nr. 37
AMENDEMENT VAN DE LEDEN CRAMER EN WAALKENS
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In hoofdstuk 11, § 2. Wijziging andere wetten, wordt voor artikel 11.2 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 11.1a [Wijziging Burgerlijk Wetboek]
Na artikel 2 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 2a
1. Dieren zijn geen zaken.
2. Bepalingen met betrekking tot zaken zijn op dieren van overeenkomstige
toepassing, met in achtneming van de op wettelijke voorschriften en regels
van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen,
alsmede de openbare orde en de goede zeden.
Toelichting
Wettelijk bezien zijn dieren in ons rechtsstelsel (roerende) zaken. Het
Burgerlijk Wetboek (BW) gaat in Boek 3 immers uit van de begrippen «goederen»
(alle zaken en vermogensrechten) en «zaken» (voor menselijke beheersing
vatbare stoffelijke objecten). Dieren worden niet apart onderscheiden. Binnen
de systematiek van het BW gelden zij als roerende zaken. Zij kunnen in bezit
worden genomen en mensen kunnen over dieren het wettelijk recht van eigendom
uitoefenen.
Deze juridische kwalificatie van dieren als – niet meer dan –
zaken, sluit niet aan op het natuurlijk rechtsgevoel. Een dier kan tot op
zekere hoogte behandeld worden als zaak; rechtshandelingen met dieren als
object (koop, verkoop, enzovoorts) zijn mogelijk. Tegelijkertijd onderscheidt
het dier zich van een «gewone» zaak. Als men dieren koopt, verkoopt,
in eigendom heeft, houdt men rekening met de eigen aard van het dier.
Het BW komt hier in enkele bepalingen tot op zekere hoogte aan tegemoet.
Zo kent het BW een bepaling over het verlies van een goed (BW, boek 5, artikel
18) en daarnaast een op de eigen aard van het dier toegesneden
bepaling over het verlies van een dier (artikel 19) Ook artikel 350 wetboek
van strafrecht onderscheidt enerzijds beschadiging van goederen (lid 1) en
anderzijds beschadiging van dieren (lid 2).
Deze notie is in het BW echter niet zo ver doorgevoerd dat dieren, naast
zaken, worden gezien als een in juridische zin aparte categorie.
Het voorliggend amendement voorziet daarin. Daartoe wordt, dit in navolging
van het BW in Duitsland (Buch 1, allgemeiner Teil, artikel 90a), in Boek 3
BW een nieuw artikel ingevoegd waarin wordt bepaald dat dieren geen zaken
zijn.
In het tweede lid van het voorgestelde artikel wordt bepaald dat de bepalingen
met betrekking tot zaken wel van overeenkomstige toepassing zijn op dieren,
zij het dat op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde
beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde
en de goede zeden daarbij in acht moeten worden genomen.
Dit tweede lid zoekt in de formulering aansluiting bij de algemene beperkingen
op het eigendomsrecht (Boek 5 BW, artikel 1, tweede lid) en op rechtshandelingen
(Boek 3 BW, artikel 40, eerste lid).
De betekenis van de voorgestelde bepaling is dat het BW, in aansluiting
op een breed gedragen rechtsgevoel, onder woorden brengt dat dieren niet zonder
meer gelijk kunnen worden gesteld met zaken. Voorts geeft het amendement een
aansluiting tussen het BW en artikel 1.3 Wet Dieren (de intrinsieke waarde
van het dier). De meer praktische betekenis van het artikel is dat rechtshandelingen
jegens dieren plaatsvinden overeenkomstig de inhoudelijke normstelling uit
(onder meer) de Wet dieren (of eerder de GWWD). Strijd met de openbare orde
of goede zeden geeft een meer algemene beperking in de omgang met dieren.
Cramer
Waalkens