en consumentenbelangen als gerechtvaardigde belangen. Hoe staat het momenteel over het algemeen met de balans tussen die belangen, zo vragen de leden van de fracties van CU en SGP de regering. Hoe kan worden voorkomen dat het economische aspect overheerst, zo willen zijn weten. Zijn er algemene richtlijnen voor een afwegingskader te geven?
Deze leden willen voorts graag van de regering weten hoe dierenwelzijn zich verhoudt ten opzichte van bijvoorbeeld het nut van dieren voor mensen, zowel voor de veehouders (hun economie) als de consumenten (als voedsel). Daarbij gaan deze leden ervan uit dat mishandeling, verwaarlozen en veronachtzamen van dieren vanzelfsprekend worden bestreden. Economisch kan het rendabel zijn en voor de consument gewenst dat de kwaliteit van dierlijke producten toeneemt, terwijl het dier daaronder lijdt. Als bekend voorbeeld verwijzen deze leden naar de voeding van ganzen om vergroting van levers te krijgen – waardoor de dieren ziek worden – met het oog op zo veel mogelijk hoogwaardige productie van ganzenlever.
Ook vragen deze leden aan de regering aan te geven waar de grenzen liggen voor ingrijpen inzake dierenwelzijn als het gaat om het bevorderen van gegarandeerde en veilige voedselproductie. In dat verband valt te denken aan bijvoorbeeld noodzakelijke vaccinatie om dierziekten te voorkomen en aan het toedienen van geneesmiddelen in het algemeen en van antibiotica in het bijzonder om dierziekten te bestrijden en te genezen. Hoe kan daarbij voorkomen worden dat de belangen van de farmaceutische industrie andere belangen overheersen en schaden, zo vragen deze leden.
In de veehouderij plaatst de moderne technologie ons vaak voor een dilemma, zo stellen de aan het woord zijnde leden. Enerzijds stelt de technologie ons in staat de veehouderij te «industrialiseren», waardoor het dier gemakkelijk in zijn eigen aard wordt miskend en slachtoffer wordt van technische beheersing en controle. Anderzijds kan de technologie ook ten dienste staan van het dier en daarmee van de veehouderij. Graag zouden de leden van de genoemde fracties zien dat de regering beide wegen eens tegen elkaar afzet, om daarna te verdedigen dat de tweede lijn (ten dienste van het dier) het normatieve kader voor haar beleid vormt. Als voorbeeld van een dergelijk dilemma – maar er zijn meer voorbeelden – kunnen gentechnische of biotechnologische handelingen worden genoemd. Enerzijds kan het dier van die technologieën het slachtoffer worden, terwijl ecologie, economie en consument er mogelijk beter van worden. Anderzijds kan het dienstbaar zijn aan het dier, maar lijdt de economie en de consument er bijvoorbeeld onder. Graag horen deze leden van de regering welk evenwicht haar voor ogen staat.
Genoemde leden vernemen ook graag van de regering of zij plannen ontwikkelt om de bio-industrie te hervormen en hoe die hervormingen er gaan uitzien. Hoe kan het houderijsysteem zodanig worden aangepast dat recht wordt gedaan aan het soorteigen, natuurlijk gedrag van dieren, zo vragen deze leden.
Ook vragen deze leden, mede namens de leden van de SP-fractie, de regering hoe – in weerwil van het politieke streven om het zeer inefficiënte, dieronvriendelijke en verstorende productiesysteem te veranderen – de intensiteit en schaalvergroting de laatste jaren toch is toegenomen.
Een bijzonder probleem vormt de verhouding tussen de eigen aard en de intrinsieke waarde van dieren en de inzet van voortplantingstechnieken. De leden van de fracties van CU en SGP vragen hoe genetische versmalling kan worden voorkomen. Welke technieken zijn wel en welke zijn niet geoorloofd?
Het lid van de PvdD-fractie vraagt de regering voorbeelden te geven van hoe goede huisvesting van dieren het welzijn van dieren dient en tegelijkertijd de weerstand van dieren tegen ziektes vergroot en hun gezondheidsrisico’s verkleint. Genoemd lid vraagt de regering daarbij aan te geven of zij doelt op huisvesting waarbij een vrije uitloop naar buiten mogelijk is voor dieren. Tevens vraagt hij de regering te verduidelijken óf en zo ja, op welke wijze de regering het mogelijk acht dat huisvesting die de weerstand van dieren tegen ziektes vergroot en hun gezondheidsrisico’s verkleint, nadelig kan uitpakken voor het welzijn van deze dieren.
Het aan het woord zijnde lid vraagt de regering aan te geven in hoeverre de samenhang tussen het belang van diergezondheid en dierenwelzijn ten aanzien van landbouwhuisdieren in het bijzonder en het vooropstellen van de verplichting tot het verzorgen van dieren, zoals in dit wetsvoorstel tot uitdrukking komt, zich verhoudt tot de economische afwegingen die worden gemaakt om de toegevoegde waarde van de veehouderij verder te maximaliseren. Hij vraagt voorts of de belangen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid en andere keuzes in het wetsvoorstel worden afgewogen tegen de financiële implicaties voor het veehouderijcomplex. Kan de regering aangeven welke criteria tegen elkaar worden afgewogen als het gaat om de in het wetsvoorstel opgenomen voorstellen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid? Hij verzoekt de regering bij de beantwoording van deze vragen de aanbevelingen van de denkgroep-Wijffels uit 2001, de regeringsreactie daarop uit 2001 en de aanbevelingen van het hooglerarenmanifest uit 2010, alsmede de afweging van de regering daarbij te betrekken.
Het lid van de PvdD-fractie verzoekt de regering in aanvulling op de vermelde toegevoegde waarde van het grondgebonden veehouderijcomplex aan te geven wat de jaarlijkse maatschappelijke kosten zijn voor de vervuiling van bodem, water en lucht door het grondgebonden veehouderijcomplex, zoals ammoniakschade, uitspoeling van nitraat, fijnstofconcentraties etcetera. Hij verzoekt daarbij een onderscheid te maken tussen welke kosten de overheid jaarlijks spendeert om de schade aan bodem, lucht en water door de grondgebonden veehouderij te verminderen en in hoeverre en op welke wijze deze kosten worden verhaald op het grondgebonden veehouderijcomplex zelf. Tevens vraagt dit lid de regering in te gaan op de overige maatschappelijke kosten en effecten die verbonden zijn aan het grondgebonden veehouderijcomplex, zoals ontbossing van het tropisch regenwoud vanwege veevoerwinning, concurrentie tussen de verbouw van gewassen voor veevoer en voedsel, uitstoot van broeikasgassen, slavenarbeid op sojaplantages, etcetera. Het verzoek aan de regering is om in dat licht ook aan te geven welke maatschappelijke kosten in binnenland en buitenland in de toekomst te verwachten zijn op basis van de externaliteiten die behoren bij de binnenlandse productie van dierlijke producten. Genoemd lid vraagt om een specifiek antwoord, zowel wat betreft termijnen als bedragen.
Dit lid vraagt de regering voorts aan te geven waarom zij een overzicht van de toegevoegde waarde van de veehouderij opneemt in de memorie van toelichting van een wet die gaat over het houden van dieren. Kan de regering aangeven wat de relatie is tussen het wetsvoorstel en het overzicht van de toegevoegde waarde en op welke wijze de Kamer dit verband dient op te vatten? Hij verzoekt de regering haar antwoord toe te spitsen op het feit dat de intrinsieke waarde van dieren gezien wordt als waarde los van het nut voor de mens. Zo nee, waarom niet?
Voorts vraagt het aan het woord zijnde lid de regering aan te geven of haar overzicht van de toegevoegde waarde van de veehouderijsector betekent dat bij het ontwikkelen van wetten op het houden van dieren deze toegevoegde waarde impliciet, dan wel expliciet meegenomen dient te worden in de beoordeling en invulling van het samenhangend stelsel van regels die direct verband houden met het gehouden dier. Indien het antwoord ontkennend luidt, wat beoogt de regering er dan mee, zo vraagt dit lid.
In de considerans is sprake van de wenselijkheid regels te stellen ter bescherming van het milieu «in relatie tot het gebruik van diervoeders en het toepassen van diergeneesmiddelen». In artikel 2.2 [Houden van dieren], lid 10 onder a, 3° wordt behalve naar diervoeders en diergeneesmiddelen ook verwezen naar «andere substanties of materialen». Betekent deze toevoeging dat er een impliciet verband wordt gelegd tussen de bescherming van het milieu en het verschijnsel intensieve veehouderij op zich? Zo ja, waarom is dit verband niet meer expliciet aan de orde gesteld? Zo neen, waarom wordt deze vorm van integratie niet nagestreefd?
Kan de regering aangeven welke fricties optreden tussen de belangen van diergezondheid, dierenwelzijn en volksgezondheid en op welke wijze deze belangen tegen elkaar worden afgewogen, zo vraagt het lid van deze fractie voorts. Welke rol spelen economische belangen daarin?
Het lid van de PvdD-fractie vraagt de regering ook aan te geven of naast gezonde en eerlijke handel, welke door de regering wordt gezien als een publiek belang, via een verantwoorde veehouderij ook andere publieke belangen gediend kunnen worden, zoals schoon water, schone lucht, een schone bodem en een omgeving waarin dieren worden gehouden die vrij zijn van stress, pijn, honger en dorst en die hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen. Hij vraagt de regering aan te geven welke fricties zij voorziet tussen bovenstaande publieke belangen en de uitwerking daarvan in de Wet dieren. Ook verzoekt hij de regering te verduidelijken welke garanties de wet biedt en of de regering van mening is dat zelfregulering in de afgelopen tien jaar op dit gebied voldoende heeft opgeleverd, geijkt aan de aanbevelingen van de denkgroep-Wijffels en de kabinetsreactie daarop in 2001.
Kan de regering aangeven of zij met gelijke productievoorwaarden die concurrentie voorkomen, bedoelt dat we in Nederland als het gaat om dierenwelzijn, diergezondheid en de regels die we stellen aan het houden van dieren niet verder dienen te gaan dan andere landen om een «ongelijk speelveld» te voorkomen? Het lid van genoemde fractie vraagt de regering daarbij aan te geven in hoeverre zij de waarden van de samenleving ten aanzien van dierenwelzijn gaat afwegen tegen het economisch gewin in relatie tot het houden van dieren. Graag verneemt dit lid welke prioriteit bij de regering voorop staat met deze wet: het houden van dieren onder de voor hen beste omstandigheden óf het economisch versterken van de Nederlandse productie van dieren. Tevens verzoekt hij de regering in dit kader om een uitgewerkte toelichting op hoe haar keuze voor de economie óf voor de bescherming van het dier in de praktijk en in deze wet zal resulteren in concrete verbetering voor alle dieren die bedrijfsmatig gehouden worden.
