31 383
Wijziging van de Wet overige OCW-subsidies en de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen i.v.m. de overgang van de verantwoordelijkheid voor onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 mei 2008

Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de opmerkingen die zij in het verslag hebben gemaakt en voor de vragen die zij hebben gesteld.

In het onderstaande ga ik, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in op de vragen en opmerkingen in het verslag.

Bij de beantwoording van de vragen van de commissie zal zoveel mogelijk de volgorde worden aangehouden die zij zelf hanteert.

1. Algemeen

Met genoegen constateer ik dat de fracties zich in het algemeen in het wetsvoorstel kunnen vinden. Een aantal fracties heeft vragen en die zal ik hierna beantwoorden.

2. Reikwijdte van de voorzieningen die overgaan vanuit de SZW-regeling naar OCW

De leden van de PvdA-fractie merken op dat een dove leerling die staat ingeschreven in het speciaal onderwijs, maar (in het kader van het zogenoemde symbioseonderwijs) deeltijdonderwijs volgt op een reguliere school, geen tolkvoorziening krijgt omdat sprake is van deelparticipatie. De AWBZ voorziet evenmin hierin, zo stellen deze leden.

De leden van deze fractie vragen of de regering mogelijkheden ziet om dit probleem te verhelpen.

Deze kwestie is al meerdere malen bij mij en mijn voorganger, mevrouw Van der Hoeven, aan de orde gesteld. Ik beschik niet over de financiële middelen om aan deze wens tegemoet te komen. De vraag is ook of extra middelen nodig zijn. Er zijn in mijn optiek alternatieve mogelijkheden om deze deelparticipatie voor dove of ernstig slechthorende kinderen op een goede wijze gestalte te geven. In het kader van symbiose wordt het onderwijs op de reguliere school uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs waar de betreffende leerling staat ingeschreven. Dat betekent dat de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ook verantwoordelijk is voor de randvoorwaarden waaronder dat moet en kan gebeuren en daarover (financiële) afspraken maakt met de reguliere school. Het is mijn overtuiging dat de school voor dove leerlingen met de bekostiging die men ontvangt voor de tijd dat de leerling deelneemt aan het reguliere onderwijs in overleg met de reguliere school en de (ouders van de) leerlingen, een flexibele oplossing kan bewerkstelligen. Nog voor de zomervakantie zal er overleg plaatsvinden tussen de doveninstellingen, het Dovenschap en het ministerie over deze oplossingsmogelijkheden. Ik zie dan ook geen aanleiding om de regelgeving op dit punt aan te passen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of met de overheveling van de verantwoordelijkheid van SZW naar OCW een verandering van visie te verwachten valt met betrekking tot het verstrekken van en de toegankelijkheid van onderwijsvoorzieningen voor studenten met een handicap.

Dat is niet het geval. Net als voor leerlingen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en deelnemers aan het beroepsonderwijs treedt er ook voor studenten aan het hoger onderwijs geen verandering op in de voorzieningen en hulpmiddelen die door het UWV worden verstrekt.

De leden vragen de regering verder om aan te geven of met deze regeling de procedures rond de aanbestedingen voor begeleiding, onderwijs en zorg van deze leerlingen komen te vervallen.

Het gaat in dit wetsvoorstel uitsluitend om de overheveling van de verantwoordelijkheid voor de verstrekking van (materiële) onderwijsvoorzieningen naar OCW. Het betreft individuele verstrekkingen, die kunnen worden samengevat onder de volgende drie categorieën: vervoersvoorzieningen voor deelnemers aan het beroepsonderwijs en studenten in het hoger onderwijs; intermediaire voorzieningen voor leerlingen/studenten met een auditieve handicap (tolk gebarentaal of communicatie-assistent) en meeneembare voorzieningen waarbij het gaat om een groot en divers assortiment aan specifieke hulpmiddelen. De uitvoering van de verstrekking blijft, conform de wens van uw Kamer, bij het UWV. Onderwijs, begeleiding en zorg zijn een andere zaak en zullen waar noodzakelijk en vereist onderhavig zijn aan de bestaande aanbestedingsregels enprocedures. De met het wetsvoorstel gerealiseerde overheveling van verantwoordelijkheid verandert daar niets in.

Verder vragen de leden van deze fractie of de regering met hen van mening is dat REA-instituten en projecten als Regular Plus van centrum voor arbeidsrevalidatie Eega een eigen bestaansrecht hebben, en dat de expertise van deze instituten met betrekking tot onderwijs aan en intake, begeleiding en re-integratie van jonggehandicapten behouden moet blijven. Ook willen deze leden van de regering weten of dit onderwijs en deze begeleiding moeten plaatsvinden op (de huidige) aparte locaties en welke structurele maatregelen de regering neemt om deze instituten te behouden. Voorts vragen zij of de regering van mening is dat roc’s, nu of in de toekomst, gelijkwaardige expertise kunnen leveren voor dergelijke jongeren en welke consequenties een en ander heeft voor de expertise en het behoud van de locaties van de instituten.

Het gaat in dit wetsvoorstel niet om de (financiering van de) REA-scholingsinstituten. De begeleiding, scholing en reïntegratie van jongeren met een beperking is afhankelijk van de vraag waar de jongere het meeste baat bij heeft: begeleiding vanuit de school, re-integratie via een re-integratiebedrijf of een scholings- dan wel een re-integratietraject via een REA-scholingsinstituut. De REA-scholingsinstituten kunnen daarbij een beroep doen op de Subsidieregeling jonggehandicapten met scholingsbelemmeringen; er is geen instituutsfinanciering. Daarnaast zijn er meer initiatieven en re-integratiebedrijven die overeenkomstige diensten aanbieden of raakvlakken hebben met de activiteiten van de REA-scholingsinstituten.

Op de positie van de REA-scholingsinstituten komt de regering terug met haar reactie op de motie-Van Hijum c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XV, nr. 32), die gelijktijdig met de brief over de vergroting van de participatie van jongeren met een beperking aan de Kamer wordt gezonden.

De leden van de SGP-fractie vragen welke ondersteuning wordt geboden voor leerlingen in deelparticipatie, die ingeschreven staan bij het speciaal onderwijs maar participeren in het reguliere onderwijs.

Hierop ben ik reeds ingegaan bij de beantwoording van de vraag van de leden van de PvdA-fractie.

3. Financiële gevolgen

De leden van de PvdA-fractie vragen (in verband met mogelijke budgetoverschrijdingen) de regering of de groei van het bedrag tot € 23,9 miljoen gelijke tred houdt met de verwachte groei van de mate waarin men een beroep zal doen op de bedoelde onderwijsvoorzieningen en wat er zal gebeuren met een eventuele groei na 2013.

Bij het opstellen van de financiële reeks, opgenomen in de memorie van toelichting, is de trend van de groei in voorgaande jaren volledig doorgetrokken naar de latere ramingsjaren. Zoals tevens is vermeld, kan deze trend zonodig nog tweemaal worden bijgesteld aan de hand van respectievelijk de realisatiecijfers 2007 en 2008. De realisatiecijfers van 2007 hebben geen aanleiding gegeven tot bijstelling van de huidige raming. Onverwachte ontwikkelingen daargelaten, kan dus worden gesteld dat met de oploop in de gepresenteerde reeks de verwachte groei kan worden opgevangen. Wat betreft de verstrekking van vervoersvoorzieningen en meeneembare voorzieningen (hulpmiddelen) geldt reeds jaren een vrij stabiele situatie. De oploop van de bedragen in de financiële reeks komt vooral op het conto van stijgende kosten voor de verstrekking van intermediaire voorzieningen, te weten de vergoeding van tolken gebarentaal en communicatie-assistenten voor dove en ernstig slechthorende leerlingen. Een belangrijke verklaring voor deze stijging is het nu nog bestaande tekort aan opgeleide tolken gebarentaal. De verwachting is dat dit tekort, zeker voor de sector onderwijs waar veel tolken een voorkeur voor hebben, op afzienbare termijn wordt ingelopen, waarna een stabilisatie zal optreden. De omvang van de doelgroep is immers reeds jaren stabiel en daalt zelfs licht.

De leden van de SP-fractie stellen de vraag hoe de zinsnede in de memorie van toelichting dat «Uitgangspunt vanaf dit moment is dat de voorzieningen binnen dit financieel kader passen» is te rijmen met de idee dat elke student passende begeleiding, zorg en onderwijs moet krijgen.

Uitgangspunt blijft dat na 2011, als de financiële reeks afvlakt, geen grote groei van het aantal verstrekkingen is te verwachten. Daarbij speelt ook een rol dat deze voorzieningen in overwegende mate worden verstrekt aan leerlingen met een fysieke of zintuiglijke beperking. Dit zijn categorieën leerlingen die redelijk stabiel zijn in omvang en soms zelfs in aantal dalen. Aan zorgleerlingen uit de grote groeicategorieën, zoals gedragsproblematiek en verstandelijke problematiek, worden nauwelijks voorzieningen verstrekt.

Deze leden vragen de regering verder of het niet logischer is dat de financiële kaders worden afgestemd op de vraag naar deze voorzieningen.

Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie is de verwachting dat het begrote bedrag vanaf 2011 voldoende zal zijn om aan de verwachte vraag te voldoen.

Ook willen zij weten in hoeverre de regering rekening houdt met een ruimere budgettering.

Gezien het vorenstaande is het niet noodzakelijk om uit te gaan van een ruimere budgettering. In dit verband wijs ik er nog eens op dat in de memorie van toelichting is aangegeven dat er nog twee keer de mogelijkheid bestaat om de nu geprognosticeerde reeks bij te stellen op basis van de meest recente realisatiegegevens. Zoals aangegeven in mijn antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie waren de realisatiecijfers over 2007 geen reden om de reeks aan te passen.

Verder vragen de leden van deze fractie de regering of bij de overheveling nieuwe gelden binnen de lumpsumfinanciering van roc’s binnenstromen ten behoeve van de onderwijsvoorzieningen voor studenten.

Op basis van dit wetsvoorstel worden geen gelden toegevoegd aan de lumpsum financiering van de ROC’s. Het gaat om voorzieningen die worden verstrekt aan de individuele aanvrager. De school of de instelling staat hier volledig buiten. De voorziening komt uitsluitend ten goede aan deze aanvrager.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij, net als de leden van deze fractie, voorziet dat de toename van het aantal zorgleerlingen meer financiële lasten zal meebrengen en hoe zij een dergelijke toename van zorgleerlingen budgettair denkt op te vangen. Verder vragen de leden van deze fractie de regering naar de concrete betekenis voor de OCW-begroting van de verschuiving van verantwoordelijkheid voor onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap. Deze leden willen weten of de minister van OCW deze verantwoordelijkheid (financieel) kan dragen, ook gezien de toename van het aantal zorgleerlingen. Zij vragen of de regering kan garanderen dat de overgang van verantwoordelijkheid niet zal betekenen dat opnieuw op bepaalde punten in de OCW-begroting moet worden gesneden. Als dat wel het geval is, willen zij weten hoe de regering voor de financiële dekking gaat zorgen die de minister in staat zal stellen om deze verantwoordelijkheid te dragen.

De toename van het aantal zorgleerlingen betreft vooral de kinderen/jongeren met een verstandelijke of gedragsmatige problematiek (bv. autisme, adhd): opgevangen in cluster 4 en deels cluster 3 van het (voortgezet) speciaal onderwijs. Bij de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de SP is al vermeld dat aan deze leerlingen nauwelijks voorzieningen worden verstrekt. Het aantal zorgleerlingen met een fysieke of zintuiglijke beperking is redelijk stabiel en daalt zelfs in sommige gevallen. Behoudens een grotere inzet van de tolk gebarentaal worden er dan ook geen grote stijgingen verwacht en wordt verwacht dat de in het wetsvoorstel gepresenteerde, nog tweemaal (inmiddels nog één maal, zie mijn antwoord op eerdere soortgelijke vragen) op basis van realisatiecijfers bij te stellen, financiële reeks voldoende financiële dekking zal bieden om de verantwoordelijkheid, ook financieel, te dragen. In die zin is er dan ook geen aanleiding om in de OCW-begroting te snijden, en wordt dit ook niet verwacht in de toekomst.

4. Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe de instroom in de Wajong zich in de toekomst zal ontwikkelen en wat de regering concreet doet om de aansluiting tussen onderwijs en werk voor jongeren met een handicap te verbeteren, zodat meer gehandicapte jongeren aan het werk kunnen.

De huidige ramingen komen bij ongewijzigd beleid op een structureel Wajongvolume van ongeveer 450 duizend uitkeringsgerechtigden in 2050.

Het kabinet zal de Kamer binnenkort informeren over zijn voornemens om de participatie van jongeren met een beperking te verhogen. Deze brief zal tevens nadere informatie bevatten over de ontwikkelingen in de instroom en de verwachte groei van de Wajong. Daarmee wordt voldaan aan een desbetreffend verzoek neergelegd in de motie van het lid Van Hijum, ingediend bij de behandeling van de kabinetsreactie op het SER-advies«Meedoen zonder beperkingen» in uw Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 224, nr. 4).

Verder zijn ook in het Invoeringsplan Passend onderwijs, dat uw Kamer in december 2007 ontvangen heeft, maatregelen opgenomen om de aansluiting onderwijs en arbeid voor jongeren met een handicap te verbeteren. Het gaat daarbij o.a. om een vergroting van de opbrengstgerichtheid van het voortgezet speciaal onderwijs, een aanpassing van het kwalificatiesysteem voor jongeren met een beperking die geen reguliere (start-) kwalificatie kunnen halen en een verbetering van de handelingsplanning, waarin de onderwijsdoelen en het (uitstroom)perspectief van de leerling worden vastgelegd. Voor meer informatie verwijs ik u naar het betreffende plan (bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 27 728, nr. 101).

5. Administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de uitvoering van de verstrekking van de bedoelde voorzieningen, conform de motie-Biskop c.s. (Kamerstuk 29 461, nr. 34), ondergebracht blijft bij het UWV. Zij vragen de regering om een inschatting van de extra administratieve lasten die de gescheiden boekhouding voor het UWV meebrengt.

De administratie van het UWV registreert de activiteiten in het kader van deze voorzieningen ook nu al afzonderlijk. De keuze om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de bestaande planning en control cyclus tussen het UWV en het Ministerie van SZW draagt ertoe bij dat de extra administratieve lasten voor het UWV marginaal zijn. In het kader van de nadere afspraken die gemaakt zullen worden, zal een efficiënte rapportagestroom het uitgangspunt zijn.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

Naar boven