31 374
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 mei 2008

I. ALGEMEEN

1. DOEL EN AANLEIDING

1.1 Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag dat de vaste commissie voor Economische Zaken heeft uitgebracht van haar bevindingen over het voorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt, kortweg het wetsvoorstel marktmodel kleinverbruikers. In dit verslag geeft een ruime meerderheid van uw Kamer er blijk van met interesse/belangstelling kennis te hebben genomen van dit voorstel.

Het wetsvoorstel, tezamen met de ministeriële regeling inzake het capaciteitstarief, omvat een drietal maatregelen – het leveranciersmodel, de slimme meter en het capaciteitstarief – die ik beschouw als een drie-eenheid om de duurzame energievoorziening en de dienstverlening aan de klant te bevorderen. Met die drie-eenheid wordt de ordening van de elektriciteits- en gasmarkt geoptimaliseerd. Met dit wetsvoorstel kom ik tevens tegemoet aan de – terecht – breed gedeelde verontwaardiging over de administratieve problemen bij de energiebedrijven in de periode na de liberalisering van de energiemarkten voor kleinverbruikers per 1 juli 2004.

Alvorens uw specifieke vragen over dit wetsvoorstel te beantwoorden, hecht ik eraan de samenhang in de drie-eenheid aan voorgestelde maatregelen nader te duiden.

• Het capaciteitstarief in combinatie met het leveranciersmodel minimaliseert het risico op administratieve problemen tussen netbeheerder en leverancier over transportkosten. Bij continuering van de huidige praktijk onder het leveranciersmodel, waarbij het transporttarief afhankelijk blijft van het verbruik, bestaat nog steeds het risico op administratieve problemen. Tevens garandeert het capaciteitstarief een continue stroom aan inkomsten voor netinvesteringen die nodig zijn om de leveringszekerheid ook op de langere termijn te blijven waarborgen.

• De slimme meter in combinatie met het capaciteitstarief bevordert de duurzame energievoorziening. Decentrale opwekking door kleinverbruikers en de teruglevering aan het net zal voor een grotere groep afnemers financieel aantrekkelijker worden doordat artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 nu ook gaat gelden voor andere vormen van decentrale opwekking zoals micro-wkk. Een grotere groep afnemers zal derhalve profiteren van de saldering bij de leveringskosten en de energiebelasting. De slimme meter schept de randvoorwaarden om de afnemer bewuster te maken van zijn verbruik en energiebesparing te stimuleren, doordat deze zeer snel en toegankelijk inzage geeft in het individuele energieverbruik.

• Het leveranciersmodel in combinatie met de slimme meter faciliteert de dienstverlening van de leverancier aan de klant om zeer gericht in te spelen op de wensen van de individuele klant. Daarbij kan de klant voor alle vragen en klachten terecht bij één partij: de leverancier. Ook daar is de online beschikbaarheid voor de leverancier van actuele meetdata door de installatie van slimme meters hét instrument om de klant onmiddellijk en adequaat te kunnen helpen.

Kortom, de drie elementen versterken elkaar onderling. In de Algemeen Overleggen die met uw Kamer zijn gevoerd op 18 mei 2006 en 30 mei 2007 bestond naar mijn indruk een positieve grondhouding voor deze drie-eenheid aan maatregelen gericht op een duurzame energievoorziening en betere dienstverlening aan kleinverbruikers.

1.2 Aanvullingen op het wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie misten in het wetsvoorstel de regeling van een standaardcontract voor de levering van gas en elektriciteit. Een dergelijke regeling ontbreekt inderdaad. Uitgangspunt van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is de leveringsmarkt zoveel mogelijk vrij te laten, daarom is geen modelcontract voorgeschreven. Ongewenst gevolg van een modelcontract zou zijn dat leveranciers zich slechts kunnen onderscheiden door middel van de prijs. Bovendien bevat het BW een algemene regeling die voor leveranciers een kader schept en waar de consument op terug kan vallen. Ter bescherming van de consument zijn in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet wel enkele bepalingen met het oog op consumentenbescherming opgenomen.

De consument moet wel over transparante en voldoende informatie kunnen beschikken om een verantwoorde keuze te kunnen maken. Er zijn vergelijkingssites voor elektriciteit en gas die het productaanbod bundelen en daarmee voor consumenten een belangrijk informatie-instrument vormen. Ongeveer de helft van alle consumenten die overweegt over te stappen zegt hierbij gebruik te maken van vergelijkingssites voor elektriciteit en gas op het internet. De NMa doet jaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de vergelijkingssites. Ook Consuwijzer speelt een belangrijke rol in het faciliteren van consumenten bij hun keuzeproces.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie naar een basiswet netwerkdiensten in plaats van verschillende sectorale wetten. Een aantal basisprincipes, zoals op het gebied van consumentenbescherming, voor verschillende netwerksectoren lijken sterk op elkaar. Daar staan echter zeker evenveel verschillen tegenover, bijvoorbeeld op het gebied van hygiëne, openbare orde en technologie. Juist deze verschillen vereisen zorgvuldige regelgeving. Verder is er nu geen indicatie dat de huidige sectorale regels niet werkbaar zouden zijn, daarom is het nu niet opportuun om een basiswet netwerkdiensten te overwegen. Natuurlijk zou dat in de toekomst alsnog aan de orde kunnen komen als bijvoorbeeld uit evaluatie zou blijken dat daar behoefte aan is, of dat Europese regelgeving daar aanleiding voor zou geven. Daarbij moet worden bedacht dat de huidige situatie van sectorale wetten historisch is gegroeid en dat het een zeer omvangrijke en complexe klus zal zijn om de bestaande sectorale regels conform de suggestie van de SP te vervangen door een basiswet netwerkdiensten.

2. VOORGESTELDE MAATREGELEN

2.1 Leveranciersmodel

In relatie tot de verwachte verbetering van de marktwerking door de invoering van het leveranciersmodel vroegen de leden van de CDA-fractie of er onderzoek bestaat naar het effect van dit model op het gedrag van afnemers om te veranderen van leverancier. Uit het NMa-rapport over het functioneren van de kleinverbruikersmarkt elektriciteit en gas (marktmonitor 2007 «over transparantie en vertrouwen»), blijkt dat de consument een aantal redenen heeft om wel of juist niet te switchen. De prijs vormt veruit de belangrijkste reden om over te (willen) stappen. Ongeveer een kwart van de ondervraagden overweegt een overstap (of is onlangs overgestapt) vanwege de ontevredenheid met de service van de energieleverancier. Eén van de redenen om niet over te stappen, behalve tevredenheid met de huidige leverancier, is de angst voor administratieve rompslomp en de benodigde investering in tijd en energie om over te stappen, zo blijkt uit het onderzoek. Ook het in opdracht van de NMa uitgevoerde onderzoek van SEO uit 2007 (Toetredingsdrempels kleinverbruikersmarkt energie) bevestigt dat een van de redenen waarom afnemers niet switchen de angst voor administratieve overstapproblemen is. Juist deze overstapdrempel wordt, zoals ook de leden van de CDA-fractie vaststellen, weggenomen door voorgestelde maatregelen. Terugkerend vertrouwen in een adequate afwikkeling van een switch zou op basis van het aantal potentiële overstappers dus tot meer dynamiek moeten leiden. Overigens blijkt uit de hierboven genoemde rapportages van DTe en onderzoek van Energie Data Services Nederland (april 2008) dat het aantal switches in 2007 ten opzichte van de voorgaande jaren weer is toegenomen (vooral als gevolg van voordelige tarieven). Invoering van de voorgestelde maatregelen is van belang om te voorkomen dat een toename van het aantal switches gaat leiden tot een groter foutenrisico.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het leveranciersmodel in het wetsvoorstel nog wordt uitgebreid voor contacten met de klant in relatie tot aan- en afsluiten, het melden van storingen en incidentele en niet vooraf vastgestelde kostenvergoedingen. Daar waar het het administratieve aan- en afsluiten van de klant betreft (bijvoorbeeld bij tijdelijke leegstand of verhuizing) is dit nu reeds de praktijk. De leverancier regelt dit met de afnemer en geeft een aan- of afsluitopdracht door aan de netbeheerder. Dit sluit prima aan bij het voorgestelde leveranciersmodel. Het realiseren van een nieuwe aansluiting of het verzwaren van de aansluiting en de facturering daarvoor kan vanwege de specifieke kennis die in dit kader nodig is (bijvoorbeeld van de locale situatie) en de aansturing van planning en uitvoering, het beste door de netbeheerder zelf worden gedaan. Ditzelfde geldt voor storingen. Hiervoor is reeds een landelijk storingsnummer ingericht alsmede een proces waarbij de desbetreffende netbeheerder onmiddellijk wordt gealarmeerd. Een rol van de leverancier in dat proces heeft geen toegevoegde waarde. Het leveranciersmodel in het wetsvoorstel omvat periodieke facturen van de netbeheerder en vragen aan of klachten over de netbeheerder. Die zaken vormen het grootste deel van de klantcontacten met de netbeheerder en introductie van het leveranciersmodel sorteert daar dus het meeste effect. Introductie van het leveranciersmodel betekent dat de afnemer in het vervolg één aanspreekpunt heeft.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de verplichte invoering van het leveranciersmodel en de slimme meter leidt tot een beperking van de marktwerking en de prikkel tot innovatie. Dat is niet het geval. Integendeel, het leveranciersmodel is juist bedoeld om een gelijk speelveld tussen leveranciers te creëren, doordat alle leveranciers op dezelfde wijze in staat worden gesteld hun dienstverlening aan klanten te verbeteren. Ook de uitrol van de slimme meter creëert een gelijk speelveld waar alle leveranciers in principe op gelijke wijze van kunnen profiteren. Concurrentie kan dan plaatsvinden op het gebied van de levering van diensten aan afnemers op basis van online beschikbare verbruiksinformatie en het aansturen van voorzieningen die op een of andere wijze zijn verbonden met de slimme meter. Zo kan een leverancier de software in de meter op afstand wijzigen en aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen.

In relatie tot de invoering van het leveranciersmodel vroegen de leden van de PvdA-fractie om een bevestiging dat deze maatregel in de komende jaren niet zal leiden tot een stijging van de tarieven en indien dit onverhoopt toch het geval zou zijn, hoe consumenten daarvoor gecompenseerd zullen worden. De verwachte kostenbesparingen bij de leveranciers en netbeheerders van het leveranciersmodel bedragen samen € 15 miljoen per jaar. De besparingen van de netbeheerders zullen een dalend effect hebben op de transporttarieven omdat de netbeheerder een aantal activiteiten niet meer hoeft uit te voeren. Ook de leverancier heeft kostenvoordelen door de eenvoudiger processen, maar maakt ook nieuwe kosten door het overnemen van taken van de netbeheerder. Voor de leverancier geldt dat concurrentiedruk leidt tot een scherp tariferingsbeleid. Overigens is het wel van belang te melden dat de verwachte kostenbesparingen van het leveranciersmodel grotendeels zullen verdampen indien het capaciteitstarief niet wordt ingevoerd. Een kostenstijging kan dan zelfs niet worden uitgesloten omdat de leverancier er dan taken bij krijgt zonder dat hij de mogelijkheid heeft deze zelfstandig uit te voeren. De afhankelijkheid van de leverancier van de netbeheerder wordt dan namelijk juist vergroot in plaats van verkleind en daarmee ook het risico op fouten en vertraging. De leverancier kan de klant alleen adequaat kan bedienen op basis van het leveranciersmodel als de leverancier zelfstandig kan optreden, zonder de noodzaak tot afstemming en veelvuldig berichtenverkeer met de netbeheerder.

De leden van de SP-fractie vroegen of de klachten over de netbeheerder worden afgehandeld via de klachtenprocedure van de leverancier. Zij zouden dat minder wenselijk vinden, maar zijn van mening dat de leverancier wel als loket voor het aanmelden van dergelijke klachten kan fungeren. Dit standpunt wordt gedeeld. Vandaar dat de netbeheerder in dit wetsvoorstel ook wordt verplicht te voorzien in een klachtenprocedure (voorgestelde artikelen 19d, eerste lid, Elektriciteitswet 1998 en 35d, eerste lid, Gaswet) en dat de leverancier die klachten over het netbeheer ontvangt, wordt verplicht een dergelijke klacht onverwijld door te sturen naar de betreffende netbeheerder (voorgestelde artikelen 95o Elektriciteitswet 1998 en 52d Gaswet). Bij niet-naleving van deze verplichting kan de NMa de leverancier een last onder dwangsom of een boete opleggen.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de afnemer na invoering van het leveranciersmodel nog steeds aparte leverings- en transportcontracten krijgt met eigen briefpapier. Het antwoord daarop is bevestigend. Het leveranciersmodel wijzigt niet dat er sprake blijft van twee verschillende contractuele relaties, namelijk tussen afnemer en netbeheerder en tussen afnemer en leverancier. De afnemer krijgt wel één aanspreekpunt, namelijk zijn leverancier. Het leveranciersmodel in het wetsvoorstel regelt dat de afnemer immers ook voor vragen en klachten over het netbeheer terecht kan bij de leverancier.

De leden van de fractie van de VVD vroegen naar een overzicht van de diensten die leveranciers en netbeheerders elkaar leveren en de wijze van bekostiging van deze diensten. In het huidige marktmodel is de afhankelijkheid tussen leverancier en netbeheerder erg groot. In het voorgestelde marktmodel verschuift de verantwoordelijkheid voor een aantal processen van de netbeheerder naar de leverancier. Dit betreft met name de facturering van transportkosten, de behandeling van vragen en klachten van afnemers en de verwerking van meterstanden. In het wetsvoorstel is vastgelegd dat de leverancier voor de diensten die hij namens de netbeheerder verricht in het kader van het leveranciersmodel geen kosten in rekening brengt bij de netbeheerder. Facturering- en incassokosten kunnen verwerkt worden in het leveringstarief. Leveranciers concurreren op dit tarief. De kostenbesparingen van de netbeheerder worden in mindering gebracht op de gereguleerde transporttarieven.

De netbeheerder voert ook een aantal taken uit ten behoeve van leveranciers. Dat betreft bijvoorbeeld het afschakelen of dimmen van een aansluiting (bij verhuizing, leegstand, wanbetaling). De netbeheerder draagt er verder zorg voor dat de ruwe meetdata uit de slimme meter om niet beschikbaar is voor de leverancier en geautoriseerde derden. De kosten hiervan worden alle meegenomen in het tarief voor meting dat onder het reguleringsregime van de NMa valt.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waarom incidentele en niet vooraf vastgestelde kostenvergoedingen ten behoeve van de netbeheerder niet onder het leveranciersmodel zijn gebracht wordt verwezen naar het eerder in deze paragraaf gegeven antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie hierover.

2.2 Capaciteitstarief

2.2.1 Aanleiding

De leden van de CDA-fractie vroegen of de voorgestelde correctie van de besparingsprikkel via de energiebelasting adequaat zal zijn. De lagere energiebesparingsprikkel die ontstaat bij de invoering van het capaciteitstarief door het vervallen van het variabele deel van het transporttarief, wordt gecorrigeerd via de in de energiebelasting. De correctie vindt plaats door het tarief in de eerste schijf van energiebelasting op elektriciteit (0–10 000 kWh) te verhogen met een bedrag ter hoogte van het gewogen landelijk gemiddelde van het variabele deel van het transporttarief voor aansluitingen met een capaciteit van 3 x 25A. Dit heeft tot gevolg dat het deel van de elektriciteitsprijs dat per kWh wordt betaald landelijk gemiddeld gelijk blijft voor kleinverbruikers met een verbruik tot 10 000 kWh (vooral huishoudens en kleinere zakelijke ondernemers). De besparingsprikkel blijft voor hen volledig in stand, waardoor de correctie afdoende zal werken. Dat het verschil tussen dag- en nachttarief verdwijnt, zal geen effect hebben op de besparingsprikkel. Het zal hooguit leiden tot een verschuiving van het moment waarop de energie wordt verbruikt. De verwachting is echter dat een leverancier ook bij een capaciteitstarief zijn inkoopkosten zal optimaliseren door de vraag te verschuiven van piek naar off-piek (van dag naar nacht). Het feit dat hij daarbij een slimme meter tot zijn beschikking heeft zal juist versterkend werken om nog meer differentiatie aan te kunnen brengen in zijn prijssystematiek.

