nr. 79
AMENDEMENT VAN HET LID CRAMER C.S.
Ontvangen 2 december 2009
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel 1.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste
lid wordt verstaan erkenning van de eigenwaarde van dieren, zijnde wezens
met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen
van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden
met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke
waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij
wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het
welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen
en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren
redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard
van:
a. dorst, honger en onjuiste voeding;
b. fysiek en fysiologisch ongerief;
c. pijn, verwonding en ziektes;
d. angst en chronische stress;
e. beperking van hun natuurlijk gedrag; voor zover zulks redelijkerwijs
kan worden verlangd.
Toelichting
Dit amendement geeft een uitleg aan het eerste lid van dit artikel waarin
de intrinsiek waarde van het dier wordt erkend. In de eerste plaats geeft
het de duiding van intrinsieke waarde van het dier als zodanig. In de tweede
plaats wordt tot uitdrukking gebracht wat de erkenning van die intrinsieke
waarde behelst. De zinsnede «onverminderd andere gerechtvaardige belangen»
ziet er op dat krachtens wet- en regelgeving, dan wel een bestendig gebruik,
handelingen met dieren geoorloofd zijn. Voor wat betreft de vraag
welke handelingen dit betreft, vormt de wet Dieren, na de totstandkoming daarvan,
het voornaamste wettelijke kader. Met andere woorden: de erkenning van de
intrinsieke waarde van het dier staat er niet aan in de weg dat – bijvoorbeeld –
dieren mogen worden gehouden, gedood met consumptie als doel, etc, mits daarbij
de wettelijke voorschriften inzake doel en middel in acht worden genomen.
De intrinsieke waarde is de eigenwaarde van het dier, los van de betekenis
die het dier heeft voor de mens. De erkenning bij wet brengt tot uitdrukking
dat ten volle rekening wordt gehouden met gevolgen van overheidsbesluiten
voor dieren. De terminologie «dieren zijnde wezens met gevoel»
en de woorden «ten volle rekening houden» zijn ontleend aan artikel
13 van het Verdrag van Lissabon.
Ter verduidelijking is bepaald wat cruciale factoren zijn voor de beoordeling
van de gevolgen voor het dier en wordt hiervoor een grens getrokken.
Deze grens is niet voor elke denkbare situatie aan te geven, hetgeen wordt
uitgedrukt met het woord redelijkerwijs. Deze terminologie sluit aan op de
wijze zoals dit begrip elders in wet en regelgeving wordt gebezigd. In de
eerste plaats zal de eigenaar, houder of verzorger van het dier en –
in een voorkomend geval – de rechter – zich dus moeten afvragen
of hij in rede heeft kunnen besluiten dat een bepaalde inbreuk op de integriteit
of het welzijn van het dier gerechtvaardigd is. Inbreuken gaan derhalve te
ver indien hiertoe redelijkerwijs geen rechtvaardiging bestaat.
Ook zal altijd de zorg die dieren redelijkerwijs nodig hebben verzekerd
dienen te zijn. In dit geval gaat het om hetgeen ten minste in redelijkheid
kan worden gevergd van houders van dieren.
Om dit laatste te verduidelijken is in het derde lid aansluiting gezocht
bij de vijf vrijheden van Brambell. Die vijf vrijheden vormen de grenzen van
het adaptievermogen van het dier.
Cramer
Waalkens
Ormel
Van der Ham
Dibi