31 375 Voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning om de bekostiging van het gemeentelijk beleid op het terrein van de huishoudelijke verzorging door middel van specifieke uitkeringen te laten plaatsvinden

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT/JEUGD EN GEZIN1

Vastgesteld 29 september 2010

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijzigingen in de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo). Er spreekt bezorgdheid en grote betrokkenheid uit voor de mensen die huishoudelijke hulp en zorg nodig hebben. Dat is zeker niet ten onrechte; in het verleden is er immers veel misgegaan en ook nu nog doen zich hier en daar uitvoeringsproblemen voor. Wat echter opvalt is dat een grondige onderbouwing en analyse op tal van onderdelen vrijwel ontbreken, of berusten op onderzoeken uit 2008 en 2009. Deze leden hebben dan ook nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingsvoorstellen inzake de Wmo en delen de mening van de Raad van State, dat deze wijzigingen ingaan tegen de systematiek en sturingsfilosofie van de Wmo. Zij leveren een ongewenste inperking van de vrijheid van gemeenten op, terwijl die bedoeld zijn als zelfstandig en verantwoordelijk uitvoerder van de Wmo. Deze leden hebben over het voorstel een enkele opmerking.

Met interesse hebben de leden van de PvdA-fractie kennis genomen van het initiatiefwetsvoorstel om de bekostiging van het gemeentelijke beleid van de huishoudelijke verzorging via specifieke uitkeringen uit het Gemeentefonds te laten plaatsvinden. Alhoewel deze leden het belang onderschrijven dat de middelen die bedoeld zijn voor de huishoudelijke verzorging ook daaraan besteed worden, hebben zij omtrent de wettelijke verankering via specifieke uitkeringen enkele indringende vragen aan zowel de indienster als de regering.

De leden van de SP-fractie zullen dit initiatiefvoorstel van harte ondersteunen. Dit wetsvoorstel beoogt het gemeentelijk beleid op het gebied van de huishoudelijke verzorging door middel van specifieke uitkeringen te laten plaatsvinden. De indiener verwacht dat de gelden voor deze verzorging – als ze via een doeluitkering verlopen – ook daadwerkelijk aan de verzorging besteed worden. Met het oog op de plenaire behandeling hebben deze leden nog een aantal vragen aan de regering en aan de indienster.

De leden van de ChristenUnie- en SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben over het voorstel in dit stadium een aantal vragen.

2. Algemeen

In de zojuist gepubliceerde evaluatie van de Wmo door het SCP, is de conclusie dat de Wmo werkt, «in de zin dat de meeste gemeenten de wet uitvoeren zoals de wetgever haar heeft bedoeld(...).»2 Overigens is het wel zo dat een en ander op een aantal punten minder goed verloopt. Dit is het geval bij kleine doelgroepen, zoals mensen met een verstandelijke beperking of een chronisch psychische aandoening. Ook zou er meer aandacht voor de mantelzorgers mogen zijn, en bieden gemeenten niet altijd de keuze tussen ondersteuning in natura of een persoonsgebonden budget. De leden van de VVD-fractie menen dat geen van deze punten echter verbeterd worden door de voorliggende wijzigingsvoorstellen van de Wmo. Zij vinden dat het bij de drie voorliggende wetsvoorstellen gaat om overbodige c.q. ongewenste – want te beperkende – regelgeving.

3. Besteding van de Wmo-middelen en beleidsvrijheid

De leden van de CDA-fractie vragen wat voor gedachten de indienster heeft over de beleidsvrijheid van de gemeenten na de invoering van de drie initiatiefwetten?

De indienster is van mening dat onderbesteding bij gemeenten is ontstaan doordat gemeenten te lage tarieven hebben betaald voor de huishoudelijke zorg. Deze leden vragen op welke cijfers dat is gebaseerd? Daarmee wordt niet het totaal bedrag van de onderbesteding gevraagd, maar het aantal gemeenten dat onderbesteding had of heeft. Kan worden aangegeven of de kosten van de uitvoering hierbij een rol spelen? Heeft de initiatiefneemster voor de onderbouwing van de onderbesteding de cijfers van het POR gebruikt?

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de indienster dat de voor de Wmo beschikbare middelen ook bestemd moeten blijven voor het bereiken van de doelstellingen van de Wmo. Heeft de indienster aanleiding te constateren dat middelen vanuit de Wmo weglekken naar andere zaken en kan zij dit onderbouwen? Heeft de regering inzicht in de omvang van de Wmo middelen die voor andere doeleinden dan de huishoudelijke verzorging zijn ingezet?

Deze leden constateteren dat er ook gemeenten zijn die zelf – vanuit de gemeenteraad en/of het college van B&W – hebben voorgesteld en vastgelegd dat de voor de Wmo beschikbare middelen daarvoor bestemd moeten blijven. Hoe waardeert de initiatiefneemster deze initiatieven? Bewijst dit niet dat gemeenten hierover adequaat zelf (kunnen) beslissen?

Kan de indienster aangeven of en in hoeverre het invoeren van een doeluitkering conflicteert met de basisgedachte van de Wmo dat gemeenten beleidsvrijheid moeten hebben om goed in te kunnen spelen op wat in wijken, buurten en voor individuele zorgvragers nodig is? Staat het door het Rijk vastleggen van specifieke uitkeringen daar niet haaks op?

Deze leden vragen de indienster op welke wijze gemeenten worden geacht zich te verantwoorden over de besteding van de doeluitkering? Kan zij aangeven welke criteria daarbij moeten gaan gelden en wat daaromtrent nog in eventuele lagere regelgeving geregeld zal worden? Hoeveel beleidsruimte behouden gemeenten binnen de doeluitkering om de gelden te besteden? Van de regering vernemen deze leden graag in hoeverre de doeluitkering zo vormgegeven kan worden dat de beleidsvrijheid van gemeenten om binnen de Wmo keuzes te maken zo optimaal mogelijk blijft.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het gemeentefonds op dit moment ook al specifieke uitkeringen kent? Acht de minister het wetsvoorstel een trendbreuk? Wat zijn de gevolgen voor gemeenten als ze wat betreft de besteding van de gelden voor huishoudelijke verzorging beperkt worden in hun beleidsvrijheid? Is er inzicht in de overschotten en tekorten op het Wmo-budget bij gemeenten? Kunnen die tekorten ook vergroot worden door de invoering van dit wetsvoorstel, namelijk op de overige Wmo-prestatievelden? Is er controle mogelijk op de besteding van een doeluitkering «huishoudelijke verzorging»? Zijn er sancties mogelijk bij niet adequate besteding? Wat is een adequate besteding?

De leden van de ChristenUnie- en SGP-fractie vragen de indienster of zij zich bewust is van het feit dat het idee van een door het Rijk uit te keren specifieke uitkering indruist tegen de systematiek van de Wmo en de beleidsvrijheid van gemeenten? Welke zwaarwegende redenen heeft de indienster om op dit ene punt, namelijk die van de «huishoudelijke verzorging», te vragen om een specifieke uitkering? Zou dit op termijn ook voor de andere domeinen van de Wmo moeten gelden? Met andere woorden: beoogt dit wetsvoorstel een wijziging van de systematiek van de Wmo?

Aan het voorstel ligt de veronderstelling ten grondslag dat gemeenten onvoldoende middelen beschikbaar stellen voor huishoudelijke verzorging uit het gemeentefonds. Wellicht is hier zelfs sprake van een zekere bezorgdheid dat gemeenten Wmo-gelden anders gaan besteden dan aan huishoudelijke verzorging. Op welke feitelijke gegevens stoelen deze veronderstellingen? Ook de Raad van State heeft gevraagd om meer analyse van de situatie. Deze leden horen die ook graag.

De indienster stelt dat gemeenten geld overhouden dat bestemd is voor huishoudelijke verzorging, door aanbesteding tegen zeer lage tarieven. Zijn er gegevens bekend die laten zien wat het effect is van de maatregel die bepaalt dat alfa-hulpen niet langer het werk mogen doen dat op het domein van huishoudelijke verzorging ligt?

4. Tot slot

De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van zowel de indienster als de regering op de bezwaren die de VNG in haar brief d.d. 29 juni 2010 aan de Eerste Kamer heeft geformuleerd inzake het instellen van specifieke doeluitkering in de Wmo.

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin zien de antwoorden van de initiatiefneemster en de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD) vicevoorzitter, Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Linthorst (PvdA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Slagter-Roukema (SP) voorzitter, Engels (D66), Thissen (GL), Hamel (PvdA), Goyert (CDA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Meurs (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim), Benedictus (CDA) en Flierman (CDA).

XNoot
2

Evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau, «Op weg met de Wmo, Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007–2009», Den Haag: 2010, p. 18.

Naar boven