31 381
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Canada inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Ottawa, 14 augustus 2007 (Trb. 2007, 183)

B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 19 maart 2007 en het nader rapport d.d. 12 februari 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 7 november 2007, no.07 003606, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Canada inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Ottawa, 14 augustus 2007 (Trb. 2007, 183), met toelichtende nota.

Het verdrag treft een regeling tussen Canada en Nederland voor de nauwere samenwerking in douanezaken, de aanpak van grensoverschrijdende fraudes in het handelsverkeer en de mogelijkheid om internationale drugshandel effectiever te bestrijden.

De Raad van State onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar plaatst daarbij een kanttekening.

De Raad merkt op dat voor de toepassing van het verdrag wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, onder «douaneadministratie» wordt verstaan: de centrale administratie die verantwoordelijk is voor de toepassing van de douanewetgeving (artikel 1, onderdeel a, onder ii, van het verdrag). Het begrip «douanewetgeving» wordt vervolgens gedefinieerd als «de wet- en regelgeving inzake de invoer en uitvoer van goederen met de administratie en handhaving waarvan de douaneadministraties specifiek zijn belast, en alle door de douaneadministraties ingevolge hun wettelijke bevoegdheden opgestelde voorschriften»1. Uit deze laatste definitie leidt de Raad af, zoals ook in de toelichtende nota wordt gesteld, dat tot de Nederlandse diensten die in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het verdrag niet alleen kunnen worden gerekend de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst/Economische Controledienst, maar ook de Algemene Inspectiedienst en andere diensten met specifieke controletaken inzake de in- en uitvoer (de toelichtende nota noemt zelf het voorbeeld van de Inspectie Milieuhygiëne waar het betreft de handhaving van de milieuwetgeving, onder meer afvalstoffen). Naar het oordeel van de Raad is het begrip «douaneadministratie» in dit kader onvoldoende scherp afgebakend. Te meer nu in de toelichtende nota wordt gesteld dat omwille van de duidelijkheid het Douane Informatie Centrum te Rotterdam als centraal aanspreekpunt zal worden aangewezen. De Raad adviseert in de toelichtende nota in te gaan op bovenvermeld aspect.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 november 2007, no. 07.003606, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 november 2007, nr. W06.07.0403/III, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar merkt daarbij op dat in artikel 1, onderdeel a, onder ii, van het verdrag het begrip «douaneadministratie» onvoldoende scherp afgebakend is omdat in de toelichtende nota slechts een aantal voorbeelden van uitvoerende diensten genoemd wordt, en daarnaast gesproken wordt van «ook andere diensten met specifieke controletaken». Gevolg gevend aan het advies van de Raad is de toelichting op dit onderdeel aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de staatssecretaris van Financiën, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Artikel 1, onderdeel b, van het verdrag.

Naar boven