Kan de regering aangeven waaruit blijkt dat de overheid in het geval van de Wet dieren een bondgenoot is van de samenleving als geheel en niet van de landbouwsector? Het lid van de PvdD-fractie verzoekt de regering te verduidelijken in hoeverre en op welke specifieke en concrete terreinen zij is tegemoetgekomen aan de wens van de samenleving om het welzijn van productiedieren te verbeteren en te verankeren in de wet. Kan de regering daarbij ook aangeven op welke wijze zij zich dienstbaar heeft opgesteld naar de samenleving en in welke gevallen zij zich meer dienstbaar heeft opgesteld naar de veehouderijsector als het gaat om regelgeving ten aanzien van dierenwelzijn? Het aan het woord zijnde lid verzoekt de regering in haar beantwoording aan te sluiten bij de aanbevelingen van de denkgroep-Wijffels uit 2001 en de aanbevelingen van de hoogleraren die het pleidooi in 2010 opnieuw agendeerden. Ook verneemt dit lid graag van de regering of de wet voldoende aansluit bij het snel veranderende maatschappelijk inzicht over de wijze waarop met dieren dient te worden omgegaan en de rol die de overheid daarin zou moeten spelen volgens de burgers.
Kan de regering aangeven waarom voor haar het opheffen van de rem op innovatie in geval van de ontwikkeling van huisvestingssystemen een belangrijker criterium is dan voorafgaande toetsing van deze systemen op dierenwelzijnsaspecten, zo vraagt het lid van de PvdD-fractie. Kan de regering aangeven op welke wijze zij voorkomt dat na de door haar voorgestelde afschaffing van het systeem van preventieve toetsing van huisvestingssystemen, de toetsing achteraf van huisvestingssystemen zulke bezwaren oplevert ten aanzien van dierenwelzijn, dat deze systemen afgeschaft dienen te worden? Kan de regering daarbij aangeven hoe zij voorkomt dat hier dure uitkoopregelingen voor opgetuigd moeten worden? En kan zij aangeven of zij van mening is dat er een exportverbod dient te komen voor in Nederland verboden huisvestingssystemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke vorm?
Het aan het woord zijnde lid vraagt de regering aan te geven waarin bedrijfsmatig gehouden dieren verschillen van hun hobbymatig gehouden soortgenoten wat betreft de eisen die gesteld worden aan dierenwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid en welke zijn opgenomen in dit wetsvoorstel. Kan de regering daarbij aangeven waarom deze eisen verschillen ten opzichte van elkaar en in welke mate economische belangen een rol spelen bij het vaststellen van een bepaald minimumniveau van dierenwelzijn? Hoe verhoudt het antwoord van de regering zich tot de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren, zo vraagt dit lid.
De wet stelt dat «onnodig» leed niet mag worden veroorzaakt met andere dan natuurlijke voortplantingstechnieken. Kan de regering aangeven welke criteria bepalen wat onnodig is, zo vraagt het lid van de PvdD-fractie. Kan de regering ook aangeven op welke wijze het respecteren van de seksuele integriteit van dieren in de wet verankerd is? Zo nee, waarom is die verankering niet in deze wet aanwezig, juist nu er een wet is aangenomen die het seksueel misbruik van dieren verbiedt?
Kan de regering aangeven waarom strengere aanvullende regels op het gebied van het transport van dieren niet aan de orde zullen zijn? Kan de regering in de beantwoording van deze vraag ook ingaan op de regels die gelden voor transporten tot 60 kilometer en welke regelgeving daarvoor geldt, zo vraagt het aan het woord zijnde lid, mede namens de leden van de SP-fractie.
Kan de regering aangeven of de toegestane ingrepen zullen worden verminderd als gevolg van vereenvoudiging en afstemming van de regelgeving middels de Wet dieren, of daarentegen gelijk zullen blijven of zullen toenemen?
Toezicht en handhaving
Het veterinair tuchtrecht zou een normerende werking op de werkzaamheden van dierenartsen moeten hebben. Het blijkt dat 95% van de klachten afkomstig zijn uit de gezelschapsdierensector5 Klachten uit de sectoren met professioneel gehouden dieren komen er amper. Het tuchtrecht lijkt hiermee zijn doel voorbij te schieten. De dierenartsen in de landbouwhuisdieren hebben een zeer grote uitdaging op hun bord liggen om het antibioticumgebruik de komende 3 jaar met 50% terug te dringen. De beroepsorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft daartoe onder andere een registratiesysteem opgezet. Deelname daaraan wordt maar deels door kwaliteitsborgingssystemen opgelegd. Via dit wetsvoorstel bestaat overigens de mogelijkheid deelname wettelijk te verplichten. Het ontbreekt de beroepsorganisatie nu aan juridische middelen om deelname door dierenartsen af te dwingen. Daardoor bestaat het risico dat zogenaamde free riders zich onttrekken aan de registratie en langdurig gemiddeld teveel antibiotica voorschrijven met alle risico`s voor de volksgezondheid van dien. Welke mogelijkheden ziet de regering om iemand van de beroepsorganisatie al of niet tijdelijk als onbezoldigd klachtenambtenaar of als belanghebbende volgens artikel 8.15 aan te wijzen, zowel zonder als met de aanwijzing tot verplichte deelname aan registratie, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe verhoudt het veterinair tuchtrecht zich tot het fenomeen bestuurlijke boetes?
De leden van de PvdA-fractie stellen dat een adequaat en effectief toezicht is vereist. Kijkend naar de veterinaire infrastructuur achten deze leden de vraag opportuun of de regering voornemens is een autoriteit in het leven te roepen
die functioneert tussen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde aan de ene kant en de overheid aan de andere kant.
De leden van de fractie van SP, mede namens die van de fracties van CDA, PvdA, CU, GL en PvdD vragen de regering – wetend dat nog vele regelingen via algemene maatregelen van bestuur de Wet dieren invulling moeten gaan geven – op welke plaats het herkennen, opsporen, handhaven, voorkomen en bestrijden van oorzaken van schadelijke effecten op de gezondheid van mens en dier, mede in verband met voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, en met betrekking tot het welzijn van dieren als taken van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid zullen worden opgenomen. Ook vragen zij de regering op welke wijze deze vorm gaan krijgen, welk departement eerstverantwoordelijk is/wordt op dit gebied en hoe het interventiebeleid naar aanleiding van meldingen, klachten, (ernstige) incidenten en crises wordt uitgevoerd. Vooral het karakteristieke van het onafhankelijke staatstoezicht, sinds het werd ingesteld door Thorbecke, namelijk regelmatig de staat van de volksgezondheid beschrijven en gevraagd en ongevraagd de minister(s) adviseren, zien de leden van deze fracties naar letter en geest niet terug in het voorliggende wetsontwerp Wet dieren. Bovendien verdient de relatie met de Gezondheidswet nadere uitleg en aandacht, zo menen de leden van genoemde fracties. Kortom deze leden verzoeken uitleg hoe de veterinaire infrastructuur er middels deze wet uit komt te zien.
Het lid van de PvdD-fractie vraagt de regering aan te geven of vanuit onderhavig wetsvoorstel veehouders meer in staat wordt gesteld om zelf ingrepen en diergeneeskundige handelingen te verrichten dan onder de huidige wetgeving. Kan de regering daarbij aangeven wat er zal veranderen door de bepalingen in het wetsvoorstel als het gaat om het verrichten van bepaalde lichamelijke handelingen door veehouders; welke handelingen in het voorliggende wetsvoorstel worden toegestaan, terwijl die op basis van vigerende regelgeving nog niet mogen? Genoemd lid verzoekt de regering specifiek te zijn in de beantwoording van deze vraag.
In meer algemene zin, verzoekt hij de regering te verduidelijken of als gevolg van het wetsvoorstel de bevoegdheden van degenen die ingrepen mogen verrichten zal veranderen en of de bevoegdheden van degenen die nu nog geen ingrepen of lichamelijk handelingen mogen verrichten, zullen worden verruimd. Kan de regering aangeven op welke wijze gegarandeerd wordt dat handelingen die slechts door een bevoegd veterinair verricht mogen worden, in de praktijk niet worden uitgevoerd door veehouders zelf en welke sancties staan op overtreding?
Is de regering voornemens om, in aanvulling op de Nota Dierenwelzijn, strengere nationale regels te stellen aan de ingrepen bij dieren zoals ook mogelijk is vanuit de EU-richtlijn 99/74/EG, luidt de vervolgvraag van dit lid.
De regering somt een groot aantal regels op dat in aanmerking komt voor handhaving door middel van een bestuurlijke boete, waaronder die met betrekking tot het bedrijfsmatig huisvesten en verzorgen van dieren en de regels inzake de inrichting van slachthuizen. Vervolgens noemt de regering als argument: «Deze regels zijn in belangrijke mate technisch van aard, en overtreding ervan leidt niet zonder meer tot inbreuken op in de maatschappij levende fundamentele waarden (criterium b), of tot individuele schade of letsel bij mens of dier (criterium c).» Kan de regering haar overwegingen zowel ten aanzien van criterium b, als ten aanzien van criterium c nader toelichten, zo vraagt het aan het woord zijnde lid.
Het lid van de PvdD-fractie vraagt voorts naar de overwegingen van de regering om de vier genoemde gedragingen die in ieder geval verboden zijn, ongewijzigd over te nemen uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Is de regering bereid om deze vier voorbeelden uit te breiden met gedragingen die naar algemene maatstaven onwenselijk zijn, zoals bijvoorbeeld het schoppen of slaan van een dier en het ophitsen of beangstigen van een dier, bijvoorbeeld door geluid, licht, fysieke prikkelingen of elektrische schokken, zo wil hij graag weten. Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Deelt de regering de mening van genoemd lid dat voor effectieve wetgeving rondom dierenmishandeling een gedegen evaluatie over de (toepassing en formulering van de) huidige bepalingen rondom dierenmishandeling nodig is, waarbij duidelijk moet worden waaraan het tot op heden heeft geschort bij de handhaving en vervolging op grond van de huidige artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Kan de regering aangeven in hoeverre een dergelijke evaluatie heeft plaatsgevonden? Is de regering bereid hier alsnog onderzoek naar in te stellen, voorafgaand aan verdere behandeling van onderhavig wetsvoorstel in de Eerste Kamer, inclusief een evaluatie van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zo vraagt dit lid.
Kan de regering verduidelijken hoe de afstemming van nieuw te introduceren bestuursrechtelijke instrumenten er uit komt te zien? Worden er nadere criteria/grenzen gesteld aan welke overtredingen en misdrijven strafrechtelijk vervolgd worden? Kan de regering aangeven hoe zij om wil gaan met grootschalige overtredingen zoals eerder vastgesteld bij bijvoorbeeld het Varkensbesluit en hoe zij dergelijke grootschalige overtreding via deze wet wil indammen c.q. voorkomen?
Het lid van de PvdD-fractie vraagt de regering voorts toe te lichten hoe zij tot de conclusie is gekomen dat wanneer het gaat om het deelnemen van dieren aan wedstrijden in de praktijk een goed werkend systeem van zelfregulering is gebleken? Uit welke onderzoeken is dit gebleken en kan de regering de Kamer deze onderzoeken doen toekomen? Hoe verklaart de regering in dit licht de toenemende geruchten over dopinggebruik in de paardensport? Hangt het vervallen van artikel 64 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dat doelmatige handhaving op dit gebied beoogde, samen met deze overtuiging? Kan de regering dit nader toelichten en in haar antwoord specifiek zijn over de voordelen en de mogelijke nadelen die zijn gebleken uit haar beleid van zelfregulering, zo vraagt genoemd lid.
Voorts vraagt dit lid de regering aan te geven in hoeverre er een handelsverbod komt voor dieren die niet in de positieflijst zijn opgenomen en op welke wijze dit zal worden vormgegeven, gehandhaafd en gesanctioneerd.
Overig
De Wet dieren is een uitgesproken voorbeeld van een kaderwet. De wet beperkt zich daarbij tot een aantal hoofdlijnen van regelgeving en beleid, maar een toegespitste invulling van regels, normen en wegingen ontbreekt nagenoeg geheel. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de vraag te beantwoorden of de ruimte voor dynamiek in de regelgeving en snelle aanpassingen als de noodzaak zich daartoe voordoet wel opweegt tegen het doorschuiven naar nadere regelgeving. Deze leden willen graag een nadere onderbouwing van deze keuze. Tevens vragen ze de regering de vraag te beantwoorden of de samenleving zo niet erg in onzekerheid blijft over de betekenis van de wet. Voorts vernemen zij graag wanneer de nadere regels mogen worden verwacht. Vele daarvan hebben grote invloed op het houden van dieren, op gezondheids- en welzijnsaspecten van dieren, evenals op de positie van het bedrijfsleven, dierenartsen en belangengroepen. Welke ruimte is er voor deze betrokkenen om inbreng te geven op de invulling van deze regels? Graag horen de leden van de VVD-fractie van de regering hoe deze sectoren worden betrokken bij het tot stand brengen van deze regels. Tevens vernemen zij graag de opvattingen van de regering over overgangsperiodes, als veranderingen in de regels aan de orde zijn. Het wetsvoorstel spreekt van de ministeriële beschikking over een Diergezondheidsfonds en de inbreng door derden via een convenant met maatschappelijke sectoren. Genoemde leden vernemen graag van de regering wat dit precies inhoudt en hoe het bedrijfsleven wordt betrokken bij de besteding van middelen uit dit fonds.
In het debat in de Tweede Kamer is aan de orde geweest, dat de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren nooit is geëvalueerd. Wanneer wordt de Wet dieren geëvalueerd ten einde een herhaling van het niet uitvoeren van een essentiële evaluatie te voorkomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie.
Het lid van de fractie van de PvdD vraagt, mede namens de leden van de SP-fractie, dienaangaande waarom ervoor is gekozen om een nieuw wetsvoorstel te ontwikkelen, terwijl er nooit een evaluatie heeft plaatsgevonden van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Is het niet onjuist, voorbarig en een gemiste mogelijkheid om een nieuwe wet te ontwikkelen zonder kennis over de effectiviteit van de bestaande wet, zo luidt de vervolgvraag. Kan de regering in dat kader aangeven waar en op welke wijze zij de aanbevelingen van de denkgroep-Wijffels, zoals in 2001 gedaan en in 2010 opnieuw bepleit door honderden hoogleraren, in de totstandkoming van de wet heeft betrokken of tijdens de periode van 2001–2010 heeft geïmplementeerd?
Ook wenst het lid van de PvdD-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie, graag te vernemen in hoeverre de Eerste Kamer zal worden betrokken bij de opzet van de evaluatie van de Wet dieren. Bij de beantwoording van deze vraag verzoekt genoemd lid de regering aan te geven hoe zij deze evaluatie ziet in relatie tot het ontbreken van een evaluatie van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voorzag niet in een algemene maatregel van bestuur. Is dat in dit wetsvoorstel wel geregeld, zodat de hoogte van de boetes nader kunnen worden uitgewerkt, zo vragen de leden van de fracties van PvdA en SP. Voorts vernemen zij graag of de algemene maatregelen van bestuur aan de Kamers van dit parlement worden voorgehangen en nagehangen.
Het lid van de PvdD-fractie vraagt dienaangaande aan welke algemene maatregelen van bestuur precies gewerkt gaat worden en op welke termijn? Welke worden in de Wet dieren overgenomen vanuit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Is er al een begin gemaakt met het opstellen van de algemene maatregelen van bestuur en zo ja, welke? Kan de regering de Kamer een nauwkeurig en bindend tijdpad geven voor de invulling van de algemene maatregelen van bestuur waar in dit wetsvoorstel naar verwezen wordt? Kan zij aangeven of de intentie bestaat om deze invulling sneller te laten verlopen dan bij de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren het geval was? Kan zij tevens aangeven waarom het niet gelukt is het voorgenomen tijdpad bij de laatstgenoemde wet te realiseren? Ziet zij soortgelijke problemen bij de invulling van de Wet dieren en hoe wil zij die voorkomen? In hoeverre zal het parlement worden betrokken?
Het lid van de PvdD vraagt meer specifiek naar de algemene maatregel van bestuur met de zogenaamde positieflijst, die «binnen afzienbare termijn» zal worden vastgesteld. Hij verneemt graag van de regering wat wordt bedoeld met «binnen afzienbare termijn». Zal deze algemene maatregel van bestuur aan de Eerste Kamer worden voorgelegd, alvorens deze in werking treedt?
Tevens wil genoemd lid graag van de regering vernemen op welke wijze en op welke termijn de ministeriële regeling tot stand zal komen waarin een verbod op het houden van bepaalde dieren wordt opgenomen. Hij verzoekt de regering tevens aan te geven om welke dieren het hier zal gaan. In hoeverre zal de Eerste Kamer betrokken worden bij de totstandkoming van deze lijst, zo luidt zijn slotvraag.
Aanvullend vraagt hij de regering aan te geven op welke wijze en op welke termijn invulling zal worden gegeven aan de algemene maatregel van bestuur genoemd in lid 3 van artikel 2.1. Kan de regering daarbij tevens aangeven op welke wijze en op welke termijn invulling zal worden gegeven aan lid 5 van artikel 2.1? Door wie en op welke wijze zal getoetst worden of voorwerpen pijn of letsel bij dieren veroorzaken of de gezondheid of het welzijn van dieren benadelen? In welk stadium van de ontwikkeling van nieuwe trainingsmiddelen, accessoires of andere voorwerpen voor dieren zal deze beoordeling plaatsvinden? Kan de regering tot slot aangeven in hoeverre de Eerste Kamer bij de totstandkoming van bedoelde algemene maatregel van bestuur zal worden betrokken, zo luidt de vraag.
In de artikelen 5.8 en 5.13 van onderhavig wetsvoorstel wordt ingezoomd op de positie van de burgemeester, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Op het gebied van de volksgezondheid heeft de burgemeester duidelijke bevoegdheden met betrekking tot het uitbreken van infectieziekten onder de lokale bevolking. Deze positie is er niet op het gebied van de uitbraak van dierziekten. Hoe verhoudt de uitbraak van dierziekten zich tot de positie van de burgemeester, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie. Vindt er bij de uitbraak van dierziekten afstemming plaats met het lokaal bevoegd gezag zodat allelokale belangen op een adequate en effectieve wijze kunnen worden afgewogen. Op welke wijze wordt geborgd, dat eventueel de openbare orde en de veiligheid kan worden gehandhaafd? Op welke wijze vindt deze afstemming plaats? Hoe vindt de informatievoorziening naar de burgemeester plaats? Zijn er op basis van eerdere uitbraken van dierziekten (onder andere de vogelgriep, de gekkekoeienziekte, de Q-koorts, de MKZ etc.) op dit punt lessons learned geformuleerd door het ministerie LNV? Zijn de eerdere uitbraken van dierziekten op dit punt geëvalueerd? Dierziekten houden geen rekening met gemeentegrenzen. Als de uitbraak van een dierziekte gemeentegrensoverschrijdend is, hetgeen in de praktijk meestal het geval zal zijn, op welke wijze vindt in een dergelijk geval de afstemming met de verschillende burgemeesters plaats? Hoe en op welke wijze vindt de informatievoorziening plaats in de richting van de GGD’s? De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering, mede namens de leden van de SP-fractie, bovenstaande vragen te beantwoorden.
De leden van de fracties van CU en SGP vragen de regering naar de oorzaken van de ziekten in de veehouderij van de laatste tijd – varkenspest, gekkekoeienziekte, mond- en klauwzeer en recent de Q-koorts. Zij vernemen graag welke consequenties hieruit door de regering worden getrokken voor een gezondere veehouderij.
Voorts willen genoemde leden graag van de regering vernemen hoe een meer evenwichtige verhouding kan ontstaan tussen de wereldgraanproductie ten dienste van humaan voedsel en de meer dan 80% van het landbouwareaal wereldwijd ten dienste van de veehouderij, met veel negatieve gevolgen voor dier, mens (met name voor zijn gezondheid), milieu (zoals verzuring, vermesting, uitstoot van fijn stof, vervuiling door giftige bestrijdingsmiddelen) en klimaatverandering. Bovendien worden de maatschappelijke kosten niet in de voedselprijzen verdisconteerd. Welke Europese/internationale politiek wordt in dit verband door de regering voorgestaan?
In aansluiting daarop vragen deze leden of de regering van mening is dat er een paradigmaverandering moetkomen van een intensieve, grootschalige door economie en technologie overheerste veehouderij naar een veehouderij waarbij economie in dienst komt te staan van het welzijn en dus van het leven van dieren, van de mens en van de samenleving. Is dat ook het perspectief van een echt duurzame veehouderij met lokale en regionale productie, waarin niet het economische en technische het organische overheersen, maar economie en technologie in dienst staan van het organische? Dat is diervriendelijke, mensvriendelijke en milieuvriendelijke veehouderij, die tegemoet komt aan de natuur en behoeften van alle levende wezens. Wordt met deze ommekeer de veehouderij niet meer maatschappelijke aanvaardbaar en toelaatbaar, zo vragen deze leden.
Het lid van de fractie van de PvdD legt ter beantwoording graag tot slot nog de volgende vragen voor aan de regering:
Wat gebeurt er met het Waak- en heemhondenbesluit en op welke termijn?
Gaat de varkensregeling over naar de Wet dieren? Mocht dit niet het geval zijn, waarom dan niet, zo wil genoemd lid graag weten. Mocht het antwoord bevestigend luiden, op welke termijn en wijze wil de regering dit dan alsnog regelen?
Kan de regering verduidelijken waarom in het wetsvoorstel geen aparte, duidelijke bepaling is opgenomen op basis waarvan een verbod op circussen met wilde dieren kan worden gesteld? Wil de regering zo’n verbod anderszins mogelijk maken dan via deze wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kan de regering verduidelijken of de huidige Vrijstellingsregeling dierenwelzijn blijft voortbestaan?
Het lid van genoemde fractie verzoekt, mede namens de leden van de SP-fractie, de regering voorts uit te leggen waarom er in de Wet dieren geen nadere begripsbepalingen zijn opgenomen voor wat er verstaan wordt onder «dieren», «vee», «pluimvee», «zieke dieren» en dergelijke, terwijl dit wel het geval was in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Wat gebeurt er met het Honden- en kattenbesluit en op welke termijn, zo vraagt het lid van de PvdD-fractie.
Wat gebeurt er met het Besluit scheiden van Dieren en op welke termijn, zo vraagt het aan het woord zijnde lid.
Kan de regering de leden van de PvdD- en SP-fracties aangeven wat zij bedoelt met een gezonde en eerlijke handel? Kan zij aangeven of daar ook de veevoervoorziening vanuit Latijns Amerika onder wordt verstaan en de omstandigheden waaronder het veevoer wordt geproduceerd? De regering wordt verzocht bij de beantwoording expliciet in te gaan op de rol van de Nederlandse vee- en veevoerindustrie in termen van aantasting van biodiversiteit en het ontstaan van schuldslavernij.
Genoemd lid vraagt de regering aan te geven of zij onder verantwoord producerende, gezonde veehouderij ook verstaat dat geen grootschalige importen van veevoer uit andere landen meer plaatsvinden. Op welke wijze voorziet de wet in regionalisering van de eiwitproductie, drastische terugdringing van antibiotica in de veehouderij en bescherming van de volksgezondheid tegen ziekten die vanuit of via de veehouderij worden verspreid, zo luidt de vervolgvraag. Is de regering met het lid van deze fractie van mening dat bijvoorbeeld het terugdringen van het antibioticagebruik niet kan zonder heldere en afrekenbare doelstellingen. Hij verzoekt de regering bij de beantwoording van deze vraag tevens te betrekken hoe zij de premature onwil van de commissie-Werner en de LTO-woordvoerders duidt in reactie op haar voornemen om het antibioticagebruik met 50% terug te dringen. Kan de regering ook aangeven waarom zij van oordeel is dat een terugdringing van 50% toereikend is? Welke effecten beoogt de regering precies en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de regering zich daarbij?
Kan de regering ter illustratie van de vereenvoudiging van de nieuwe Wet dieren ten opzichte van de oude wetgeving rondom dierenwelzijn en diergezondheid aangeven welke veranderingen optreden ten aanzien van het beleid rondom lichamelijke ingrepen, waaronder het onverdoofd castreren van biggen, het onverdoofd verwijderen van hoektanden en staarten bij biggen, het vergassen of versnipperen van eendagskuikens, het doden van vissen en het onverdoofd snavelkappen van kippen?
Het lid van de PvdD verzoekt de regering voorts aan te geven welke criteria zullen worden gehanteerd bij de toekomstige beoordeling of dieren al dan niet op de zogenoemde positieflijst (vergelijk de desbetreffende amvb) geplaatst kunnen worden of uit de lijst verwijderd zullen worden. Graag verneemt hij hoe dit proces zal verlopen: welke partijen een nieuwe beoordeling kunnen aanvragen, wie deze beoordeling maakt en in hoeverre de Kamer hierin wordt betrokken. Graag verneemt het aan het woord zijde lid van de regering in hoeverre de volgende criteria zullen worden meegenomen in deze beoordeling:
• Afweging van het belang van het doel waarvoor dieren gehouden worden;
• Alternatieven voor het houden van die dieren;
• Kennis over de biologie (natuurlijke levenswijze en gedrag) van die dieren;
• De beschikbaarheid van kennis over het houden van die dieren: huisvesting, voeding, verzorging en ziekten (veterinaire kennis);
• De beschikbaarheid van kennis over parameters ter beoordeling van het welzijn van de gehouden dieren;
• Beantwoording van de vraag of de dieren gehouden worden zonder onaanvaardbare welzijnsproblemen;
• Beantwoording van de vraag of de dieren gehouden kunnen worden zonder dat er lichamelijke ingrepen bij ze worden gedaan;
• Beantwoording van de vraag of de dieren zich in gevangenschap in principe op een normale manier voortplanten en dat er niet af en toe of continu dieren uit het wild hoeven te worden gevangen ter verversing van het bloed, of om te worden vetgemest;
• Beantwoording van de vraag of de dieren zich in principe zelfstandig kunnen handhaven (met andere woorden, beantwoording van de vraag of de dieren niet erg kwetsbaar en afhankelijk zijn van de zeer gespecialiseerde zorg van de houder);
• Beantwoording van de vraag of er in de optiek van de regering aanvaardbare methoden beschikbaar zijn voor bedwelmen van de dieren;
• Beantwoording van de vraag wat het risico op ongewenste faunavervalsing is wanneer de diersoort van de positieflijst zich bij ontsnapping in de natuur kan handhaven.
Op welke wijze zullen de resultaten van de evaluatie van de Regeling Agressieve Dieren worden verwerkt in de wet? Acht u de formulering van dit artikel voldoende flexibel om ruimte te bieden aan een mogelijke nieuwe regeling die zal voortkomen uit deze evaluatie?
Het lid van de PvdD verzoekt de regering ook aan te geven of zij voornemens is om voor alle diersoorten die voorkomen op de positieflijst regelgeving te ontwikkelen ten aanzien van het houden van deze dieren, waaronder bijvoorbeeld voorwaarden voor de huisvesting en het creëren van mogelijkheden om het natuurlijk gedrag te vertonen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Op welke wijze en door wie wordt vastgesteld voor welke diersoorten regelgeving benodigd is, zo wil het aan het woord zijnde lid vervolgens weten. In hoeverre worden reeds bekende welzijnsproblemen bij diersoorten die op dit moment worden gehouden in Nederland hierin meegenomen. luidt de slotvraag.
Waarop wordt gedoeld met de term «africhten» in artikel 2.2 [Houden van dieren], lid 10 onder d, vraagt genoemd lid de regering.
Met betrekking tot artikel 2.3 [Gebruik van dieren] verzoekt dit lid de regering aan te geven of er voor iedere diersoort die gehouden mag worden met het oog op de productie, regels worden gesteld omtrent de doeleinden of activiteiten van producten afkomstig van die dieren. De vervolgvraag luidt aan de hand van welke criteria zal worden besloten welke diersoorten wel of niet geschikt zijn voor het houden met het oog op het produceren van producten afkomstig van die dieren. Is de regering bereid op grond van artikel 2.3 in ieder geval het houden van nertsen voor bontproductie en het houden van konijnen voor vleesproductie te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Ook vraag het lid van de PvdD-fractie de regering te specificeren aan welke dieren, diersoorten of diercategorieën zij denkt bij artikel 2.6 [Fokken van dieren], lid 2 onder a, 3°. Op welke wijze en op welke termijn zal deze algemene maatregel van bestuur tot stand komen?
Is de regering voornemens voor alle diersoorten regels te stellen omtrent het fokken en het voor de fok gebruiken van dieren, dus ook voor gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Bovendien zou genoemd lid graag van de regering vernemen of zij voornemens is voor alle diersoorten regels te stellen omtrent de handel, het verkopen en verhuren van deze dieren, dus ook voor gezelschapsdieren. Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Is de regering bereid op grond van artikel 2.7 [Handel in dieren] een verbod in te stellen op de verhuur van dieren die niet op de positieflijst voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Kan de regering aangeven waarom het woord «slachten» uit de titel van artikel 2.10 [Doden van dieren] is verdwenen?
Is de regering van plan om op korte termijn bij of krachtens algemene maatregel van bestuur invulling te geven aan artikel 2.10, lid 1, nu artikel 43 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo ja, op welke termijn?
Welke criteria zullen worden gehanteerd bij het beoordelen of iemand een dier opzettelijk in een zodanige toestand brengt dat deze ziek wordt of kan worden besmet met een dierziekte of een zoönose? Betekent dit dat een dierenspeciaalzaak die reptielen of papegaaien verkoopt op grond van dit artikel strafbaar is, gezien de onderzoeken die bekend zijn naar de verhoogde kans op aanwezigheid van ziekten bij deze diersoorten? Betekent dit dat er op basis van dit artikel grenzen worden gesteld aan de omvang van de intensieve veehouderij, gezien de grote kans op uitbraak en verspreiding van dierziekten?
Ook vraagt het lid van de PvdD-fractie wat artikel 2.15 [Wedstrijden met dieren] betekent voor de sluiproute die nu bestaat voor paardeneigenaren die hun paard in Frankrijk laten couperen en in Nederland deelnemen aan wedstrijden. Is de regering bereid deze gang van zaken alsnog daadwerkelijk aan te pakken? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Is de regering bereid artikel 2.16 [Vertoning dieren] aan te grijpen om een verbod in te stellen op het gebruik van wilde dieren in circussen, zo wil het aan het woord zijnde lid graag weten. Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Is de regering bereid middels artikel 2.16 [Vertoning dieren] grenzen te stellen het vertonen van dieren in media, kunst- en amusementsuitingen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Kan de regering tot slot aangeven in hoeverre artikel 7.7 [Adviescommissies], lid 3, ruimte laat voor klokkenluiders?
De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien de antwoorden van de regering op bovenstaande vragen met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Schuurman
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Warmolt de Boer
Samenstelling:
Schuurman (CU), voorzitter, Holdijk (SGP), Swenker (VVD), Terpstra (CDA), Slagter-Roukema (SP), Westerveld (PvdA), Sylvester (PvdA), Putters (PvdA), Doek (CDA), Eigeman (PvdA), Engels (D66), Slager (SP), Benedictus (CDA), Peters (SP), De Boer (CU), Willems (CDA), vicevoorzitter, Schaap (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Hermans (VVD), Smaling (SP), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Yildirim (Fractie-Yildirim) en Tiesinga (CDA).
J. Teunissen, «Legislatieve alabastine. Naar aanleiding van de algemene zorgplicht in de Wet dieren» in: Nederlands Juristenblad, jg. 85 (29 januari 2010) 167–231.
P. van Baarlen e.a. «Molecular mechanisms of pathogenicity: how do pathogenic microorganisms develop cross-kingdom host jumps?» in: FEMS Microbiological Review, 31 (2007) 239–277.
Raad voor Dierenaangelegenheden, Dierenwelzijn en diergezondheid op Megabedrijven in Nederland, (Advies aan de Tweede Kamer, 2008) p. 5.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31389-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.