31 388 Signaleren van fraude

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 februari 2023

Hierbij bied ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, het onderzoeksrapport «Zelfonderzoek en zelfmelden van fraude en corruptie door bedrijven» aan. Dit onderzoek is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uitgevoerd door onderzoekers van de vakgroep Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit.

Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Groothuizen en Van Nispen van juni 2020.1 Daarin is de regering verzocht om voor- en nadelen van zelfonderzoek door bedrijven onafhankelijk te laten onderzoeken, in te gaan op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van zelfonderzoek voor opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie en op de vraag op welke wijze zelfonderzoek zou kunnen worden gereguleerd. Ook heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) bij de periodieke evaluatie van het OESO anti-corruptieverdrag de aanbevelingen gedaan om in buitenlandse omkopingszaken helder beleid voor zelfonderzoek en zelfmelding door bedrijven op te stellen.2

Het onderzoek geeft een goed overzicht van de wijze waarop vier andere landen met (regulering van) zelfonderzoek en zelfmelding omgaan en van de situatie in Nederland en hoe verschillende experts die zien. Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar de samenvatting van het onderzoeksrapport.3 Het onderzoek levert belangrijke handvatten op om te verkennen op welke manier het instrument van zelfonderzoek en zelfmelding door bedrijven verder beleidsmatig en juridisch kan worden uitgewerkt en in hoeverre dat wenselijk is. Het gaat hierbij echter ook om complexe materie met normatieve en juridische dilemma’s die niet allemaal door het onderzoek worden beantwoord en die nader uitzoekwerk en afstemming met de vele betrokken partijen alsook politieke keuzes vergen. Een paar voorbeelden ter illustratie zijn:

  • Is regulering gewenst en in welke vorm;

  • Wat moet de reikwijdte van een regeling zijn, vallen alleen financieel-economische delicten er onder of ook delicten met directer slachtofferschap zoals zedendelicten binnen een bedrijf;

  • Hoe gaan we om het nemo tenetur beginsel en natuurlijke personen binnen een bedrijf: bij zelfonderzoek is er vooralsnog immers geen zwijgrecht voor natuurlijke personen;

  • Wat moet de positie van slachtoffers zijn.

Kortom, ik zie het onderzoek als een belangrijk startpunt om allereerst in gesprek te gaan met de belanghebbende partijen – waaronder advocatuur, rechtspraak, opsporingsdiensten, het OM en het maatschappelijk middenveld – over deze en andere vraagstukken die het onderzoek blootlegt en hoe we daar vervolg aan geven. Daarin speelt ook mee, zoals de onderzoekers ook onderkennen, dat de praktijk rondom zelfonderzoek en zelfmelden in Nederland nog volop in ontwikkeling is.4 De beleidsreactie zal voor het kerstreces aan uw Kamer worden toegezonden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstuk 31 753, nr. 207.

X Noot
2

https://www.oecd.org/corruption/anti-bribery/netherlands-phase-4-report-en.pdf (pagina 98, aanbeveling 3 en pagina 99, aanbeveling 6 onder c).

X Noot
3

Bijlage bij deze brief.

X Noot
4

«Zelfonderzoek en zelfmelden van fraude en corruptie door bedrijven» p. 240.

Naar boven