Zoals blijkt uit het rapport van UCPartners, heeft het capaciteitstarief ook na de invoering van de slimme meter voor de administratieve processen binnen de geliberaliseerde energiemarkt een grote toegevoegde waarde. Daarnaast sluit het capaciteitstarief beter aan bij de onderliggende kosten van het elektriciteitsnet. Het capaciteitstarief is dus nadrukkelijk niet bedoeld als een soort tijdelijke maatregel, maar maakt deel uit van een breed pakket aan maatregelen om de werking van de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas te verbeteren.

De leden van de SP-fractie vroegen of in verband met de invoering van het leveranciersmodel het capaciteitstarief nog nodig is nu de slimme meters zullen leiden tot een vereenvoudiging van administratieve processen. Door de slimme meter wordt het eenvoudiger om periodiek en incidenteel meterstanden te verzamelen. Deze meterstanden moeten echter nog steeds geïnterpreteerd worden. Meterstanden moeten namelijk ten behoeve van periodieke terugkoppeling en facturering omgerekend worden naar verbruiken over een bepaalde periode (en voor gas gecorrigeerd voor de calorische waarde) en gekoppeld worden aan de aansluit- en contractgegevens van afnemers. De netbeheerder doet dat laatste op basis van zijn aansluitregister, de leverancier op basis van zijn contractregister. Het kan zijn dat hetgeen wordt geregistreerd door afwijkende behoeften en verschillende verwerkingsprocessen niet per definitie gelijk is bij netbeheerder en leverancier. Hierdoor kunnen er toch verschillen ontstaan tussen de berekening van de netbeheerder en die van de leverancier waardoor er problemen optreden in de administratieve afhandeling.

De meerwaarde van het capaciteitstarief is dat er voor de facturering van de transportkosten helemaal geen verbruiksgegevens meer nodig zijn. De transportkosten staan dan immers vooraf vast omdat ze worden bepaald door de doorlaatwaarde van de aansluiting. Zonder capaciteitstarief lost het verleggen van de eindverantwoordelijkheid voor het vaststellen van het verbruik van netbeheerder naar leverancier niets op. De afhankelijkheid tussen netbeheerder en leverancier blijft dan immers bestaan, maar wordt alleen omgedraaid (netbeheerders worden dan afhankelijk van leveranciers in plaats van andersom). Door het capaciteitstarief is voor de facturering geen afstemming meer noodzakelijk van verbruiksgegevens tussen netbeheerders en leveranciers.

Dit houdt ook in dat zónder capaciteitstarief, het leveranciersmodel niet zal leiden tot de verwachte € 15 miljoen aan kostenbesparingen. Om de klant adequaat te bedienen op basis van het leveranciersmodel is het noodzakelijk dat de leverancier zelfstandig kan optreden, zonder de noodzaak tot afstemming en veelvuldig berichtenverkeer met de netbeheerder. De energiesector maakt zich grote zorgen over een eventuele verplichte invoering van het leveranciersmodel zónder een capaciteitstarief. Volgens de sector valt dan een kostenstijging in plaats van een kostenbesparing niet uit te sluiten.

De leden van de SP-fractie vroegen in relatie tot de piekvraag naar enerzijds het invoeren van het capaciteitstarief en anderzijds het afschaffen van het dag- en nachttarief. Een capaciteitsafhankelijk transporttarief sluit beter aan op de onderliggende kosten van het transportnet dan een verbruiksafhankelijk transporttarief. De transportkosten worden met name bepaald door de belasting van het net, niet door het energieverbruik of de duur van het verbruik. De piekbelasting bepaalt de grootte van de aansluiting en de gelijktijdige piekbelasting bepaalt de omvang van het achterliggende net. Bij het ontwerp van zijn net moet een netbeheerder rekening houden met het verwachte piekgebruik van zijn net. Het net moet dus ontworpen worden op basis van de maximaal verwachte capaciteit en niet op het maximale verbruik. Een capaciteitsafhankelijk transporttarief sluit daarmee beter aan op de onderliggende kostenstructuur dan een transporttarief gebaseerd op het aantal verbruikte kWh.

De beperking van het verschil tussen het dag- en nachttarief voor elektriciteit van een aantal energieleveranciers, waaraan de SP-fractie refereert, heeft betrekking op de leveringstarieven van deze leveranciers. De leveringstarieven zijn niet gereguleerd. Wanneer deze tarieven redelijk zijn, bestaat er dan ook geen bevoegdheid in te grijpen in deze tarieven. De keuze tussen het al dan niet aanbieden van een dag- en nachttarief, is dus een keuze van de leverancier.

De leverancier heeft ook het meeste belang bij verbruik in de daluren. Dan is de prijs voor elektriciteit op de groothandelsmarkt het laagst. De leverancier kan het verbruik in de daluren stimuleren door het verschil tussen piek- en daluren te vergroten.

2.2.2 Europeesrechtelijke aspecten

De leden van de CDA-fractie wezen op artikel 10 van de richtlijn 2006/32/EG dat prikkels verbiedt in de nettarieven die leiden tot verhoging van het energieverbruik. Zij vroegen naar de verhouding tussen dit artikel van richtlijn 2006/32/EG en het capaciteitstarief. Ook de leden van de VVD-fractie vroegen hiernaar. Artikel 10 van richtlijn 2006/32/EG van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van richtlijn 93/76/EEG (hierna: richtlijn 2006/32/EG) bepaalt dat stimulansen in de transmissie- en distributietarieven die leiden tot een onnodige verhoging van de hoeveelheid gedistribueerde of getransporteerde energie, moeten worden weggenomen. Met dit artikel beoogt richtlijn 2006/32/EG eventuele prikkels in de tariefstructuur weg te nemen die bevorderend werken op het energieverbruik van de eindverbruiker. De tariefstructuur in Nederland bevat, ook wanneer het transport voor kleinverbruikers wordt gebaseerd op de doorlaatwaarde van de aansluiting, in lijn met richtlijn 2006/32/EG, geen stimulansen om méér energie te verbruiken. Het op de doorlaatwaarde van de aansluiting baseren van het transporttarief is, in combinatie met de aanpassing van de energiebelasting, niet te kwalificeren als een prikkel die leidt tot hoger energieverbruik. Bovendien blijft door de compensatieregeling in de energiebelasting de besparingsprikkel voor kleinverbruikers met een energieverbruik tot 10 000 kWh per jaar volledig in stand.

De leden van de VVD-fractie vroegen ook naar de relatie tussen genoemd artikel en de slimme meters, omdat de slimme meters juist bijdragen aan een hoger verbruik bij het uitblijven van voldoende verbetering van de energie-efficiëntie omdat ze zelf meer energie verbruiken. Ook de huidige meter verbruikt energie. Door de voeding van de communicatiemodule zal er inderdaad sprake zijn van een lichte verhoging van het verbruik van de slimme meter ten opzichte van de nu meest voorkomende meter. Die verhoging staat bij benadering gelijk aan drie gloeilampen van 40 watt die 200 dagen 4 uur branden. Dat staat in geen verhouding tot de besparingspotentie van de slimme meter die meerdere procenten kan bedragen. Daar komt overigens bij dat het elektriciteitsverbruik van de meter niet wordt geregistreerd door de meter. De kosten daarvan komen dus ook niet ten laste van de consument, maar van de netbeheerder.

2.2.3 Gevolgen voor de kleinverbruiker

De leden van de CDA-fractie vroegen of het capaciteitstarief negatieve gevolgen voor het milieu zal hebben. Door de invoering van het capaciteitstarief vervalt het variabele deel van het transporttarief van elektriciteit voor kleinverbruikers. Dit zou leiden tot een lagere energiebesparingprikkel met negatieve milieueffecten tot gevolg. Om kleinverbruikers die weinig elektriciteit verbruiken (< 10 000 kWh per jaar) toch te prikkelen om energie te blijven besparen, is het belangrijk dat hun energierekening merkbaar stijgt en daalt met het verbruik van elektriciteit. Via de compensatieregeling in de energiebelasting wordt het negatieve milieueffect daarom gecompenseerd door het tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit (0–10 000 kWh) te verhogen met een bedrag ter hoogte van het gewogen landelijk gemiddelde van het variabele deel van het transporttarief voor aansluitingen met een capaciteit van 3 x 25A. Dit heeft tot gevolg dat het deel van de elektriciteitsprijs dat per kWh wordt betaald landelijk gemiddeld gelijk blijft voor kleinverbruikers met een verbruik tot 10 000 kWh. Voor deze afnemers blijft de besparingsprikkel volledig in stand. Ook worden hierdoor negatieve milieueffecten voorkomen ten aanzien van kleinschalige duurzame invoeding, als bedoeld in artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998. Het bedrag dat per kWh wordt bespaard blijft immers ook gelijk. Aangezien het deel van de elektriciteitsprijs dat per kWh wordt betaald of wordt bespaard gelijk blijft, is de verwachting dat de invoering van het capaciteitstarief niet zal leiden tot negatieve gevolgen voor het milieu. Verbruikers met een verbruik dat groter is dan 10 000 kWh per jaar betalen eveneens het verhoogde energiebelasting-tarief in de eerste schijf van de energiebelasting. Daarnaast geldt voor die verbruikers dat de leveringsnota een substantieel deel van de energienota bepaalt en dat zij op basis daarvan voldoende prikkels hebben voor energiebesparing.

Verder vroegen de leden van de CDA-fractie naar het voorstel van de Consumentenbond om het capaciteitstarief niet en de wijziging van de energiebelasting wel door te voeren. Dit om de prikkel tot energiebesparing te maximaliseren. De invoering van het capaciteitsafhankelijke transporttarief is niet gericht op besparing van energie, maar op vereenvoudiging van de administratieve processen in de energiesector en het verbeteren van de dienstverlening aan afnemers. Een belangrijk uitgangspunt voor het invoeren van het capaciteitsafhankelijke transporttarief is wel dat invoering niet mag leiden tot een negatief effect op de besparing van energie. Via de voorgestelde compensatieregeling in de energiebelasting worden de negatieve effecten gecorrigeerd; de werking hiervan is toegelicht in het hiervoor in deze paragraaf weergegeven antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie.

Ter bevordering van energiebesparing bij consumenten is overigens een uitgebreid pakket aan maatregelen voorgesteld. Ik refereer daarvoor aan het Meer met Minder programma dat consumenten in staat stelt te investeren in energiebesparing, zonder dat dit hen effectief (inclusief te besparen bedrag) iets kost. Ook komt er rond de zomer subsidie voor zonneboilers, warmtepompen en micro wkk. Wel wordt opgemerkt dat de energieprijzen de laatste jaren al flink zijn gestegen. Dit heeft op de consument een vergelijkbare werking als een verdere verhoging van de energiebelasting.

De leden van de CDA-fractie wilden weten hoe wordt voorkomen dat kleine verbruikers met een grote aansluiting, zoals sportverenigingen en kerken, de dupe worden van invoering van het capaciteitstarief en of alle kleine verbruikers met een grote aansluiting een oplossing geboden wordt. Uit onderzoek blijkt dat het gemiddelde verbruik van kerken en sportverenigingen niet afwijkt van het gemiddelde verbruik van andere afnemers met een vergelijkbare aansluiting. De meeste kerken en sportverenigingen hebben een gewone 3 x 25A aansluiting (meer dan 60% van de kerken en sportverenigingen). Zij worden volledig gecompenseerd via de energiebelasting. Het gemiddelde verbruik van kerken en sportverenigingen met een grotere aansluiting is vergelijkbaar – tot zelfs hoger – dan het gemiddelde verbruik van afnemers met een vergelijkbare aansluiting. Kerken en sportverenigingen worden dan ook niet meer geraakt door de invoering van het capaciteitstarief dan andere afnemers en gaan er soms zelfs op vooruit.

Er is een beperkt aantal kerken en sportverenigingen met een grotere aansluiting en een relatief laag verbruik. Zij kunnen net als andere afnemers met een grotere aansluiting en een relatief laag verbruik, tegen een gereduceerd tarief (€ 50 ex BTW) de doorlaatwaarde van hun aansluiting laten verlagen. Overigens heeft ongeveer 5% van de kerken een dusdanig laag verbruik dat het zeer waarschijnlijk gaat om aansluitingen die voor afsluiting in aanmerking komen, omdat ze niet meer worden gebruikt. Verder komen kerken en sportverenigingen naast de compensatie via de energiebelasting op basis van de Wet belastingen op milieugrondslag nog in aanmerking om 50% van de betaalde energiebelasting terug te vragen. Door de verhoging van de energiebelasting in de eerste schijf is dit voordelig voor deze groep afnemer

De leden van de CDA-fractie vroegen welke mogelijkheden benut zullen worden om te voorkomen dat multisites door de introductie van het capaciteitstarief een hogere transportrekening krijgen. In het gewone spraakgebruik gaat het over twee typen multisites. Allereerst wordt bij multisites vaak gedoeld op de filialen van grotere ketens (een winkel of bankfiliaal). Daarnaast zijn er de multisites als bedoeld in artikel 1, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998.

De filialen van winkelketens etc. hebben geen afwijkend energieverbruik ten opzichte van vergelijkbare zelfstandige winkels of ondernemingen. Zij worden dus niet meer of anders geraakt door de invoering van het capaciteitstarief dan vergelijkbare zelfstandige afnemers.

Tot het tweede type behoren de kabelkastjes van KPN en Casema, maar ook aansluitingen van gemeenten, spoorwegen, provincies en waterschappen. Het gaat dan vaak om een groot aantal (kleinere) aansluitingen. Deze multisites hebben vaak geen verblijfsfunctie en komen daarom niet in aanmerking voor de belastingvermindering voor de energiebelasting. De genoemde multisites, het gaat hierbij om afnemers als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Elektriciteitswet 1998, beschikken vaak over een groot aantal (kleinere) «aansluitingen». Het gaat hierbij meestal om objecten die behoren tot één of enkele onroerende zaken. Deze objecten kunnen wel in aanmerking komen om bij elkaar te worden opgeteld (consolidatie). Consolidatie is alleen mogelijk, indien op grond van de complexbepaling sprake is van één onroerende zaak. Bij de zogenoemde complexbepaling wordt uitgegaan van de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, met dien verstande dat gedeelten die bij dezelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren, als een eenheid worden beschouwd. Daarnaast is voor de energiebelasting het standpunt ingenomen dat de verschillende aansluitingen van bijvoorbeeld kabelexploitanten, straatverlichting en verlichting van bushokjes onder bepaalde omstandigheden als één onroerende zaak kunnen worden aangemerkt. De verschillende objecten worden voor wat betreft de energiebelasting dan gezien als één aansluiting, waardoor ze samen uitkomen op een hoger verbruik en het degressieve schijventarief van de energiebelasting sneller wordt doorlopen. Het is daarom redelijk dat deze multisites niet per object worden gecompenseerd via de verhoogde belastingvermindering.

Van belang is voorts dat dit tweede type multisites, voor zover de aansluitingen onderdeel zijn van één onroerende zaak, per zogenaamd galvanisch gescheiden deelnet (achter één transformator), per spanningsniveau, per netbeheerder, ook maar één keer het capaciteitsafhankelijke transporttarief te betalen. Alle afnamepunten van één onroerende zaak op een deelnet worden namelijk als één aansluiting beschouwd, waarvoor maar één keer het transporttarief hoeft te worden betaald. Het is dus niet zo dat deze multisites voor elk afnamepunt (kastje) het capaciteitsafhankelijke transporttarief hoeven te betalen. Voor een partij als KPN kan dit betekenen dat voor bijvoorbeeld acht wijkkasten en/of telefooncellen in één galvanisch verbonden deelnet (vaak een grote wijk of aantal dorpen) maar één keer het capaciteitsafhankelijke transporttarief hoeft te worden betaald.

Zowel de consolidatie voor de energiebelasting als de genoemde mogelijkheid om voor het aantal aansluitpunten maar één keer het transporttarief te betalen zijn op grond van de huidige wetgeving al mogelijk.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe voorkomen wordt dat andere afnemers met een laag energieverbruik maar zonder een verblijfsfunctie, de dupe worden van invoering van het capaciteitstarief. Het is juist dat afnemers met een aansluiting zonder verblijfsfunctie nadeel kunnen ondervinden van de invoering van het capaciteitstarief. Zij komen niet in aanmerking voor de verhoging van de belastingvermindering voor de energiebelasting. Alleen objecten die dienen als woning, fabriek, kantoor of die anderszins een verblijfsfunctie voor mensen hebben recht op (de verhoging van) de belastingvermindering. Zo kan geen vermindering van de energiebelasting worden toegepast voor de levering van elektriciteit ten behoeve van abri’s, CAI-kastjes, kermisaansluitingen, marktaansluitingen, meetpunten, monumentverlichtingen, poldergemalen (onbemand), reclameverlichting, stadsklokken, stadsplattegronden, telefooncellen, verkeersregelinstallaties, waarschuwingslichten, winkelstraatverlichting en parkeergarages. Het gaat ook hierbij meestal om objecten die behoren tot één of enkele onroerende zaken. Deze objecten komen echter, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, vaak wel in aanmerking om bij elkaar te worden opgeteld (consolidatie). Consolidatie is alleen mogelijk, indien op grond van de complexbepaling sprake is van één onroerende zaak. Bij de zogenoemde complexbepaling wordt uitgegaan van de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, met dien verstande dat gedeelten die bij dezelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren, als een eenheid worden beschouwd. Daarnaast is voor de energiebelasting het beleidsstandpunt ingenomen dat de verschillende aansluitingen van bijvoorbeeld kabelexploitanten, straatverlichting en verlichting van bushokjes onder bepaalde omstandigheden als één onroerende zaak kunnen worden aangemerkt. De verschillende objecten worden voor wat betreft de energiebelasting dan gezien als één aansluiting, waardoor ze samen uitkomen op een hoger verbruik en het degressieve schijventarief van de energiebelasting sneller wordt doorlopen. Het is daarom redelijk dat de totale groep objecten ook niet per object wordt gecompenseerd via de verhoogde belastingvermindering.

Verder komen dit type aansluitingen, zoals eerder aangegeven, op grond van de Elektriciteitswet 1998 – voor ze binnen één netvlak liggen – voor de berekening van het transporttarief vaak in aanmerking om samengenomen te worden tot één aansluiting, waarvoor maar één keer het capaciteitstarief betaald hoeft te worden. Voor kermissen wordt overigens een dagtarief gehanteerd. Zij hoeven daarmee – ook onder het capaciteitstarief – dus alleen transporttarief te betalen voor die dagen dat zij ook echt stroom gebruiken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar aanleiding van het capaciteitstarief of een versterkt energiebesparingseffect ingebouwd kan worden, bijvoorbeeld via de energiebelasting. De compensatieregeling via de energiebelasting is gericht op het compenseren van enkele negatieve effecten van de invoering van het capaciteitstarief. Ter bevordering van energiebesparing bij consumenten is overigens een uitgebreid pakket aan maatregelen voorgesteld. Ik refereer daarvoor aan het Meer met Minder programma dat consumenten in staat stelt te investeren in energiebesparing, zonder dat dit hen effectief (inclusief te besparen bedrag) iets kost. Ook komt er rond de zomer subsidie voor zonneboilers, warmtepompen en micro wkk.

Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie een reactie op hun voorstel om, ter versterking van de besparingsprikkel, bij de invoering van het capaciteitstarief het vastrecht op levering te verbieden. De gedachte achter dit voorstel is sympathiek. Het voorstel zou echter meer een oproep aan leveranciers moeten zijn om hun vastrecht te verlagen. Van een verbod op het hanteren van een vastrecht voor levering kan geen sprake zijn. De leveringstarieven voor elektriciteit en gas worden niet gereguleerd. Het is dan ook niet mogelijk energieleveranciers voor te schrijven geen vastrecht voor levering te hanteren.

De leden van de SP-fractie vroegen om gemeenten te compenseren voor het nadeel dat zij zouden ondervinden van invoering van het capaciteitstarief. Omdat gemeenten niet of beperkt profiteren van de compensatie in de energiebelasting door een verhoging van de belastingvermindering, zou invoering van het capaciteitstarief negatief uitpakken voor gemeenten. Door SRE (Samenwerkingsverband Regio Eindhoven) is voor alle Nederlandse gemeenten een «nadeel» berekend van € 15 miljoen per jaar. SRE heeft hiervoor het aantal aansluitingen van gemeenten – zonder belastingvermindering – vermenigvuldig met de verhoging voor de belastingvermindering). Het beeld dat hiermee wordt geschetst is echter niet terecht.

Het effect van invoering van een capaciteitstarief voor aansluitingen met een doorlaatwaarde van ten hoogste 3 x 80 A is lastig te berekenen. Gemeenten hebben – afhankelijk van de grootte van de gemeente – een groot aantal aansluiten, vaak kleiner dan 3 x 80 A. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om aansluitingen als bedoeld in artikel 1, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998, de «fysieke multisites». Deze aansluitingen komen voor de energiebelasting – per functionaliteit – vaak in aanmerking om bij elkaar te worden opgeteld (consolidatie). De verschillende objecten worden wat betreft de energiebelasting dan gezien als één aansluiting, waardoor ze samen uitkomen op een hoger verbruik en het degressieve schijventarief van de energiebelasting sneller wordt doorlopen. Het is daarom ook niet redelijk om gemeenten voor deze aansluitingen per aansluiting te compenseren. Verder komen dit type aansluitingen op grond van de Elektriciteitswet 1998 – voor zover ze binnen één netvlak liggen – voor de berekening van het transporttarief vaak in aanmerking om samengenomen te worden tot één aansluiting, waarvoor maar één keer het capaciteitstarief betaald hoeft te worden. Juist gemeenten hebben veel van dit soort aansluitingen. Mede hierdoor zal het effect van invoering van het capaciteitstarief voor gemeenten beperkt blijven. In de Elektriciteitswet 1998 is verder specifiek geregeld dat, voor de toepassing van het transporttarief, een streng van lichtmasten geacht wordt te beschikken over één aansluiting. Deze aansluiting heeft een doorlaatwaarde van maximaal 3 x 25A waarvoor een capaciteitstarief geldt van ongeveer € 125,50 per jaar (indicatief tarief gebaseerd op huidige tarieven). Op dit moment bedraagt het transportafhankelijke tarief voor een lantarenpaal ongeveer € 4 per lichtmast per jaar. Uitgaande van gemiddeld ongeveer 50 lichtmasten per streng zullen gemeenten bij de invoering van het capaciteitstarief juist substantieel besparen op hun transportkosten voor openbare verlichting.

Voor de gewone aansluitingen van gemeenten geldt dat het verbruik van deze aansluitingen gemiddeld niet zal afwijken van vergelijkbare aansluitingen van andere zakelijke afnemers. Voor deze aansluitingen worden gemeenten niet meer of anders geraakt als vergelijkbare afnemers.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar het effect van het capaciteitstarief op afnemers met verbruikspieken, zoals sportverenigingen en kerken. Deze afnemers zouden vaak weinig elektriciteit gebruiken, maar een aansluiting met een hoge doorlaatwaarde hebben. Niet uitgesloten kan worden dat bedrijven die incidenteel gebruik maken van een hoog piekvermogen door de invoering van het capaciteitstarief meer gaan betalen. Deze afnemers kunnen – tenzij zij er in slagen om hun afnamepieken te verlagen – de doorlaatwaarde van hun aansluiting namelijk niet laten verlagen. Kerken en sportverenigingen gaan er echter niet op achteruit. Voor het effect van invoering van het capaciteitstarief op sportverenigingen en kerken verwijs ik naar het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de fractie van het CDA hierover.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe wordt voorkomen dat beheerders van meervoudige aansluitingen zonder verblijfsfunctie, zoals lantaarnpalen en telecommunicatiekasten, te maken krijgen met onevenredige kostenstijgingen door invoering van het capaciteitstarief. Lantaarnpalen en telecommunicatiekasten vallen onder artikel 1, lid 2, van de Elektriciteitswet 1998. Dit worden ook wel fysieke multisites genoemd. Zoals eerder in deze paragraaf is aangegeven in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie hierover, komen deze objecten voor de energiebelasting vaak in aanmerking om bij elkaar te worden opgeteld (consolidatie) en als één aansluiting worden gezien. Het is daarom redelijk dat deze multisites niet «per object» worden gecompenseerd via de verhoogde belastingvermindering.

Verder komt dit type aansluitingen op grond van de Elektriciteitswet 1998 – voor zover ze binnen één netvlak liggen – voor de berekening van het transporttarief vaak in aanmerking om samengenomen te worden tot één aansluiting, waarvoor maar één keer het capaciteitstarief betaald hoeft te worden. Dit is met name gunstig voor kabel en telecombedrijven die vaak beschikken over verschillende kleinere aansluitingen in één gebied (bijv. wijkkasten en telefooncellen). Van belang is voorts dat de Elektriciteitswet 1998 bepaalt dat fysieke multisites, voor zover de aansluitingen onderdeel zijn van één onroerende zaak, per zogenaamd galvanisch gescheiden deelnet (achter één transformator), per spanningsniveau, per netbeheerder, ook maar één keer het capaciteitsafhankelijke transporttarief hoeven te betalen. Alle afnamepunten van één onroerende zaak op een deelnet worden namelijk als één aansluiting beschouwd, waarvoor maar één keer het transporttarief hoeft te worden betaald. Het is dus niet zo dat deze multisites voor elk afnamepunt (kastje) het capaciteitsafhankelijke transporttarief moeten betalen.

De leden van de VVD-fractie wilden weten welk inkomen bedoeld wordt als in de toelichting op de ontwerp-regeling inzake het capaciteitstarief wordt gesteld dat zonder aanvullende maatregelen de invoering van een capaciteitstarief ongewenste inkomens- en besparingseffecten kan hebben en voor wie dit inkomen is bestemd. In de aanbiedingsbrief aan uw Kamer en in de toelichting op de regeling wordt enkele malen gesproken over inkomenseffecten. Bedoeld is het totale financiële effect van invoering van het capaciteitstarief voor individuele kleinverbruikers, met andere woorden of zij meer of minder zullen gaan betalen voor het transport van elektriciteit.

De leden van de VVD-fractie vroegen inzicht in de compensatieregeling via de energiebelasting en het effect hiervan op de variabele kosten per kWh voor huishoudens en kleinere zakelijke afnemers. Ook wilden zij weten waar belastingverlagingen en -hogingen neerslaan. In overleg met de staatsecretaris van Financiën en de energiesector is een compensatieregeling in de energiebelasting ontwikkeld om de financiële effecten en van de invoering van het capaciteitstarief – behoudens beperkte regionale effecten – voor huishoudens volledig te kunnen compenseren. Voor huishoudens zal het landelijk gemiddelde nota-effect nul euro per jaar bedragen. Ook de prikkel tot energiebesparing wordt behouden via deze compensatieregeling.

De compensatieregeling in de energiebelasting bestaat uit drie delen en is fiscaal budgettair neutraal. Zoals in de toelichting op de regeling is aangegeven wordt ten eerste het wegvallen van het variabele deel van het transporttarief voor huishoudens gecorrigeerd door een gelijktijdige verhoging van het energiebelastingtarief in de eerste schijf van elektriciteit met eenzelfde bedrag. Dit bedrag betreft het gewogen landelijke gemiddelde van het variabele deel van het transporttarief voor aansluitingen met een capaciteit van 3 x 25A. Kleinverbruikers in de eerste schijf van de EB (0 tot 10 000 kWh) blijven daardoor per kWh evenveel betalen zodat de prikkel tot energiebesparing behouden blijft. Ten tweede wordt het capaciteitsafhankelijke transporttarief zelf gecompenseerd door een verhoging van de belastingvermindering van de EB om negatieve financiële effecten te compenseren. Om de compensatieregeling fiscaal budgettair neutraal te laten verlopen, kan ten derde een beperkte aanpassing van het EB-tarief in de tweede schijf van elektriciteit nodig zijn. Daarbij dient bedacht te worden dat de lastenverzwaring die binnen de EB optreedt bij een beperkte verhoging van de tweede schijf (10 000–50 000 kWh) voor bedrijven wordt gecorrigeerd doordat zij minder hoeven te betalen aan de netbeheerder. Het gemiddelde nota-effect blijft hierdoor voor zowel huishoudens als bedrijven neutraal. Uit modelberekeningen op basis van huidige tarieven blijkt dat het mogelijk is om het capaciteitstarief door compensatie via de energiebelasting, landelijk gemiddeld, budgetneutraal in te voeren voor afnemers als totaliteit, netbeheerders en de fiscus. Binnen de groep afnemers zijn er afhankelijk van de definitieve capaciteitstarieven verschuivingen binnen het lastenbeeld denkbaar. Afnemers met een bepaalde doorlaatwaarde betalen dan bijvoorbeeld minder aan transportkosten en meer aan energiebelasting. Voor een andere categorie kan dit weer net andersom liggen. In totaal gaan deze categorieën er echter niet op achteruit.

Voor het inzicht in de werking van de compensatieregeling verwijs ik naar het indicatieve overzicht van de tarieven voor en na de invoering van het capaciteitstarief en de compensatieregeling. Dit overzicht is gebaseerd op een capaciteitstarief van € 125,48 per jaar voor een 3 x 25A aansluiting en de gemiddelde transporttarieven en de energiebelastingtarieven van 2007. Dit tarief is inclusief systeemdienstentarief. De definitieve vaststelling van deze bedragen door de staatssecretaris van Financiën zal plaatsvinden nadat de hoogte van het capaciteitstarief bekend is gemaakt door de NMa.

Indicatief overzicht van de tarieven voor en na de invoering van het capaciteitstarief en de compensatieregeling in de energiebelasting voor kleinverbruikers met een verbruik tot 10 000 kWh.

 Tarieven 2007Indicatieve tarieven op basis van capaciteitstarief
Verbruiksafhankelijk transporttarief3,28 eurocent per kWh0 eurocent per kWh
energiebelasting 1e schijf elektriciteit (0–10 000 kWh)7,16 eurocent per kWh10,44 eurocent per kWh
Capaciteitstarief€ 0 per jaar€ 125,48 per jaar
Belastingvermindering energiebelasting€ – 199 per jaar€ – 324,48 per jaar
Vastrecht transport€ 21 per jaar€ 21 per jaar
Vastrecht aansluiting€ 18 per jaar€ 18 per jaar
Totaal variabel10,44 eurocent per kWh10,44 eurocent per kWh
Totaal vast€ – 160 per jaar€ – 160 per jaar

De leden van de VVD-fractie vroegen of het huidige vastrecht voor elektriciteit wordt verhoogd en met welk bedrag dit mogelijk gaat gebeuren. De totale transportnota voor elektriciteit voor een huishouden (aansluiting t/m 3 x 25A) is opgebouwd uit vier componenten:

1. Het transportonafhankelijke verbruikerstarief (het huidige vastrecht), dit is ongeveer € 18 ex btw per jaar. Dit bedrag wordt in beginsel niet verhoogd;

2. Het transportafhankelijke verbruikerstarief, inclusief het systeemdienstentarief, (het huidige kWh-tarief). Dit wordt vervangen door een capaciteitstarief, op basis van de huidige tarieven zal dat ongeveer uitkomen op € 125 ex btw per jaar;

3. De periodieke aansluitvergoeding (tarieven verschillen per netbeheerder, ongeveer € 20 per huishouden)

4. Het tarief voor meting («meterhuur»). Door de NMa is dit tarief voor het jaar 2008 vastgesteld op € 24,47 ex btw. Voor 2009 en volgende jaren is een nieuwe ministeriële regeling in voorbereiding. Beoogd wordt het tarief voor meting niet te verhogen, maar de meterhuur alleen te corrigeren voor inflatie.

Met het capaciteitstarief staan alle componenten van het transporttarief vooraf vast en zijn er voor het opstellen van de transportrekening geen verbruiksgegevens meer nodig. Hierdoor kunnen de administratieve klantprocessen aanzienlijk worden vereenvoudigd en is voor de facturering van afnemers geen afstemming meer nodig tussen netbeheerders en leveranciers.

Ook willen de leden van de VVD-fractie weten wat het effect is op de totale inkomsten uit de energiebelasting en de hoogte van de lasten voor afnemers. De compensatieregeling in de energiebelasting is budgettair neutraal. Voor het effect van deze compensatieregeling op de lasten van de afnemers wordt verwezen naar het eerdere antwoord in deze paragraaf op de vraag van de VVD-fractie om inzicht in de werking van de compensatieregeling.

De leden van de VVD-fractie vroegen of er ongewenste effecten worden verwacht van de invoering van het capaciteitstarief voor het transport van gas en hoe deze worden weggenomen. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat het voorgestelde capaciteitstarief alleen betrekking op het transport van elektriciteit, niet op dat van gas.

De transporttarieven voor gas voor kleinverbruikers bestaan al grotendeels uit vaste componenten. Nog maar 25% van het gastransporttarief is volumeafhankelijk. Ook wordt bij de vaststelling van de transporttarieven voor gas voor huishoudens (aansluitcategorie < G10) een onderverdeling gehanteerd gebaseerd op standaard jaarverbruik (SJV < 500 m3, 500–7500 m3 en > 7500 m3). Uit berekeningen van de sector – het gaat dan om indicatieve effecten gebaseerd op de huidige gastransporttarieven – blijkt dat de nota-effecten van het volledig invoeren van het capaciteitstarief voor gas verder beperkt kunnen worden, wanneer bij de categorie-indeling de grens van 7500m3 per jaar verlaagd wordt naar 4000m3 en de rekencapaciteiten per segment iets worden bijgesteld. Uit deze analyse volgt dat afnemers met een doorlaatwaarde <G10 en een SJV tot 4000m3 (92% van de afnemers) er dan op vooruit gaan of er ten hoogte € 10 per jaar op achteruit gaan. Afnemers met een doorlaatwaarde van <G10 met een SJV van meer dan 4000m3 of afnemers met een grotere doorlaatwaarde (G10–G25) gaan er bij invoering van het capaciteitstarief dan iets op achteruit (9–47 euro per jaar). Als percentage van de totale nota is dit maximaal 2%.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de voordelen van het capaciteitstarief voor de afnemer. Voor de meeste afnemers zal het capaciteitstarief lagere kosten en een betere dienstverlening betekenen. Lagere kosten omdat de administratieve processen van de energiebedrijven sterk kunnen worden vereenvoudigd. Door UCP is in een onderzoek van februari dit jaar in opdracht van het ministerie van Economische Zaken de kostenbesparing als gevolg van invoering van het capaciteitstarief, in combinatie met een verplicht leveranciersmodel en het verleggen van de meetverantwoordelijkheid geschat op € 94 miljoen per jaar. Per afnemer is dit ongeveer € 12 per jaar. Deze kostenbesparing valt naar verwachting grotendeels bij de netbeheerder. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om de transporttarieven te corrigeren voor deze kostenbesparingen. Ook betekent het capaciteitstarief mogelijkheid tot verbetering van de dienstverlening. De leverancier wordt ingevolge dit wetsvoorstel het aanspreekpunt wordt voor de klant voor bijna alle vragen over elektriciteit en gas. De leverancier wordt verantwoordelijk voor het vaststellen van de verbruiksgegevens en het – tijdig – opstellen van de factuur. De klant krijgt nog maar één rekening en kan aanbiedingen van leveranciers beter vergelijken.

Er is geen afstemming meer nodig tussen netbeheerder en leverancier over meterstanden. De leverancier is verantwoordelijk voor zijn eigen dienstverlening en heeft dit ook in eigen hand. Als een klant niet tevreden is kan hij switchen van leverancier. Door de slimme meter hoeven afnemers niet mee zelf de meterstanden door te geven en kunnen (eindaf)rekeningen snel worden opgemaakt. Als gevolg van het capaciteitstarief, kan een leverancier het transporttarief eenvoudig in rekening brengen.

Verder geldt dat op de langere termijn het capaciteitstarief van groot belang is voor het waarborgen van de leveringszekerheid. Met de verwachte sterke toename van decentrale opwekking komt de investeringsruimte van de netbeheerder onder druk te staan indien zijn inkomsten dalen doordat er minder van het openbare net wordt afgenomen. Daarentegen moet datzelfde transportnet wel in staat blijven aan de piekvraag te voldoen en de decentraal opgewekte elektriciteit te transporteren. Het capaciteitstarief verzekert de investeringsruimte daarvoor.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen in hoeverre er na invoering van het capaciteitstarief voor afnemers op de factuur sprake blijft van een zichtbare besparingsprikkel. Voor huishoudens en kleinere zakelijke afnemers – voor het verbruik tot 10 000 kWh – wordt het huidige variabele transporttarief (ongeveer 3,3 cent per kWh) vervangen door een vergelijkbare verhoging van het energiebelastingtarief in de eerste schijf van elektriciteit. Dit bedrag staat duidelijk vermeld op de jaarafrekeningsfactuur. Op die manier is gewaarborgd dat er sprake blijft van een vergelijkbare besparingsprikkel. Naarmate het verbruik toeneemt valt de energierekening namelijk hoger uit.

Verder vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre het capaciteitstarief zal leiden tot een inefficiënt gebruik van de transportnetten, wanneer de prikkel verdwijnt om verbruik in de piekperiode te verplaatsen naar de daluren. Een capaciteitsafhankelijk transporttarief sluit beter aan op de onderliggende kosten van het transportnet dan een transporttarief gebaseerd op het aantal verbruikte kWh. De transportkosten worden met name bepaald door de belasting van het net, niet door het energieverbruik of de duur van het verbruik. De kosten voor transport worden niet of nauwelijks beïnvloed door het moment van afname. Het is daarom ook niet logisch om de vraagsturing via het transporttarief te laten lopen. Door invoering van het capaciteitstarief zal de prikkel om verbruik van elektriciteit van de piekuren naar de daluren te verplaatsen echter niet verdwijnen. Voor het leveringstarief blijft het onderscheid tussen piek- en daluren bestaan. De leverancier heeft ook het meeste belang bij verbruik van elektriciteit in de daluren. Op de groothandelsmarkt zijn de prijzen voor basislast lager dan de prijzen voor pieklast. Het is de verwachting dat leveranciers, om het gebruik van elektriciteit gedurende de goedkopere basislasturen te stimuleren, in hun tariefstelling een deel van het wegvallen van het prijsverschil uit het transporttarief zullen compenseren. Verder zal op termijn de slimme meter nieuwe mogelijkheden bieden voor het beïnvloeden van de vraag door leveranciers, waaronder de mogelijkheid tot het afvlakken van pieken.

Ook vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de verantwoordelijkheid van de netbeheerder voor de uitrol van de slimme meter wordt gewogen, nu de netbeheerder geen belang meer heeft bij correcte meetdata. De netbeheerder is verantwoordelijk voor de fysieke infrastructuur, waaronder de meters, en heeft nog wel degelijk belang bij correcte meetdata. Voor allocatie en reconciliatie zijn nog steeds comptabele meetdata nodig. De toegevoegde intelligentie in het net en de frequentere beschikbaarheid van meer gedetailleerde meetgegevens zijn van grote waarde voor een efficiënter netbeheer, bijvoorbeeld voor storingsregistratie, het opstarten van het net na een storing, het opsporen van netverliezen en fraudebestrijding etc. Voorts is ook door netbeheerders geconstateerd dat met de verwachte toename van decentrale opwekking, meer intelligentie in het net noodzakelijk is. Door de meter bij de netbeheerder onder te brengen kan worden verzekerd dat commerciële partijen, zoals leveranciers en besparingsadviesbureaus, non-discriminatoir toegang hebben tot de meterinfrastructuur en tot de ruwe meetdata van de slimme meter. Dit sluit aan bij de met de Wet onafhankelijk netbeheer beoogde scheiding tussen het beheer van het net en de commerciële dienstverlening over deze netten. De NMa houdt toezicht op de wettelijke taken van de netbeheerder.

2.2.4 Gevolgen voor het milieu

Zowel de leden van de fracties van het CDA als van de PvdA opperden een verhoging van de huidige grens van 3000 kWh in artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998. Met deze leden wordt gedeeld dat decentrale opwekking van elektriciteit door particuliere huishoudens bevorderenswaardig is. Met het Besluit stimulering duurzame energieproductie is daar reeds een belangrijke aanzet toe gegeven. Op grond van het huidige artikel 31c vervalt de saldering als een kleinverbruiker méér produceert dan 3000 kWh per jaar. Dat werpt een stevige drempel op om dóór te produceren als de grens van 3000 kWh nadert. Een dergelijke drempel past slecht in het huidige stimuleringsbeleid. Het verhogen van de drempel in artikel 31c is echter geen aantrekkelijke optie. Ten eerste omdat in die optie het probleem slechts naar achteren wordt geschoven. Ook dan vervalt immers de saldering, zij het op een later moment. Het tweede, belangrijkere argument is dat met het optrekken van de grens naar bijvoorbeeld 10 000 kWh, een groot commercieel risico wordt gecreëerd voor de leveranciers. Het zou namelijk kunnen betekenen dat de leverancier (vrijwel) geen inkomsten meer heeft van terugleverende klanten omdat deze volledig kunnen salderen met als gevolg dat de kosten die de leverancier wel moet maken voor deze klant niet meer worden gedekt (bijv. programmaverantwoordelijkheid, onbalanskosten). Daarmee is dit geen toekomstbestendige oplossing.

Een andere optie kan wel worden onderschreven. Die optie houdt in dat de kleinverbruiker die meer dan 3000 kWh teruglevert, voor de boven de 3000 kWh teruggeleverde elektriciteit een redelijke terugleververgoeding ontvangt. Daarmee zou tegemoet gekomen worden aan de belangrijkste klacht van veel decentrale opwekkers.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 «duurzame elektriciteit» is vervangen door «elektriciteit». De reden om het duurzaamheidscritrium hier te laten vallen is om ook overige vormen van decentrale opwekking zoals micro-WKK onder de werking van dit artikel te brengen en zodoende te stimuleren. Met betrekking tot de suggestie een verwijzing naar artikel 1w van de Elektriciteitswet 1998 op te nemen, wordt opgemerkt dat er bewust voor is gekozen geen limitatieve opsomming te hanteren maar ruimte te houden voor nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van decentrale opwekking.

2.2.5 Maatregelen

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de invoering van het capaciteitstarief niet in het wetsvoorstel zelf maar bij ministeriële regeling wordt geregeld. Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt de tariefdrager voor het transporttarief vastgesteld bij ministeriële regeling. Op basis van dit artikel is nu al bij ministeriële regeling een tariefdrager vastgesteld en ik heb voorgesteld deze te wijzigen in verband met het capaciteitstarief. Dit is in overeenstemming met het vaste beleid, neergelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving, om hoofdelementen van beleid bij wet te regelen en de uitwerking daarvan in lagere regelgeving.

Ook vroegen de leden van de VVD-fractie hoe de invoering van het capaciteitstarief voor gas wordt geregeld. De bevoegdheid tot het vaststellen van de tariefdragers voor gas is, in tegenstelling tot de tariefdragers bij elektriciteit, niet bij of krachtens wet geregeld. De tariefdrager voor het transport van gas is daarom niet in de wet of in een ministeriële regeling voorgeschreven. Wel is nu nog in de Tarievencode Gas, die door de NMa is vastgesteld, bepaald dat ten minste 25 procent van het transporttarief voor gas gebaseerd moet zijn op een verbruiksafhankelijk transporttarief uitgedrukt in een bedrag per kubieke meter. Door de energiesector wordt een wijzigingsvoorstel voorbereid waarbij dit voorschrift komt te vervallen.

2.3 Veranderingen in de metermarkt

2.3.1. Aanleiding

De leden van de SP-fractie vroegen waar de kostenvoordelen die worden behaald vanwege efficiëntere administratieve processen zullen neerslaan. Het is de bedoeling dat de kostenvoordelen ten goede komen aan de afnemers. Verzekerd is dat de lagere «cost-to-serve» die door de reductie van de huidige procescomplexiteit wordt gerealiseerd ook voelbaar is voor de consument. Die waarborg is er op twee manieren. Bij de leveranciers is de doorberekening van kostenvoordelen aan de consument gewaarborgd door de concurrentie op de leveringsmarkt. Ten aanzien van netbeheerders regelt het wetsvoorstel specifiek dat kostenvoordelen door deze maatregelen leiden tot lagere transporttarieven. De NMa stelt deze tarieven vast.

De leden van de SP-fractie vroegen naar het effect van slimme meters op het energieverbruik en de ervaringen in Italië en Zweden. Italië is echter in dit opzicht onvergelijkbaar met Nederland. Qua functionaliteit is de Italiaanse meter namelijk veel beperkter dan de functionaliteit die voor de Nederlandse meters wordt beoogd. Het besluit tot slimme meters dat door het energieconcern Enel zelf is genomen, kwam vooral voort uit de noodzaak om paal en perk te stellen aan de oplopende administratieve en technische netverliezen die jaarlijks moesten worden afgeboekt. Met de uitrol van slimme meters bij alle aansluitingen is voor het eerst een vrijwel sluitende klantenadministratie gerealiseerd.

Ook in Zweden kwam het besluit van de overheid uit 2003 om het maandelijks uitlezen van de meter verplicht te stellen voort uit administratieve problemen met facturering na de liberalisering van de energiemarkt (vergelijkbaar met Nederland). Pas na het aannemen van richtlijn 2006/32/EG is energiebesparing als doelstelling op de voorgrond getreden. Zweden wordt daarom nu geconfronteerd met de wet van de remmende voorsprong. Het Zweedse energiebedrijf Vattenfall heeft inmiddels geconstateerd dat het voor de meest effectieve feedback noodzakelijk is om te beschikken over zogenaamde kwartierwaarden (gemeten verbruik per kwartier), zodat gedetailleerde verbruiksprofielen kunnen worden opgesteld. De tot nu toe in Zweden geïnstalleerde meters beschikken niet over deze mogelijkheid, terwijl dit wel één van de eisen zal zijn waaraan slimme meters in Nederland zullen moeten voldoen. Voorts communiceert de Zweedse meter maar één kant op (naar het energiebedrijf). In Nederland is de meter ook geschikt voor het communiceren van energiebedrijf naar de meter/afnemer.

Het enige tot nu toe bij de Nederlandse overheid bekende onderzoek naar het effect van de slimme meter in Zweden, is verricht in het kader van het door de EU gesubsidieerde project «Sustainable energy systems in advanced cities» (rapportage TREN/05/FP6EN/S0743335/006183, 3 juni 2007). In een kleinschalig project in Växjö werd in een periode van circa 2 jaar (tot juni 2007) een energiebesparingseffect gemeten van iets meer dan 13%. De betreffende huishoudens hadden de beschikking over een losse display die aanwezig was in de huiskamer. Uit het onderzoek komt naar voren dat het zeer effectief is als consumenten direct het effect van hun gedrag te zien krijgen. Ook onderzoek van de Universiteit van Oxford (Sarah Darby, Environmental Change Institute, april 2006) wijst dat uit.

Uit een studie van het IEA Demand Side Management programme («Smaller customer enery savings by end use monitoring and feedback», IEA-DSM december 2006) komt naar voren dat dienstverlening waarbij de afnemer de beschikking krijgt over gedisaggregeerde verbruiksinformatie een besparingseffect kan opleveren van rond de 10%. Uit de studie blijkt dat veel consumenten bereid zijn hun energieverbruik aan te passen als ze daarin worden geadviseerd en als dat weinig moeite kost. Indien de afnemer bewust kiest voor dergelijke diensten die meeliften op bestaande infrastructuur, is dat kostenefficiënt en vergroot het de kans op energiebesparing.

De leden van de VVD-fractie vroegen wat de verplichte 100% uitrol van slimme meters, naast de introductie van het leveranciersmodel en het capaciteitstarief, nog toevoegt aan de oplossing van de administratieve problemen. Een aanzienlijk deel van de klachten van consumenten betreft de eindfactuur of jaarafrekening. Het feit dat de energiebedrijven nu afhankelijk zijn van handmatige opname door hetzij de consument zelf of door een meteropnemer, betekent dat de beschikbaarheid van de juiste en meest actuele meterstanden niet kan worden geborgd. Met name geschatte meterstanden leiden bij consumenten tot veel vragen en klachten. Van een optimaal werkend leveranciersmodel is pas sprake als de leverancier bij welk consumentencontact dan ook online inzage heeft in de actuele meterstand. De dienstverlening aan de klant kan worden verbeterd als de leverancier ter plekke problemen in het kader van bijvoorbeeld facturering op kan lossen. De slimme meter maakt deze dienstverlening door de leverancier mogelijk omdat kenmerkend is voor deze meter dat hij op afstand kan worden uitgelezen.

Ook vroegen de leden van de VVD-fractie waarom bij de uitrol van de slimme meter het nodig is om het capaciteitstarief in te voeren. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 2.2.1 van deze nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de VVD-fractie vroegen of het laagdrempelig beschikbaar komen van gedetailleerde verbruiksinformatie gebaat is bij invulling van het potentieel van de slimme meter door extra commerciële diensten. De informatie die door de meter wordt gegenereerd kan op verschillende manieren door de consument worden uitgelezen. Direct op het meterdisplay kunnen verschillende data worden afgelezen. Voorts kan de consument in zijn huis een locale verbinding met een gemakkelijk toegankelijke computer of additioneel (draadloos) display tot stand brengen. Deze informatie komt daarmee laagdrempelig beschikbaar. Tenslotte kunnen verbruiksgegevens door de leverancier of gespecialiseerde adviesbedrijven worden verwerkt en geanalyseerd en aan de consument worden teruggestuurd met bijvoorbeeld een specifiek en geïndividualiseerd besparingsadvies. Een toegevoegde waarde van dat laatste zou kunnen zijn dat deze bedrijven een vergelijking kunnen maken met actuele verbruiksdata van vergelijkbare huizen.

In vervolg hierop vroegen de leden van de VVD-fractie in welke mate er interesse bestaat bij consumenten voor betaalde informatiediensten. Dat een dergelijke behoefte bestaat kan worden afgeleid uit het feit dat er reeds verschillende bedrijven actief zijn op het gebied van energiebesparing en advisering. Behalve op zakelijke verbruikers richten deze bedrijven zich ook op woningbouwcorporaties en individuele huishoudens waarvoor verschillende diensten worden aangeboden. Deze bedrijven zien kennelijk een markt voor deze soort van dienstverlening. Dat laatste bleek ook uit de enorme belangstelling die het bedrijfsleven vanuit uiteenlopende achtergronden heeft getoond bij de voorbereiding van de uitvoeringsregelgeving met betrekking tot metereisen en met name de wijze waarop meetdata beschikbaar gemaakt zouden moeten (kunnen) worden voor de afnemer en het detailniveau van de meetdata. Voorts blijkt uit recent onderzoek van LogicaCMG in een Europees brede studie (Turning concern into action, oktober 2007) dat meer dan de helft van de Nederlandse ondervraagden de slimme meter een goed idee vindt en ook belangstelling heeft voor het verkrijgen van meer informatie over het individuele energieverbruik en gericht advies.

Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie wat het milieueffect is van gedetailleerde verbruiksinformatie. Hoewel er in de wereld meerdere (meest kleinschalige) studies bekend zijn die alle wijzen op positieve besparingseffecten, is het meest gezaghebbende onderzoek gedaan door Sarah Darby (University of Oxford, Environmental Change Institute, april 2006). Daaruit blijkt dat verbruiksinformatie die indirect (bijv. via de nota) ter beschikking wordt gesteld leidt tot 0–10% besparing en verbruiksinformatie die direct (via een display) beschikbaar is tot 5–15% besparing. Een energiebesparing van 2% voor gas en elektriciteit zou leiden tot een CO2-reductie van 845 Kton. Bij 10% is dat een reductie van 4227 Kton. In relatie tot de vraagtekens die de leden van de VVD-fractie plaatsen bij de frequentie van de feedback kan nog worden aangegeven het voornemen om in de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving de verplichting op te nemen dat de leverancier zijn afnemers ten minste zes maal per jaar over hun verbruik informeert, een minimum betreft. Uiteraard kan een meer frequente feedback worden afgesproken, afgestemd op de specifieke wensen van de consument. Verplichtstelling van een hogere minimumfrequentie wordt vooralsnog niet voorgesteld.

2.3.2 Richtlijn betreffende energie-efficiency bij het eindverbruik en energiediensten

De leden van de SP-fractie vroegen een toelichting op de stelling dat de verplichte uitrol van de slimme meter volgt uit richtlijn 2006/32/EG. De klassieke elektriciteit- en gasmeter geeft geen informatie over het actuele verbruik en voldoet daarmee niet aan de eisen van de richtlijn. De klassieke elektriciteit- en gasmeter geeft slechts een statische, kale meterstand op een bepaald moment weer. Om daar zinvolle informatie uit te halen is het inderdaad nodig, zoals deze leden stellen, om zelf gedurende lange tijd een lijstje bij te houden. Omdat dit veel discipline vereist van de gebruiker en de meter niet altijd even toegankelijk is, gebeurt dit maar sporadisch. De in richtlijn 2006/32/EG gebruikte term actueel verbruik duidt specifiek op het (dynamische) verbruik gedurende een bepaalde periode en dat kan de klassieke meter niet weergeven. De slimme meter heeft een intern geheugen waarmee begin en eindstanden van elke gewenste periode kunnen worden opgevraagd. Bovendien is het de bedoeling volgens de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen dat behalve de meterstand ook het actueel ingeschakelde vermogen (in W) moet worden weergegeven. Het voornaamste voordeel daarvan is dat dit de consument in staat stelt te zien wat een individueel apparaat in het huis extra verbruikt (en wat dus bespaart wordt als het apparaat uit staat).

De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre er sprake is van een verplichte 100% uitrol van de slimme meter op grond van artikel 13, eerste lid, eerste alinea, van richtlijn 2006/32/EG. In artikel 13, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn is opgenomen dat eindafnemers van elektriciteit, gas, warmte en koude in beginsel de beschikking moeten krijgen over een slimme meter, althans voor zover dat technisch mogelijk, financieel redelijk en in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen. Uitgangspunt van richtlijn 2006/32/EG is dat uiteindelijk elke eindafnemer de beschikking krijgt over een slimme meter. Maar de richtlijn schrijft niet voor binnen welke periode alle oude meters moeten zijn vervangen en biedt netbeheerders bovendien de mogelijkheid om in de bovenbeschreven uitzonderingssituaties vervanging van een oude meter door een slimme meter te weigeren. Een harde verplichting tot het plaatsen van een slimme meter bestaat alleen bij nieuwbouw of in geval van een ingrijpende renovatie (artikel 13, tweede lid, tweede zin, richtlijn 2006/32/EG). Kortom, de richtlijn verplicht netbeheerders niet tot een 100%-uitrol binnen een bepaalde termijn.

De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre met de implementatie van artikel 3, zesde lid, van richtlijn 2003/54/EG reeds invulling wordt gegeven aan artikel 13, tweede lid, van richtlijn 2006/32/EG. Artikel 3, zesde lid, van richtlijn 2003/54/EG heeft betrekking op de zogenaamde stroometikettering. Het gaat hier dus om de vraag uit welke energiebronnen de brandstofmix van de leveranciers is samengesteld. Deze bepaling is geïmplementeerd in de artikelen 95j, 95k en 95l van de Elektriciteitswet 1998. Artikel 13, tweede lid, van richtlijn 2006/32/EG heeft betrekking op de factuur die wordt gestuurd aan eindafnemers. Aan deze factuur worden bepaalde eisen gesteld, bijvoorbeeld dat deze gebaseerd is op het actuele verbruik en in duidelijke en begrijpelijke taal gesteld is. Hoewel beide artikelen zien op informatie die aan eindverbruikers van elektriciteit en gas worden verstrekt, is de inhoud van de verplichtingen verschillend. Om deze reden is het dan ook niet zo dat met artikel 3, zesde lid, van richtlijn 2003/54/EG ook reeds artikel 13, tweede lid, van richtlijn 2006/32/EG is geïmplementeerd.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de minimumfrequentie van facturering op basis van richtlijn 2006/32/EG. De mening van deze leden dat de minimumfrequentie eenmaal per jaar is wordt niet onderschreven. Aangezien er in elke Europese lidstaat in ieder geval één keer per jaar een factuur wordt verstuurd zou de betreffende bepaling dan overbodig zijn. Het is juist de periode van een jaar tussen de laatste en volgende factuur die leidt tot een totaal gebrek aan inzicht bij consumenten over het individuele verbruikspatroon. SenterNovem heeft geconstateerd dat feedback, om enigszins zinvol te zijn voor individueel energiemanagement, zeker elke twee maanden verstrekt zou moeten worden. Ook in andere Europese lidstaten neigt de invulling van «voldoende frequent» (zoals geformuleerd in richtlijn 2006/32/EG) naar maandelijks of eenmaal per twee maanden.

Ook vroegen de leden van de VVD-fractie of er alternatieven denkbaar zijn voor de verplichte 100% uitrol van slimme meter om te voldoen aan artikel 13, tweede lid, van richtlijn 2006/32/EG. De wijze waarop deze bepaling wordt geïmplementeerd lijkt te gaan resulteren in gevarieerde beleidskeuzes (waarbij overigens in Italië, Ierland, Frankrijk, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk een voorkeur bestaat voor een verplichte grootschalige uitrol van meters). Het is in principe mogelijk om minimale en maximale varianten te formuleren. Om de leveringszekerheid op de langere termijn te borgen, de aanwezige besparingspotentie zo adequaat mogelijk te faciliteren in het licht van de klimaatdoelstellingen van het kabinet en om de energiemarkt als geheel beter te laten functioneren (en ruimte te bieden voor nieuwe commerciële activiteiten op het gebied van energiemanagement en -advies), valt de maximale variant – een grootschalige uitrol van slimme meters – veruit te prefereren.

Om te kunnen voldoen aan de verplichting dat afnemers frequent worden geïnformeerd over hun actuele verbruik zouden energiebedrijven ook iedere twee maanden meteropnemers bij alle klanten langs kunnen sturen om de meter op te nemen. Dit zou echter een veel te kostbare zaak worden. Ook het veel vaker dan eenmaal per jaar laten insturen van de meterstanden door de afnemer zelf zou een optie zijn, ware het niet dat dat een onbetrouwbaar proces is en erg veel rompslomp voor de afnemer met zich mee brengt. Verder is een optie die is overwogen het commercieel en vraaggestuurd laten plaatsen van meters. In dat geval is de verwachting dat er aan zogenaamd cherry picking wordt gedaan hetgeen er toe leidt dat slechts 20–30 procent van de bevolking die voor de energiebedrijven commercieel het meest aantrekkelijk zijn een dergelijke meter zou krijgen. (Dit wordt ook bevestigd in het overheidsrapport van het Engelse Ministerie van Business Enterprise and Regulatory Reform van april 2008). Daardoor zouden ondermeer de kostenbesparingen bij de netbeheerder wegvallen en blijft de besparingspotentie sterk onderbenut. Bovendien is een dergelijke commerciële vrijheid lastig te verenigen met de verplichting uit richtlijn 2006/32/EG dat bij nieuwbouw en grootschalige renovaties het installeren van een slimme meter verplicht is.

2.3.3. Benodigde functies van de meter

De leden van de fractie van het CDA gaven aan dat de slimme meters gelet op de grootscheepse uitrol zeker 25 jaar mee moeten kunnen gaan en vroegen of de thans in voorbereiding zijnde metereisen wel zolang mee kunnen. Het is inderdaad van belang dat de nu uit te rollen meters relatief toekomstvast zijn en dus ook zoveel mogelijk toekomstige technologische ontwikkelingen moeten kunnen accommoderen zonder per definitie fysiek te hoeven worden vervangen. De slimheid van de meter zit vooral in het achterliggende systeem. Veel nieuwe innovaties zullen door middel van aanpassing van de software op afstand kunnen worden doorgevoerd. Ook de mogelijkheid om separate applicaties aan te koppelen, faciliteert het in de toekomst slim houden van de slimme meter.

De leden van de CDA-fractie zouden graag zien dat de eisen waaraan de slimme meter moeten voldoen niet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) worden vastgesteld. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de metereisen bij amvb of krachtens amvb bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Voor regeling via de Meetcode is niet gekozen omdat de Meetcode alleen geldt tussen netbeheerders onderling en in de relatie netbeheerder-afnemer. De metereisen moeten echter gelden jegens een ieder die een meter installeert. Uiteraard wordt de energiesector bij de voorbereiding van de uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen nauw betrokken. Dat blijkt reeds hieruit dat wordt beoogd de NTA-normen in die uitvoeringsregelgeving op te nemen.

De leden van de CDA-fractie gaven aan te pleiten voor de mogelijkheid de slimme meter modulair uit te breiden en om de best beschikbare technologie in de meters te verwerken. Zij zouden deze punten graag verwerkt zien in de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen. Tot deze beoogde metereisen behoren de eisen dat de meter verschillende tariferingsregimes kan faciliteren en dat de meter kan worden gekoppeld aan separate applicaties. Het ligt niet in de bedoeling een modulair systeem voor te schrijven. Maar de beoogde metereisen staan aan een modulaire opbouw ook niet in de weg. Dit wordt overgelaten aan degene die de meter plaatst, veelal de netbeheerder. De netbeheerder is in staat te bezien of die optie wenselijk is vanuit het oogpunt van veiligheid, beveiliging, beheersbaarheid en inkoopbeleid. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek naar de meetkwaliteit van de huidige gasmeter dat momenteel in opdracht van de NMa wordt uitgevoerd, zal worden besloten in hoeverre nadere eisen dienen te worden opgenomen ten aanzien van gasmeters in de uitvoeringsregelgeving. Uiteraard wordt gestreefd naar zo adequaat mogelijke metereisen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar een reactie op de kanttekeningen die ECN heeft geplaatst bij de intelligentie van de slimme meter. ECN is groot voorstander van het toevoegen van intelligentie aan het netwerk en stelt dat de slimme meter daarbij een belangrijk onderdeel is. Zij is dan ook groot voorstander van deze uitrol. ECN stelt wel dat het een gemiste kans is dat de slimme meter niet in staat is zelfstandig de brutoproductie van decentraal opgewekte energie te meten. ECN stelt daarom een aantal aanpassingen van de NTA-norm voor (bijv. ten aanzien van de geheugencapaciteit en communicatiesnelheid van de slimme meter, alsmede het geschikt maken voor het registreren van productiedata, installatiegegevens en gegevens voor het uitvoeren van subsidieregelingen). Het is de bedoeling dat deze norm deel gaat uitmaken van de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen. Dergelijke aanpassingen zouden ook gevolgen hebben voor de achterliggende infrastructuur, met name voor de centrale database van de netbeheerder. Alhoewel voorstelbaar is dat een dergelijke functionaliteit op langere termijn gefaseerd en grootschalig zal worden ingevoerd, wordt een verplichting daartoe op dit moment niet verantwoord geacht. Ten eerste omdat een dergelijke verplichting tot een kostenstijging zal leiden waarvan de hoogte nog onzeker is en ten tweede omdat iedere Nederlander dan moet meebetalen aan deze investering.

Voor de vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de noodzaak van directe feedback door middel van een display, wordt gewezen op uitgebreid onderzoek van Sarah Darby van de universiteit van Oxford («The effectiveness of feedback on energy consumption», april 2006, Environmental Change Institute). De resultaten van haar empirische onderzoeken wijzen erop dat ongeacht de wijze waarop de consument van feedback wordt voorzien (bijv. schriftelijk achteraf, via internet, onmiddellijk via display) in alle gevallen in meer of mindere mate leidt tot besparingseffecten. Maar directe feedback via een makkelijk toegankelijk display (bijvoorbeeld in de huiskamer of de keuken) blijkt het meest effectief (5–15% besparing). Het wetsvoorstel verplicht niet tot de installatie van een dergelijk additioneel display. De keuze om een additioneel display te (laten) installeren kan beter aan de markt worden overgelaten, met name vanwege de veelheid aan technologische mogelijkheden, de specifieke wensen van de afnemer en de kosten die dit voor de afnemer met zich brengt.

De vraag van deze leden of display-informatie als zodanig gegarandeerd kan worden kan wel bevestigend worden beantwoord. De Metrologiewet verplicht namelijk de aanwezigheid van een zichtbaar telwerk op de meter dat door de gebruiker kan worden afgelezen. Via de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen zal worden geregeld wat er minimaal op dat telwerk moet worden weergegeven. Dat minimum zal ook zien op verbruiksinformatie. Verder behoort tot de beoogde metereisen de aanwezigheid van een locale toegangspoort waar een voorziening, zoals een draadloos additioneel display, op kan worden aangesloten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of slimme meters worden geïnstalleerd die niet in staat zijn de productie van decentrale opwekking te registreren en hoe zich dat verhoudt tot de klimaatdoelstellingen. De eisen die in de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving aan de slimme meters worden gesteld kunnen het meten van de duurzaam decentraal opgewekte elektriciteit vereenvoudigen. De slimme meter heeft namelijk voorzieningen voor de koppeling met andere separate meetinrichtingen (zoals een brutoproductiemeter van opwekinstallaties). De communicatie-eenheid van de slimme meter kan vervolgens gebruikt worden voor het opnemen van productiedata op afstand. Het is echter aan de markt of en op welke schaal deze voorziening aan afnemers wordt aangeboden. Een verplichting dat iedere slimme meter rechtstreeks de brutoproductie van decentrale energieopwekking meet en de productiegegevens kan verwerken en doorzenden, zou betekenen dat ieder Nederlands huishouden via het meterhuurtarief mee zou moeten betalen voor een voorziening die alleen nuttig is voor de huishoudens die momenteel beschikken over zonnepanelen of micro-WKK. Met de functionaliteit van de meter die beoogd wordt, is het relatief eenvoudig om decentrale opwekinstallaties aan te sluiten. De klant kan zelf aangeven of deze mogelijkheid benut wordt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of het zo kan zijn dat geïnstalleerde meters straks niet in staat zijn bepaalde groepen of apparaten te bewaken en te waarschuwen bij plotselinge stijging van het stroomverbruik. Een dergelijke functionaliteit kan wel degelijk door de slimme meter worden ondersteund, maar wordt in de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen niet verplicht voorgeschreven. De NTA-norm die daarin wordt opgenomen houdt een bepaalde ruimte op de meter vrij voor additionele toepassingen, zoals bijvoorbeeld de (aan)sturing van CV-ketels. Een derde partij, zoals een leverancier of een installateur heeft meerdere mogelijkheden om een dergelijke functionaliteit met behulp van de slimme meter aan te bieden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre het wetsvoorstel waarborgt dat de slimme meter straks álle mogelijke opties voor energiebesparing ook daadwerkelijk benut. De metereisen die nu worden voorbereid in het kader van de uitvoeringsregelgeving, zijn tot nog toe het meest ambitieus van alle Europese lidstaten. Met name de eis van een extra communicatiepoort op de meter die locale toepassingen mogelijk maakt (zoals aansluiting op een additioneel display of op de computer) zonder noodzakelijke tussenkomst van een commerciële partij, biedt zeer veel extra mogelijkheden om tot een zo groot mogelijke energiebesparing te komen. Ook het feit dat in het wetsvoorstel wordt geregeld dat iedere partij die daarvoor door de afnemer wordt gemachtigd, de beschikking kan krijgen over verbruiksdata (en die beschikbaarheid dus niet kan worden gemonopoliseerd door de leverancier) waarborgt dat er optimaal ruimte wordt gecreëerd voor het aanbieden van besparingsadviezen.

De leden van de SP-fractie vroegen naar het effect van de slimme meter op de kosten van bemetering gemaakt door kleinverbruikers die stroom invoeden op het net. Het ligt niet in de bedoeling in de uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen op te nemen dat de slimme meter zelf in staat is de productie van zonnepanelen of van op andere wijze decentraal opgewekte elektriciteit te meten. Een dergelijke verplichting zou namelijk betekenen dat iedereen daaraan via het gereguleerde meterhuurtarief meebetaalt. Het registreren van teruggeleverde elektriciteit en het doorgeven van meterstanden van andere meetinrichtingen moet wel technisch kunnen worden gefaciliteerd door de slimme meter. Dit betreft één van de beoogde metereisen die waarborgen dat additionele voorzieningen op de slimme meter kunnen worden aangesloten. De prijs van dergelijke additionele voorzieningen is vrij; de markt bepaalt derhalve of de kosten van bemetering lager zullen uitvallen of niet.

De leden van de fractie van de SP vroegen naar het risico van energiefraude door het «hacken» van de slimme meter en vroegen welke maatregelen daartegen worden genomen. De netbeheerders onderkennen het belang van het voorkómen van hacken volledig. Zij hebben aangegeven de bescherming tegen hacken gezamenlijk aan te pakken en daarbij een beveiligingsniveau na te streven, dat vergelijkbaar is met dat van het elektronisch betalingsverkeer. Enkele netbeheerders die kunnen worden aangemerkt als voorlopers op het gebied van slimme meters zijn al eerder met behulp van experts begonnen met concrete voorbereidingen. Dit betreft zowel de structuur van de communicatie als de versleuteling van de communicatie tussen meter en centrale computers. Verder wisselen de drinkwater- en energiebedrijven al geruime tijd informatie uit via de Nationale Infrastructuur Cybercrime (het NICC). Ook op die manier wordt gewerkt aan de beveiliging van vitale infrastructuur.

Verder vroegen de leden van de SP-fractie welke bescherming de consument heeft als er een van het gebruikelijke patroon afwijkende meterstanden worden gemeten. Ten eerste vindt er bij de verwerking van de ruwe meetdata een check plaats tussen doorgegeven meterstand en het historisch verbruik, waardoor afwijkende standen op zullen vallen en de leverancier daar actie op kan ondernemen. Ten tweede kan de klant altijd terugvallen op de feitelijke meterstand op de display van de meter. Op basis van de Metrologiewet is namelijk alleen de meter zélf de comptabele meter. Hackers zouden het elektronische berichtenverkeer kunnen beïnvloeden, maar niet de meterstand op de meetinrichting. De stand op de meterdisplay is leidend bij onduidelijkheden of disputen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de slimme meters de noodzakelijke functionaliteiten voor energiebesparing en voor integratie van duurzame energie ondersteunen. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de eerder in deze paragraaf opgenomen antwoorden op de vragen van de leden van de PvdA-fractie over het registreren van decentraal opgewekte duurzame elektriciteit en over de opties voor energiebesparing bij de slimme meter.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen voorts om bevestiging dat de netbeheerder ook kan communiceren met een door een derde geplaatste meter. Gezien de wettelijke verantwoordelijkheden van de netbeheerder op dit gebied is dat uiteraard essentieel. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de netbeheerder alleen dan een overnamevergoeding behoeft te verstrekken aan een derde indien die meter aan de in de uitvoeringsregelgeving neer te leggen metereisen voldoet. Een van die beoogde eisen houdt in dat de meter moet kunnen communiceren met het net zodat de netbeheerder op adequate wijze contact kan leggen met de desbetreffende meter. Het betreft een van de eisen die zal worden gesteld bovenop de NTA norm die vooral met name betrekking heeft op de functionaliteiten van de meter. Consequentie is dat de derde er alle belang bij heeft om een meter te plaatsen die aan alle eisen voldoet.

2.3.4 Uitrol van de meters

De leden van de CDA-fractie vroegen of er genoeg arbeidskrachten aanwezig zijn of te werven zijn om de uitrol van de slimme meters uit te voeren. De uitrol van de slimme meters en de achterliggende systemen is inderdaad een enorme klus voor de netbeheerders, de installatiebranche en gerelateerde bedrijven niet alleen qua benodigde personeelscapaciteit maar ook technisch. De voorziene termijn van 6 jaar is ambitieus, maar vergelijkbare operaties in andere landen laten zien dat deze termijn niet onrealistisch is. De opleiding tot gecertificeerd installateur van de slimme meter duurt 1 à 2 weken en geeft dus de mogelijkheid waar nodig op korte termijn extra menskrachten te werven en op te leiden. Tevens zijn er qua installatiecapaciteit voordelen te behalen omdat de uitrol op (kosten)effectieve wijze kan worden gecombineerd met de uitvoering van verschillende andere installatie- en bouwtechnische maatregelen. In de periodieke voortgangsrapportage aan de minister van Economische Zaken en de NMa dient wel aandacht besteed te worden aan de ervaringen met de beschikbare installatiecapaciteit.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de planning van de uitrol zal worden uitgevoerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering en planning van de slimme meter uitrol is in het wetsvoorstel bij de netbeheerder neergelegd. De netbeheerder bepaalt hoe de uitrol efficiënt wordt vormgegeven. Naar ik heb begrepen is het de bedoeling dat netbeheerders hun planning door middel van een periodiek uitrolplan bekend zullen maken aan belanghebbende derden in hun verzorgingsgebied zoals leveranciers, gemeenten en woningbouwcorporaties. Tevens dienen netbeheerders jaarlijks aan mij en de NMa te rapporteren over de voortgang van de uitrol. Of dit een geleidelijke uitrol zal zijn over het hele land of dat bepaalde regio’s als eerste aan de beurt zijn, zoals deze leden tevens vroegen, is dus afhankelijk van de uiteindelijke planning van de netbeheerders. Gelet op de verschillende verzorgingsgebieden van de verschillende netbeheerders ligt het voor de hand dat er verspreid over Nederland tegelijk van installatie-activiteit sprake zal zijn.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of de netbeheerders voldoende belang hebben bij het goed functioneren van de meter. Zij legden daarbij een relatie met de invoering van het capaciteitstarief, dat dit belang zou verminderen. Invoering van het capaciteitstarief heeft geen effect op het feit dat de netbeheerder in het kader van allocatie en reconciliatie minimaal een keer per jaar moet kunnen beschikken over de eindstanden van een aansluiting. Voor het detecteren van netverliezen blijft een adequate werking van de meter voor de netbeheerder van belang. Iets anders is dat de behoefte aan actuele en ononderbroken verbruiksinformatie (zoals kwartierwaarden en dagstanden) met name bij de leverancier zal liggen. In dat kader is het van belang dat de NMa toezicht houdt op de wettelijke verplichting dat de netbeheerder dagelijks dagstanden en kwartierwaarden ter beschikking stelt. Voorts kan de netbeheerder (of zijn meetbedrijf) met betrokken partijen nadere kwaliteitsafspraken overeenkomen.

Voorts vroegen leden van de CDA-fractie of de uitrol van digitale meters op korte termijn tot juist meer administratieve problemen zal leiden. Geen enkele infrastructurele operatie van deze omvang zal probleemloos verlopen. Zeker in de aanloopfase waarbij er nog sprake is van twee verschillende systemen die moeten worden ondersteund (nieuwe en oude meters) en waarbij het functioneren van nieuwe processen nog aan verandering onderhevig kan zijn, is zondermeer het risico aanwezig op fouten en verstoringen van administratieve processen. Waar het om gaat is hoe die risico’s worden gemanaged door de bedrijven en hoe wordt verzekerd dat de klant daar uiteindelijk geen enkel nadeel van heeft. Het voorstel tot volledige uitrol van de slimme meter is in gezamenlijkheid door de sector gedaan. Het is ook aan de sector om ervoor zorg te dragen dat afnemers daar geen onnodige overlast van ondervinden en dat eventuele problemen snel en adequaat worden opgelost. Uiteraard heeft ook de overheid een verantwoordelijkheid om de consument te beschermen. Vandaar dat met instemming kennis is genomen van het feit dat de NMa reeds gestart is met de opzet van een monitoringstraject.

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af hoe wordt gezorgd dat de kwaliteit van de uitrol is gewaarborgd en of gedacht is aan een bonus bij foutloos installeren. De netbeheerders worden in het wetsvoorstel verantwoordelijk gemaakt voor de uitrol en dus ook voor de kwaliteit daarvan. Op de (uitrol door de) netbeheerders wordt toezicht gehouden door de NMa. De NMa is inmiddels al gestart met het opzetten van een monitoringstraject waarbij de voortgang en kwaliteit van de uitrol wordt gevolgd. Voorts voorziet het wetsvoorstel in een periodieke voortgangsrapportage door de netbeheerders met betrekking tot de uitrol. Indien de kwaliteit van de uitrol door een netbeheerder onder de maat is zal dat effect hebben op de voortgang van zijn uitrol. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de NMa het meterhuurtarief dan lager kan vaststellen (voorgesteld artikel 26 ag Elektriciteitswet 1998 en 13g Gaswet). Netbeheerders die foutloos uitrollen en hun uitrolplanning halen zullen wel een hoger meterhuurtarief mogen rekenen. Er is daarom geen aanleiding voor het invoeren van een extra bonus. Indien netbeheerders meters foutloos installeren levert hen dat overigens altijd al een voordeel op door het kunnen opsporen van netverliezen en storingen en door adequatere administratieve processen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen te reageren op het voorstel van Continuon om alle aspecten van invoering van de slimme meter onder regie van één instantie te brengen. Dit voorstel van Continuon komt voort uit de zorg die netbeheerders hebben over de ruimte die het wetsvoorstel biedt voor plaatsing door derden. Om ervoor zorg te dragen dat zo snel mogelijk, zoveel mogelijk zonder afhankelijkheid van de netbeheerder, gehoor gegeven kan worden aan de wensen van consumenten, wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid dat derden meters installeren geboden. Allereerst kan een andere partij dan de netbeheerder een door de netbeheerder ter beschikking gestelde meter bij de afnemer installeren. Daarnaast kan zo’n partij een door hemzelf aangeschafte meetinrichting installeren die voldoet aan de voorgeschreven metereisen. In alle gevallen blijft de netbeheerder ervoor verantwoordelijk dat alle kleinverbruikers aan het einde van de uitrolperiode beschikken over een slimme meter die aan de eisen voldoet. De netbeheerder houdt in dat opzicht ook de regie over de uitrol. Omdat het van groot belang is dat hij deze regierol ook adequaat kan invullen, dient duidelijk te zijn vastgelegd in de uitvoeringsregelgeving aan welke eisen een derde zich moet houden bij installeren van een slimme meter. Indien deze voorschriften niet worden nageleefd, is de netbeheerder niet verplicht een overnamevergoeding te verstrekken voor een geplaatste meter. Om het belang van de beheersbaarheid van het proces en de kostenefficiëntie van de uitrol te onderstrepen, wordt de sector nauw betrokken bij het opstellen van deze uitvoeringsregelgeving. Het schrappen van de mogelijkheid van plaatsing door derden is niet wenselijk omdat dat ertoe kan leiden dat initiatieven worden bemoeilijkt die worden ontplooid door bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en het MKB. Het gaat dan om initiatieven op het gebied van duurzaamheid, waarbij de slimme meter gelijktijdig met de voor die initiatieven benodigde technische en bouwkundige voorzieningen wordt aangebracht (met bijbehorende synergie-effecten).

De leden van de SP-fractie vroegen en of de sector in staat is alle kleinverbruikers in zes jaar van een slimme meter te voorzien met behoud van kwaliteit en waarom wordt gekozen voor zo’n snelle invoering. Vooralsnog zie ik geen reden het in de memorie van toelichting genoemde uitgangspunt van een uitroltermijn van 6 jaar te verlaten. Dit uitgangspunt is onder meer gebaseerd op de brief van augustus 2005 aan de minister van Economische Zaken, waarin EnergieNed aandrong op een voortvarende werkwijze en onomwonden gesteld werd dat de netbeheerders zich hebben gecommitteerd aan het volledig overgaan op innovatieve meters waarbij de uitrol in 5 jaar zou kunnen worden afgerond. De termijn van 6 jaar is voorts gebaseerd op de ambities van de Europese Commissie en het kabinet op het gebied van klimaatdoelstellingen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe de uitrol van de meters gepland en bewaakt zal worden. Het wetsvoorstel maakt de netbeheerders verantwoordelijk voor de planning en de uitvoering van de uitrol. Het is dan ook aan de netbeheerders om zorg te dragen voor een zorgvuldige en kostenefficiënte operatie waarbij uiteraard ook de kwaliteit gewaarborgd dient te zijn. De netbeheerders hebben aangegeven jaarplannen en meer gedetailleerde kwartaalplannen te zullen opstellen waarbij inzicht wordt gegeven in de wijze waarop wordt uitgerold (per gebied, per wijk en per periode). In het kader van die jaarplannen is inspraak voorzien van leveranciers en partijen als gemeenten en woningbouwcorporaties, zodat rekening kan worden gehouden met onder meer nieuwbouwprojecten en grootschalige renovaties. Speciale aandacht zal worden gegeven aan de afspraken ten aanzien van slimme meters en feedback in het kader van Meer met Minder (Kamerstukken TK 2007/08, 31 200 XVII, nr. 54). De periodieke rapportages die in het wetsvoorstel zijn voorzien moeten de minister van Economische Zaken en de NMa inzicht geven in de voortgang van de uitrol. Voorbeelden van prestatie indicatoren in die rapportage zijn het bereikte uitrolniveau, de kosten van de uitrol per meter, de gemiddelde duur van de plaatsing en de technische betrouwbaarheid. Achterblijvende resultaten kunnen leiden tot een lagere vaststelling door de NMa van het meterhuurtarief dat de betreffende netbeheerder in rekening mag brengen (voorgesteld artikelen 26ag Elektriciteitswet 1998 en 13g Gaswet) en tot het opleggen van bestuursrechtelijke sancties aan de betreffende netbeheerder door de NMa.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stelden dat de kleinverbruiker afhankelijk is van marktpartijen voor de inzage in verbruiksinformatie en vroegen of de consument niet zelf de mogelijkheid van uitlezen moet hebben. Een kennelijk misverstand wordt hier graag weggenomen. Van afhankelijkheid van marktpartijen is geen sprake want directe inzage in verbruiksinformatie is zowel mogelijk via de display op de meter, als via bijvoorbeeld de computer indien de consument gebruik zou maken van de mogelijkheid om een locale koppeling aan te brengen met de slimme meter. Het verschil met de dienstverlening van een marktpartij is dat de laatste op basis van een analyse van de verbruiksdata gerichte besparingsadviezen kan geven. Juist om de drempels voor gedragsverandering ten gunste van energiebesparing zo veel mogelijk te verlagen is voor verschillende mogelijkheden gekozen. Maar de consument heeft dus ook zelf de mogelijkheid direct te zien wat zijn verbruik is.

2.3.4.1 Prioriteitsplaatsing

De leden van de CDA-fractie vonden dat geborgd dient te zijn dat bij prioriteitsplaatsingen in de uitrolperiode ook meteen de juiste meter wordt geplaatst en dat bij werkzaamheden aan de gasof elektriciteitsinstallatie (met name in het kader van decentrale opwekkingseenheden) in de uitrolperiode ook tegelijkertijd een slimme meter geplaatst wordt. De meter die bij een prioriteitsplaatsing door de netbeheerder wordt geïnstalleerd moet voldoen aan de metereisen die in uitvoeringsregelgeving worden vastgelegd. Om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk werkzaamheden bij de afnemer tegelijkertijd worden uitgevoerd, voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid opgenomen dat namens een afnemer een prioriteitsverzoek wordt ingediend bij de netbeheerder of dat een afnemer door een ander dan de netbeheerder een slimme meter laat installeren.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de figuur van de prioriteitsplaatsing en de rol van de netbeheerder daarbij. Een prioriteitsplaatsing houdt in dat de netbeheerder op verzoek van een (rechts)persoon die daarbij belang heeft, op een eerder tijdstip dan in de uitrol is voorzien, bij een kleinverbruiker een slimme meter plaatst. De daadwerkelijke uitvoering van prioriteitsplaatsingen door een netbeheerder, is in het wetsvoorstel afhankelijk gemaakt van de beoordeling van de netbeheerder in hoeverre het honoreren van een prioriteitsverzoek zijn verantwoordelijkheid voor een tijdige uitrol onder druk zet. Op deze manier is de zeggenschap van de netbeheerder gewaarborgd en is geborgd dat de uitrol niet in gevaar komt. Zowel bij de uitrol, als bij prioriteitsplaatsingen, speelt de netbeheerder dus een cruciale rol. Om de nodige marktdynamiek te behouden kan ook (meer) onafhankelijk van de netbeheerder een meter worden geplaatst. Een ander dan de netbeheerder (dit zal in de meeste gevallen de leverancier zijn, maar kan bijvoorbeeld ook woningbouwcorporatie zijn) kan namelijk op verzoek van een afnemer een door de netbeheerder ter beschikking gestelde meter installeren of een door hemzelf aangeschafte meter. Een dergelijke meter zal moeten voldoen aan de in uitvoeringsregelgeving neer te leggen metereisen.

2.3.5 Positie van de kleinverbruikers

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de gang van zaken is indien de afnemer wordt geconfronteerd met problemen met de slimme meter. De netbeheerder is verantwoordelijk voor het beheer van de meter. Het niet naar behoren functioneren van de meter dient dus te worden opgelost door de netbeheerder. Indien de afnemer over het niet-functioneren van zijn meter contact opneemt met de leverancier, zal de leverancier zal de betreffende netbeheerder alarmeren.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe het contact tussen afnemer en netbeheerder verloopt als een afnemer een installaties voor decentrale opwekking wil installeren. In het proces van plaatsing en subsidie aanvraag is de netbeheerder één van de vier partijen die een rol spelen. Deze vier partijen zijn: SenterNovem (beoordeling subsidieaanvraag), CertiQ (productieverklaring zonproducent), een installateur (feitelijke installatie) en de netbeheerder (bemetering). Indien een afnemer in verband met de opwekking een andere meter, bijvoorbeeld een brutoproductiemeter wil, zal hij deze aanvraag moeten richten aan de netbeheerder.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar het standpunt over de tijdens de hoorzitting van 16 april 2008 gesuggereerde optie dat consumenten een gecertificeerde meter in eigendom zouden moeten verkrijgen. Dit is een van de beleidsopties die is overwogen tijdens de voorbereiding van het wetsvoorstel, maar niet is gekozen. De fysieke en administratieve belemmeringen die in dat geval kunnen optreden bij klantmutaties, zoals een leveranciersswitch of verhuizing, zijn bijzonder ongewenst voor een adequate werking van de leveringsmarkt. Voorts ontstaat in gevallen waarbij de eigendom van de meter bij de afnemer berust onzekerheid of de netbeheerder zijn wettelijke taken nog wel adequaat kan uitvoeren. Dat is niet wenselijk. De slimme meetinrichting betreft immers een essentieel onderdeel van het transportnet van de netbeheerder.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar een reactie op de stelling van prof. Van Putten dat de huidige 7-graden methode voor wat betreft de temperatuurcorrectie van de gasmeter een «listige kunstgreep» is. Op verzoek van uw Kamer wordt er door het onafhankelijke instituut Kiwa/GasTec in opdracht van de NMa op dit moment uitgebreid onderzoek gedaan naar de werking van de gasmeter en het effect van omgevingstemperatuurverschillen. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet bekend. Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek bekeken zal worden of het wenselijk is de huidige 7-graden methode aan te passen of dat mogelijk andere maatregelen noodzakelijk zijn.

In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie of regels worden opgenomen omtrent de prepaid faciliteit of een andere mogelijkheid om de doorvoer op afstand te beperken, wordt opgemerkt dat beoogd wordt in de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot metereisen op te nemen dat de meter geschikt is voor de ondersteuning van tariefstructuren op basis van prepaid. Met instemming wordt vastgesteld dat ook de leden van de CDA-fractie een belangrijke toegevoegde waarde zien in de prepaid faciliteit bijvoorbeeld bij het voorkomen van afsluitingen en onnodige kosten voor de consument. In de sector bestaat breed gedragen belangstelling voor het aanbieden van deze functionaliteit aan klanten. Uit een proefproject van een leverancier met prepaid slimme meters blijkt dat de gebruikers enthousiast zijn en zich bewuster zijn van de kosten van energieverbruik. Afsluitingen als gevolg van te weinig tegoed kwamen niet of nauwelijks voor. Wat betreft de mogelijkheid om de doorvoer op afstand te beëindigen bij betalingsachterstanden blijven uiteraard de bepalingen van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers onverminderd van kracht. Dat wil zeggen dat in de winterperiode van 1 oktober tot 1 april kleinverbruikers in principe niet worden afgesloten.

De leden van de SP-fractie gaven aan geïnteresseerd te zijn in onafhankelijk onderzoek naar de ervaringen met prepaid meters in het Verenigd Koninkrijk (VK). De prepaid meter waar het in het VK over gaat betreft zogenaamde «token prepaid meters» die niet op afstand bestuurbaar of afleesbaar zijn en dus niet vergelijkbaar met de slimme meters die in Nederland geïnstalleerd zullen worden. In verschillende publicaties en mediaberichten uit 2007 beschrijft de Engelse consumentenorganisatie EnergyWatch dat het probleem met de «token prepaid meters» uit het VK is, dat ze handmatig door de leverancier aangepast moeten worden na elke prijsstijging. Het tempo van deze van aanpassingen bleef echter achter bij het tempo van de (forse) prijsstijgingen, waardoor vele consumenten over langere periodes te lage prijzen hebben betaald. Zij kregen daarvoor achteraf de vaak hoge rekening gepresenteerd die in één keer moest worden betaald. Daar komt bij dat de metertarieven in het VK voor prepaid meters hoger zijn dan voor gewone meters. In Nederland betaalt ieder consument hetzelfde voor een slimme meter, ongeacht of er gebruik wordt gemaakt van de prepaid faciliteit. Zoals ook blijkt uit het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over prepaid slimme meters eerder in deze paragraaf, heeft één van de Nederlandse energiebedrijven een proefproject gedaan. Als belangrijke positieve resultaten komen uit deze proef naar voren dat consumenten meer controle hebben over hun budget, dat zij dagelijks inzicht in hun energieverbruik hebben, kunnen betalen hoe en wanneer het hen uitkomt en dat zij geen meterstanden meer hoeven door te geven. Verder bleek uit de proef dat het onderbreken van de stroomvoorziening door onvoldoende tegoed niet of nauwelijks voorkwam. Aangezien de samenstelling van de groep testklanten representatief is voor de gehele populatie klanten van de betreffende energieleverancier, is de conclusie gerechtvaardigd dat een prepaid slimme meter kan helpen bij het voorkomen van betalingsachterstanden.

In relatie tot de prepaid faciliteit wilden de leden van de VVD-fractie weten hoe die mogelijkheid zich verhoudt tot het doel van het wetsvoorstel om de optimale werking van de kleinverbruikersmarkt te faciliteren en of dat doel niet juist wordt tegengewerkt doordat de transparantie en vergelijkbaarheid van tarieven teniet wordt gedaan. De prepaid faciliteit is een nieuwe vorm van dienstverlening waar in de sector grote belangstelling voor bestaat. Het biedt juist de mogelijkheid om het productportfolio van de leverancier uit te breiden. Ook in de markt voor mobiele telefonie is grote marktdynamiek ontstaan met de toepassing van verschillende vormen van prijsdifferentiatie en is gebleken hoezeer prepaid en verschillende postpaid abonnementen aansluiten bij de wensen van de consument. Het is aannemelijk dat met de introductie van prepaid diensten het aantal (te vergelijken) tariefsoorten waarschijnlijk zal stijgen en dat de behoefte van consumenten om prijsvergelijkingssites te raadplegen voordat een keuze wordt gemaakt, zal toenemen. Als de geboden dienstverlening en tarifering door de grotere productvariatie echter beter aansluit bij de specifieke wensen van de klant is dat volledig in lijn met de doelstellingen van het wetsvoorstel.

2.4 Informatiecode

De leden van de SP-fractie vroegen waarom niet in dit wetsvoorstel wordt geregeld dat een leveranciersswitch uitsluitend wordt doorgevoerd als er een schriftelijke bevestiging van de klant, vastgelegd op papier of via beveiligde internetverbinding, kan worden overlegd. Een consument die een overeenkomst per telefoon sluit is wettelijk beschermd op grond van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) die betrekking hebben op «overeenkomsten op afstand» (artikelen 7:46a BW tot en met 7:46j BW). Onder overeenkomsten op afstand vallen overeenkomsten die worden gesloten per telefoon, via internet, per fax of post. De bescherming bestaat uit een aantal informatieverplichtingen voor de aanbieder (inclusief schriftelijke bevestiging) en een bedenktermijn voor de consument met daaraan gekoppeld het recht van de consument tot ontbinding van de overeenkomst binnen die bedenktijd. Het BW heeft een generieke werking en is daarom ook van toepassing op de energiesector.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom niet is geregeld dat consumenten en publieke partijen rechtstreeks invloed uit kunnen oefenen bij EDSN. EDSN is een privaat initiatief van de sector zelf. De functie van EDSN is het stroomlijnen van informatieprocessen tussen marktpartijen onderling. Hoe de sector deze stroomlijning wil organiseren, is een zaak van de sector zelf. Daarom bevat het wetsvoorstel geen bepalingen met betrekking tot EDSN. Via dit wetsvoorstel wordt wel geborgd op welke wijze informatieprocessen tussen marktpartijen dienen te verlopen. Gedoeld wordt op de voorwaarden inzake de wijze van informatieverwerking (informatiecode NMa) en de door mij ten aanzien van die voorwaarden te stellen regels.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom niet wettelijk verankerd wordt dat alle marktpartijen zich dienen te conformeren aan een enkele en meest recente standaard voor informatie-uitwisseling. Ik deel de mening van de leden van de SP-fractie dat het gebruik van verschillende standaarden inefficiënt is, negatieve gevolgen heeft voor de doorlooptijden en de kans op fouten in het berichtenverkeer verhoogd. Dit wetsvoorstel biedt mij de basis (in artikelen 53 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 21 van de Gaswet) om nadere eisen te stellen in een ministeriële regeling over de voorwaarden met betrekking tot de wijze van gegevensverwerking voor elektriciteit en gas. Ik ben voornemens om in deze ministeriële regeling op te nemen dat bij het berichtenverkeer gebruik gemaakt moet worden van een uniforme standaard. Deze standaard zal open moeten zijn voor alle deelnemende partijen in de energiesector. Dat wil zeggen onafhankelijk van de gekozen bedrijfsvoering, eenvoudig te implementeren en te koppelen aan systemen en onafhankelijk van hardware en software. Op die manier wordt gewaarborgd dat er geen financiële of technische restricties worden opgeworpen voor deelnemende marktpartijen en dat knelpunten voor een adequate werking van de energiemarkt weggenomen worden. Het is in eerste instantie aan de energiesector om voorstellen te doen voor de informatiecode en derhalve een voorstel te doen voor deze open en uniforme standaard voor het berichtenverkeer. De NMa zal vervolgens na toetsing aan de ministeriële regeling de voorwaarden in de informatiecode vaststellen.

2.4.1 Privacyaspecten informatie-uitwisseling

De leden van de SP-fractie vroegen wat de feitelijke betekenis is van de toestemming die de kleinverbruiker verleent voor het gebruik van zijn persoonsgegevens in contracten met het energiebedrijf. Dat de kleinverbruiker toestemming dient te verlenen voor verwerking van zijn persoonsgegevens vloeit voort uit de Wet bescherming persoonsgegevens. Dat hij die toestemming verleent via een bepaling in het contract met zijn leverancier of netbeheerder is evenmin iets wat door het wetsvoorstel als zodanig wordt geregeld. Deze praktijk bestaat reeds. De introductie van de informatiecode in het wetsvoorstel brengt daar geen wijziging in.

3. STANDPUNTEN BETROKKENEN

De leden van de CDA-fractie constateerden dat de voorgestelde maatregelen vooral door de sector zelf worden toegejuicht, terwijl de afnemers niet positief zijn en zij vroegen hoe dit te verklaren valt. Een verklaring is mogelijk dat de doelstellingen die met het wetsvoorstel worden beoogd weliswaar sterk gericht zijn op de afnemer (duidelijkheid en eenvoud voor de klant, beheersing foutenrisico’s, inzicht en eenduidigheid), maar dat de maatregelen die daarvoor worden genomen in de eerste plaats de bedrijven zelf ten goede lijken te komen. Dat de kostenvoordelen van de bedrijven uiteindelijk wel degelijk ten gunste van de afnemers zullen doorwerken, is verzekerd via de gereguleerde transporttarieven en concurrentie op de leveringsmarkt. Voor het capaciteitstarief en de slimme meter geldt dat belangrijke voordelen gericht zijn op de leveringszekerheid op de langere termijn. Zoals ook in het komende Energierapport zal worden aangegeven, zijn in de komende jaren omvangrijke maatregelen noodzakelijk om het transportnetwerk toekomstbestendig te houden. De in dit wetsvoorstel genoemde maatregelen leveren daar nu reeds een bijdrage aan. Daarmee wordt zowel recht gedaan aan het belang van leveranciers (meer mogelijkheden om klanten te bedienen), als dat van de afnemers (verbeterde dienstverlening, borging ongestoorde levering).

Juist om de belangen van afnemers te borgen, biedt het wetsvoorstel ruimte om tegemoet te komen aan de door de leden van de CDA-fractie genoemde wens van de afnemers om zelf te bepalen wanneer zij van wie welke meter krijgen. Een afnemer kan immers de netbeheerder verzoeken om een prioriteitsplaatsing al zal het doorgaans de leverancier zijn die zulke verzoeken doet. Een afnemer kan ook de leverancier rechtstreeks vragen om installatie van een slimme meter. Een afnemer die van deze mogelijkheden geen gebruik maakt, zal op een gegeven moment vanzelf bericht krijgen van de netbeheerder wanneer zijn meter zal worden vervangen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in te gaan op de kritische reacties van een tweetal organisaties, te weten de Consumentenbond en de VNG. Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar het eerder in deze paragraaf gegeven antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie hierover.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de problematiek met lantarenpalen wordt ondervangen. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de SP in paragraaf 2.2.3 van deze nota naar aanleiding van het verslag.

4. ADMINISTRATIEVE LASTEN EN ANDERE EFFECTEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN EN MILIEU

4.1 Kosten en baten

De leden van de CDA-fractie vroegen naar een uitsplitsing van de kosten en opbrengsten van de maatregelen in dit wetsvoorstel naar leverancier, netbeheerder en eindgebruiker. Een eenduidig en volledig kwantitatief overzicht van deze verdeling is niet eenvoudig te geven. Het is noodzakelijk onderscheid te maken tussen de fysieke uitrol van de slimme meter en de overige maatregelen van het wetsvoorstel.Voor wat betreft de slimme meter is in de memorie van toelichting aangegeven dat de netbeheerders tezamen € 1,2 miljard aan voorziene lasten hebben voor de investering in de slimme meters, daarnaast nog ongeveer € 37 miljoen aan lasten voor bijvoorbeeld het inrichten van de data-infrastructuur. De lasten voor de leverancier worden geraamd op ongeveer € 39 miljoen, ook vanwege de inrichting van data-infrastructuur en de verminderde inkomsten vanwege energiebesparingen. De jaarlijkse baten met betrekking tot de slimme meter zijn voor de netbeheerder geraamd op € 58 miljoen en voor de leverancier op € 50 miljoen (besparing jaarlijkse bepaling meterstanden, vermindering klachten over factuur). Daarbij gaat het dus om baten ten gevolge van de maatregelen van het wetsvoorstel; het bedrag van 58 miljoen baten is met andere woorden exclusief de meterhuuropbrengsten die de netbeheerder ook ontvangt. De sector raamt de opbrengsten en de verlaging van de administratieve kosten ten gevolge alle maatregelen van het wetsvoorstel marktmodel op € 100 miljoen per jaar (met name door vereenvoudiging administratieve processen, geen afstemming meer nodig tussen netbeheerders en leveranciers over meetgegevens in het kader van de transportkosten). Deze opbrengsten komen voor het grootste deel ten goede aan de netbeheerder. Utility Consulting Partners raamt de opbrengsten in een onderzoek van februari 2008 (zie bijlage bij brief TK 28 982, nr. 3) op € 94 miljoen met een bandbreedte van € 84 tot € 103 miljoen. Dit zal een verlagend effect hebben op de transporttarieven die door de NMa worden vastgesteld. De opbrengsten van de leverancier kunnen tevens indirect bij de eindgebruiker terecht komen, onder meer door een verbetering van de service of lagere leveringstarieven. Utility Consulting Partners heeft in het onderzoek het combinatie-effect van de drie maatregelen in het wetsvoorstel ingeschat op ongeveer € 12 per jaar aan potentiële kostenbesparing voor eindgebruikers, exclusief energiebesparing.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de kostenbesparing als gevolg van de slimme meter, niet zal leiden tot een rechtevenredige kostenstijging voor de waterbedrijven omdat de kosten van het periodiek fysiek opnemen van de (water)meter zullen toenemen door het wegvallen van de noodzaak tot het opnemen van de meterstanden bij de elektriciteits- en gasmeters. Het is inderdaad zo dat in veel gevallen de fysieke meteropname wordt uitgevoerd middels een samenwerking van de utiliteitsdiensten. Daar waar dit het geval is, valt niet uit te sluiten dat de kosten voor de meteropname zullen stijgen voor «domme» watermeters. Dat is ook een van de redenen dat waterbedrijven momenteel zeer actief aan het kijken zijn of zij op een of andere manier kunnen meeliften bij de uitrol van de slimme energiemeter. Door Evides en Delta netbeheer zijn hier reeds concrete stappen voor gezet. Synergievoordelen zijn daarbij te behalen door een gelijktijdige uitrol en door een efficiënte benutting van de communicatie-infrastructuur. De NTA-norm, die in de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving met betrekking tot de metereisen wordt opgenomen, biedt ook de waarborgen voor een koppeling met een watermeter. Daarnaast is gebleken uit pilots die door Delta zijn uitgevoerd, dat een combinatie van slimme meters voor gas en water een potentieel grote energie- en waterbesparing oplevert.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de totale kosten van de introductie van de slimme meter, en naar de totale opbrengsten van het nieuwe marktmodel. De totale kosten van de introductie van de slimme meter worden geraamd op ongeveer € 1,2 miljard. De jaarlijkse opbrengsten van de drie herstructureringsmaatregelen; leveranciersmodel, capaciteitstarief en de herordening van de metermarkt worden door de sector geraamd op € 100 miljoen per jaar. Deze ramingen van de sector worden bevestigd in het recente rapport van UCP dat in opdracht van de Minister van Economische Zaken is uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over deze opbrengsten (UCPartners, «Een vaste vergoeding voor de netbeheerder als noodzakelijk onderdeel van een verbeterd marktmodel voor kleinverbruikers van energie», februari 2008).

In relatie tot de verdeling van kosten en baten vroegen de leden van de SP-fractie of duidelijkheid kan worden verschaft over het deel van de geraamde € 100 miljoen baten die via tariefverlagingen bij de consument terecht komt. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het uitgebreide overzicht dat eerder in deze paragraaf is verstrekt in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie naar de kosten en opbrengsten van de in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de vervroegde afschrijving van de klassieke meters € 175 miljoen bedraagt. De afschrijvingskosten van deze meters bedragen inderdaad € 175 miljoen wanneer ze allemaal op één moment zouden worden vervangen door slimme meters. Dit bedrag is gebaseerd op een totaal van 14 miljoen meters, een gemiddelde aanschafprijs van € 25 en op het uitgangspunt dat de gemiddelde leeftijd van de klassieke meters 15 jaar bedraagt, de helft van hun eigenlijke economische levensduur van 30 jaar (14 miljoen x 25 x 0,5 = € 175 miljoen). Omdat de meters niet in één keer, maar gedurende de uitrolperiode worden vervangen, zullen de daadwerkelijke afschrijvingskosten lager uitvallen.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de kosteneffectiviteit van uitrol van de slimme meter in relatie tot andere mogelijke maatregelen ten aanzien van energie-efficiëntie. De verwachte energiebesparing van de slimme meter is becijferd op 2 tot 10 procent per jaar. In petajoule (biljarden joule) uitgedrukt is de besparing in het meest voorzichtige scenario ongeveer 16 PJ jaarlijks, uitgaande van het verbruik in 2006. Uit de maatschappelijke-kostenbatenanalyse die KEMA heeft uitgevoerd naar de invoering van de slimme meter komt een positieve netto contante waarde van € 1,2 miljard (KEMA, Domme meters worden slim, kosten-batenanalyse slimme meetinfrastructuur, 2005). ECN heeft het batenpotentieel en de kosten van mogelijke besparingsmaatregelen in de gebouwde omgeving uit het werkprogramma Schoon en Zuinig tegen elkaar afgezet (Menkveld e.a., «Verkenning potentieel en kosten van klimaat- en energiemaatregelen voor Schoon en Zuinig», juli 2007). Als de slimme meter hiermee vergeleken wordt, is het beeld gunstig vergeleken met veel van de daar genoemde maatregelen. Detailgegevens over de kosteneffectiviteit van de slimme meter in vergelijking met andere besparingsmaatregelen zijn echter niet voorhanden. In het wetsvoorstel is overigens niet alleen vanwege energie-efficiencyvoordelen gekozen voor invoering van slimme meters, maar ook vanwege andere voordelen.

De leden van de VVD-fractie vroegen of bij handhaving van de huidige metertarieven consumenten niet teveel betalen. De tarieven zijn tot stand gekomen in een vrije markt voor meterhuurtarieven. De NMa heeft geconcludeerd dat de stijging van de tarieven niet verklaard kan worden door onderliggende kosten, wat een van de aanleidingen is geweest voor het herstructureren van de metermarkt.

De leden van de VVD-fractie wilden graag inzicht hebben in het verschil tussen de kosten van het beheer van de huidige gas- en elektriciteitsmeters en de inkomsten uit de meterhuurtarieven. In de marktmonitor kleinverbruikers 2006 (NMa, februari 2007) van de NMa wordt hierover enige informatie gegeven. In deze rapportage stelt de NMa vast dat de toen nog niet gereguleerde tarieven voor de meterhuur tussen 2001 en 2006 zeer sterk zijn gestegen zonder dat dit verklaard kan worden door een onderliggende kostenstijging. De gereguleerde meterhuurtarieven die per 1 januari 2008 gelden zijn daarom gefixeerd op de in 2005 door netbeheerders in rekening gebrachte meterhuur. Op basis daarvan bedragen de inkomsten van de netbeheerders ongeveer € 300 miljoen per jaar.

De leden van de VVD-fractie vroegen een inschatting te geven van de kosten in de situatie dat de vrijwillige plaatsing van een meter in bestaande bouw wordt gecombineerd met een verplichte plaatsing op natuurlijke momenten, zoals nieuwbouw en ingrijpende renovaties. Uit verschillende maatschappelijke kosten-batenanalyses blijkt dat een gestructureerde en grootschalige uitrol het meest kostenefficiënt is. Echter, een precieze inschatting van de kosten in de situatie zoals geschetst door de leden van de fractie van de VVD kan niet worden gegeven. Wel is uit verschillende onderzoeken gebleken dat een losse, geografisch gespreide plaatsing meer kosten met zich meebrengt dan een gestructureerde staat-voor-straat uitrol.

4.2 Ervaringen in het buitenland

De leden van de SP-fractie vroegen naar onafhankelijke onderzoeksgegevens uit Italië en Zweden over de vraag of slimme meters leiden tot energiebesparing. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op een eerdere vraag van deze leden hierover in paragraaf 2.3.1.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de storings- en verouderingsgevoeligheid van de slimme meter. Gezien het feit dat er software- en ICT-technologie wordt toegepast, is het noodzakelijk extra waarborgen in te bouwen die technisch falen door bijvoorbeeld stroomuitval kunnen opvangen. In dat kader is bijvoorbeeld voorgeschreven dat de slimme meter beschikt over een lokaal geheugen. Daarin worden de verschillende meterstanden opgeslagen. Het ergste dat dan nog kan gebeuren is dat een online verzoek om de meest actuele meterstand niet onmiddellijk kan worden uitgevoerd maar later uit het geheugen moet worden gehaald. Alle netbeheerders zijn momenteel met pilots bezig waarbij uiteraard ook de prestaties van de toegepaste meters worden geëvalueerd. Voor het antwoord op de vraag naar de verouderingsgevoeligheid zij verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de toekomstvastheid van de meter in paragraaf 2.3.3.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel E

De leden van de SP-fractie vroegen waar is geregeld wat een redelijke factuurfrequentie is. Uit richtlijn 2006/32/EG vloeit voort dat de factuur- en informatiefrequentie hoog genoeg dient te zijn om afnemers in staat te stellen hun eigen energieverbruik te regelen. Beoogd wordt de factuur- en informatiefrequentie in beginsel op 6 keer per jaar vast te stellen. Benadrukt wordt dat het hierbij gaat om informatie met indicatieve verbruiksgegevens en -kosten die dus elke 2 maanden wordt verstrekt. Die informatie staat met andere woorden los van de gebruikelijke praktijk dat er maandelijks een voorschotnota wordt gestuurd met telkens hetzelfde bedrag en een definitieve afrekening eenmaal per jaar. Een ontwerp-amvb met regels over onder meer dit onderwerp is reeds in voorbereiding in het kader van het wetsvoorstel implementatie EG-richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstukken TK 2007/08, 31 320, nr. 2) en in het kader van het onderhavige wetsvoorstel dat richtlijn 2006/32/EG ook implementeert met betrekking tot elektriciteit en gas

Artikel I, onderdeel X

In relatie tot het voorgestelde artikel 95cb, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, vroegen de leden van de SP-fractie hoe hoog de incassokosten zijn die de leverancier ten behoeve van de netbeheerder dient te maken. In deze bepaling wordt het leveranciersmodel voorgesteld ten aanzien van facturen van de netbeheerder. Exacte bedragen over de incassokosten zijn niet voorhanden. De incassokosten zullen door de leveranciers worden doorberekend in de leveringstarieven. Door de concurrentie op de leveringsmarkt en de efficiencywinst bij de leverancier als gevolg van het leveranciersmodel zullen er echter toe leiden dat de kostenstijging bij de leverancier minder groot zal zijn dan de kostendaling bij de netbeheerder. De klant gaat er derhalve op vooruit. Tenslotte valt te verwachten dat, als gevolg van de betere beschikbaarheid en voorspelbaarheid van verbruiksgegevens door de slimme meter, het betalingsgedrag van klanten zal verbeteren. Dat zal leiden tot een verlaging van het incassorisico.

Artikel III

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de handhaving van de in het wetsvoorstel aan kleinverbruikers opgelegde verplichting om medewerking te verlenen aan de plaatsing van slimme meters. De niet-naleving van deze medewerkingsplicht wordt als economisch delict strafrechtelijk gehandhaafd en niet bestuursrechtelijk. Het ligt vanuit een algemeen handhavingsbeleid in de rede om te kiezen voor strafrechtelijke handhaving in situaties waarin geen sprake is van een «gesloten context» waarin bijvoorbeeld via vergunningverlening er een vooraf al gekende relatie is tussen overheid en degene op wie toezicht wordt gehouden. Waar die gesloten context er wel is – zoals tussen de NMa en de netbeheerders – ligt dat anders en is bestuursrechtelijke handhaving in beeld.

In concreto betekent dit dat bestuursrechtelijke handhaving minder aangewezen is nu de medewerkingsplicht zich richt tot kleinverbruikers en niet tot energiebedrijven. Op energiebedrijven wordt namelijk, anders dan bij kleinverbruikers het geval is, toezicht gehouden door de NMa. Om een slagvaardig toezicht door de NMa op ondernemingen in de energiesector mogelijk te maken zijn aan de NMa bevoegdheden tot het opleggen van bestuurlijke sancties verleend. Om deze reden worden inderdaad overtredingen van netbeheerders sinds medio 2004 niet langer strafrechtelijk, maar bestuursrechtelijk gehandhaafd.

Voor strafrechtelijke handhaving van die medewerkingsplicht is in de tweede plaats gekozen omdat in het wetsvoorstel implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie diezelfde medewerkingsplicht ook strafrechtelijk wordt gehandhaafd. Het is niet consistent van dat regime af te wijken voor de elektriciteits- en gasmeter in het onderhavige wetsvoorstel. De keuze voor strafrechtelijke handhaving van de medewerkingsplicht in het wetsvoorstel implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie hangt overigens samen met het feit dat de verwachte inzet van het soort bevoegdheden meer in lijn is met strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten en dat een vergelijkbare medewerkingsplicht in de Wet energiebesparing toestellen ook reeds strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten wordt gehandhaafd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het niet-plaatsen van slimme meters in het wetsvoorstel als economisch delict strafbaar wordt gesteld. Dit is niet het geval. Het wetsvoorstel legt de verantwoordelijkheid voor het plaatsen van slimme meters bij de netbeheerders. De betreffende bepalingen worden bestuursrechtelijk en niet strafrechtelijk gehandhaafd. Een netbeheerder die de bepalingen niet naleeft kan een last onder dwangsom of bestuursrechtelijke boete opgelegd krijgen. De verplichting van kleinverbruikers om mee te werken aan de plaatsing en het beheer van de meters wordt wel strafrechtelijk gehandhaafd.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven