31 389
Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

nr. 65
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2009

Bij deze stuur ik U mijn reactie op de amendementen nummers 41 tot en met 46, die zijn ingediend bij het voorstel voor een Wet dieren. Amendement nummer 45 vervangt amendement 40. Daarmee komt mijn reactie bij het laatstgenoemde amendement te vervallen.

Amendement 41 van het lid Waalkens c.s., met betrekking tot de voorhangprocedure

Dit amendement vervangt amendement 38. Ik verwijs naar mijn reactie op dat amendement, waarbij ik het oordeel aan Uw Kamer liet. Dat geldt eveneens voor dit amendement.

Amendement 42 van het lid Cramer c.s., met betrekking tot biotechnologie

Met dit amendement wordt het vergunningsysteem voor biotechnologie, zoals dat is geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), in het wetsvoorstel opgenomen.

Ik vind dit een sympathiek amendement. Ik onderschrijf de wenselijkheid van een vergunningplicht voor biotechnologische handelingen bij dieren. Het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid die vergunningplicht bij Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) in te stellen. Ik ben voornemens een AMvB voor te stellen waarin van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, waarmee het huidige systeem wordt voortgezet.

Echter, het voorstel bevat twee elementen waartegen ik bezwaren heb. Ten eerste wordt voorgesteld een commissie in te stellen voor advisering bij vergunningaanvragen. In het wetsvoorstel worden regels gesteld over biotechnologische handelingen voor niet-biomedische doeleinden. Mede gezien het feit dat vooralsnog een zeer beperkt aantal aanvragen wordt gedaan voor een vergunning voor die handelingen, ligt het meer voor de hand om bij een vergunningaanvraag, ad hoc advies in te winnen en dus geen permanente adviescommissie in te stellen. Daarom heb ik Uw Kamer bij brief van 22 oktober 2007, die de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede ondertekende, aangegeven dat ik voornemens ben die commissie op te heffen.

Mijn tweede bezwaar betreft de voorgestelde wijziging van de voorhangbepaling voor wat betreft het verlenen van ontheffingen. Het verlenen van een ontheffing van een vergunningplicht zal in de praktijk niet voorkomen, omdat een ontheffing geen recht doet aan de aard van de vergunningplicht.

Met het amendement worden vrijstellingen voor biotechnologie bij dieren ook onder de verplichte voorhang gebracht. Vrijstellingen van de vergunningplicht worden zelden verleend. In gevallen waarin ik voornemens ben een dergelijke vrijstelling te verlenen, wordt hierover met Uw Kamer gesproken. Ik wijs op mijn brief van 15 juli 2009 (Kamerstukken II, 30 168, nr. 13). Tegen een voorhangbepaling voor een vrijstelling over dit onderwerp, heb ik dan ook geen bezwaar.

Mijn bezwaren met betrekking tot het instellen van een permanente commissie en het voorhangen van ontheffingen, leiden er echter toe dat ik het amendement, hoewel ik de algemene strekking onderschrijf, moet ontraden.

Indien het amendement bij wijziging aan deze bezwaren tegemoet zou komen, laat ik het oordeel aan de Kamer.

Amendement 43 van het lid Van Velzen, met betrekking tot het doden van dieren

Met dit amendement wordt het doden van dieren ten algemene verboden, behoudens in aangewezen gevallen. Het aanwijzen van dieren, waarop het verbod van toepassing is, is daarin niet opgenomen.

Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor een Wet dieren (Kamerstukken II, 31 389, nr. 9) aangegeven dat het aanwijzen van gevallen waarin het doden van dieren is toegestaan niet eenvoudig zal zijn. Daarbij is de betreffende bepaling beperkt handhaafbaar, omdat het doden van dieren veelal niet in de openbaarheid plaatsvindt.

Desondanks heb ik aangegeven dat ik meerwaarde zie in toepassing van het «nee, tenzij»-principe bij het doden van dieren. Echter, om zorgvuldige en werkbare invulling te waarborgen, is het wenselijk het principe eerst toe te passen op het doden van een aantal aangewezen dieren. Op basis van ervaring die daarmee wordt opgedaan, kan de werkingssfeer van het artikel worden uitgebreid.

De stelling dat de constructie die voor dit onderwerp is opgenomen in het wetsvoorstel het «ja, mits»-principe behelst, is dan ook onjuist. Het gaat om een «nee, tenzij»-constructie die enkel door gefaseerde invoering zorgvuldig kan worden geïmplementeerd.

Met amendement nr. 43 wordt voorbij gegaan aan de voorgenoemde bezwaren, waarvoor geen oplossing wordt geboden. Daarom ontraad ik het amendement.

Amendement 61 van het lid Thieme, met betrekking tot de intrinsieke waarde van het dier

Dit amendement vervangt amendement 44. Met het amendement wordt een groot aantal uitgangspunten voor regelgeving en waarborgen voor dieren opgenomen in het wetsvoorstel. De uitgangspunten die zijn opgenomen in het amendement lijken hun oorsprong te vinden in de vijf vrijheden van Brambell.

Ik heb Uw Kamer met de nota naar aanleiding van het verslag geïnformeerd over de wijze waarop de erkenning van de intrinsieke waarde doorwerkt in de besluitvorming. Daarin is ook de relatie tussen de erkenning en de intrinsieke waarde en de vijf vrijheden van Brambell omschreven.

Ik zal die vrijheden gebruiken om de gevolgen van concrete besluiten voor het welzijn van een dier inzichtelijk te maken. Indien sprake is van nadelige gevolgen voor het dier, bijvoorbeeld bij welzijnsnadeel of bij een inbreuk op zijn integriteit, zal uit een belangenafweging moeten blijken of dat nadelige gevolg gerechtvaardigd wordt door een ander relevant belang.

Derhalve onderschrijf ik de algemene strekking van het voorgestelde artikel, te weten het gebruik van de vijf vrijheden van Brambell in de besluitvorming. Echter, ik vind de voorgestelde uitgangspunten te gedetailleerd en derhalve niet ten algemene bruikbaar.

Bovendien wordt in een aantal van de in het amendement genoemde uitgangspunten, de inhoud van wet- en regelgeving over dieren voorgeschreven. Dat voorschrift heeft derhalve ook betrekking op regelgeving die zijn grondslag vindt in andere wetten dan deze wet. Het is staatrechtelijk niet mogelijk regels over de inhoud van een ander wetgevingscomplex in deze wet vast te leggen.

Daarom ontraad ik het amendement.

Amendement 62 van het lid Thieme, met betrekking tot biotechnologie

Dit amendement strekt ter vervanging van amendement 45. Het amendement regelt een absoluut verbod op het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren ten behoeve van sport, vermaak of voor de voedselproductie.

Het verbod, dat het amendement beoogt te introduceren, bestaat op dit moment al voor sport en voor vermaak. Dat is vastgelegd in het Besluit biotechnologie bij dieren. Daar houd ik aan vast.

Ten aanzien van voedselproductie ben ik geen voorstander van een absoluut verbod. Er kunnen in de nabije of verdere toekomst zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat in die gevallen de mogelijkheid tot afweging wordt opengehouden.

Het is kabinetsbeleid dat het toepassen van biotechnologische handelingen bij dieren niet is toegestaan, tenzij daarvoor zeer goede gronden bestaan. Dat wordt door middel van een vergunning getoetst. Het «nee, tenzij»-principe is en blijft toegepast op het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren.

Daarom ontraad ik het amendement.

Amendement 63 van het lid Thieme, met betrekking tot het verwijderen van staarten zonder medische noodzaak

Dit amendement vervangt amendement 46.

Het voorstel voor een Wet dieren heeft, net als de GWWD, als uitgangspunt dat het verrichten van ingrepen in beginsel verboden is. Dat geldt niet voor ingrepen waarvoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat en voor ingrepen die op grond van de wet verplicht moeten worden toegepast.

Ingrepen worden verder alleen toegestaan als er geen bruikbare alternatieven voorhanden zijn. Een verbod op de genoemde ingreep leidt tot meer ongerief dan het onder voorwaarden toestaan daarvan. Het aantal ingrepen wordt al zoveel mogelijk beperkt.

Ik ontraad het amendement.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven