31 371
Kredietcrisis

nr. 88
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN FINANCIËN EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2009

In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer d.d. 21 november (Kamerstuk 2008–2009, 31 371, nr. 54) is aangegeven dat het kabinet de kredietverlening van banken aan bedrijven nauwlettend zou blijven volgen en indien nodig met maatregelen zal komen. Het scherp volgen en functioneel houden van de kredietmarkt kan gezien worden als een logische tweede stap in het proces om de doorwerking van de financiële crisis te beperken. Als eerste stap in dit proces heeft het kabinet ingegrepen in de bancaire sector om zo de stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. In deze brief werkt het kabinet de stand van zaken op de kredietmarkt uit en kondigt een aantal maatregelen aan om deze markt te ondersteunen. Deze maatregelen zijn in de brief van 21 november al aangekondigd. Het gaat hierbij om maatregelen die aangrijpen bij de kredietverlening aan bedrijven, woningbouwcorporaties en zorginstellingen. Daarnaast verkent het kabinet de mogelijkheden om de innovatie-inspanningen van het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen.

Kredietverlening is, voor zowel bedrijven als burgers, de belangrijkste bron van externe financiering. Als deze kredietverlening beperkter beschikbaar is in termen van prijs en volume heeft dat, ongeacht de oorzaak, zijn weerslag op de gehele economie.

Bedrijven kunnen via verschillende wegen aan kredieten komen, deze brief concentreert zich op de bancaire kredietverlening. Het bankwezen heeft een sleutelpositie. Zij trekt gelden aan, beoordelen risico’s en verlenen voor eigen risico kredieten. Hierbij is het de taak van banken om op verantwoorde wijze krediet te verstrekken en risico’s adequaat te wegen. Dat banken deze verantwoordelijkheid ook op zich nemen, is in december door de organisaties van banken en bedrijven (VNO-NCW, MKB Nederland en NVB) in een gezamenlijke verklaring bevestigd1. Het kabinet ziet deze gezamenlijke verklaring als een belangrijk signaal dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen. De bedrijven en banken geven in hun verklaring eveneens aan dat de overheid – in de huidige uitzonderlijkesituatie – een rol kan spelen om de kredietverstrekking op gang te houden. Het kabinet onderkent dit.

De ministeries van Economische Zaken en Financiën en De Nederlandsche Bank hebben de afgelopen weken in een expertgroep een analyse gemaakt van de situatie op de kredietmarkt.1 Een belangrijk probleem bij de analyse van de kredietmarkt vormde het identificatieprobleem. Zowel vraag- als aanbodeffecten hebben invloed op de omvang van de kredietverlening. Aan de vraagkant werkt bijvoorbeeld de verslechtering van de wereldhandel door. De wereldhandel daalt wereldwijd en daarmee zal ook de uitvoer van Nederland onder druk komen te staan. Dit leidt ertoe dat bedrijven minder zullen investeren. Hiermee daalt ook de vraag naar bedrijfskredieten.

Aan de aanbodkant speelt bijvoorbeeld het feit dat de risicopremies die banken, en ook andere bedrijven, betalen voor hun funding flink zijn gestegen. Deze gestegen fundingskosten bij banken leiden op hun beurt vervolgens weer tot minder kredietverlening aangezien de bank voor haar dure funding ook een hogere vergoeding van bedrijven en consumenten wenst te zien. Niet alle bedrijven en consumenten zijn bereid deze hogere kosten te betalen. Zo zijn er meerdere vraag- en aanbodeffecten. In hoeverre welk type effect bijdraagt aan de vertraging van de groei van de kredietverlening (zie tabel 1) is niet te bepalen.

Tabel 1: Kredietverlening aan niet-financiële bedrijven in Nederland in procenten

 20072008
 novdecjanfebmrtaprmeijunijuliaugseptoktnov
Maand op maand groei– 0.21.31.71.42.51.21.71.31.50.20.10.30.1
Jaar op jaar groei8.011.010.612.913.814.714.815.816.415.715.213.614

Bron: DNB

Daarbovenop komt dat het beeld van een vertragende kredietgroei in een periode van laagconjunctuur niet ongebruikelijk is. In hoeverre de kredietcrisis hier een zelfstandig en versterkend effect op heeft, bovenop de standaard conjuncturele ontwikkeling, is lastig te onderscheiden.

Voor het Kabinet zijn met name extra aanbodrestricties die direct een gevolg zijn van de kredietcrisis, relevant. Uit het vertragen van de groei van de kredietverlening aan bedrijven, tabel 1, kan niet direct worden afgeleid of er in de huidige situatie sprake is van extra restricties aan de aanbodzijde als gevolg van de kredietcrisis.

Wel zijn in het rapport een aantal andere ontwikkelingen te onderscheiden die duiden op enige aanbodrestricties bij de banken: banken worden geconfronteerd met hogere buffereisen door de markt, met moeilijker verkrijgbare en in ieder geval duurdere funding en met minder vraag vanuit de markt voor securitisatie. Banken scherpen, wellicht mede hierdoor, hun kredietvoorwaarden aan, zie figuur één. In figuur één is te zien in hoeverre financiële instellingen hun acceptatiecriteria bij het verschaffen van nieuwe kredietverlening versoepelen dan wel aanscherpen. Het kan hier gaan om zowel pecuniaire voorwaarden (rentes) als niet-pecuniaire voorwaarden (onderpandsvereisten, maximale looptijd, maximale omvang lening etc.). De resultaten geven altijd een saldo van alle antwoorden die gegeven worden weer. Als bijvoorbeeld 60% van de banken aangeeft de acceptatiecriteria te verscherpen, 10% houdt de criteria gelijk en 30% versoepelt de criteria, dan is er sprake van een netto-aanscherping van 30%.

Figuur 1. Ontwikkeling acceptatiecriteria voor in Nederland gevestigde financiële instellingen.

kst-31371-88-1.gif

Bron: DNB

Alhoewel de cijfers geen bewijs leveren voor een credit crunch, immers er is nog steeds sprake van een lichte groei van de kredietverlening, zijn zojuist genoemde ontwikkelingen wel aanwijzingen dat de markt voor kredietverlening geconfronteerd wordt met enige aanbodproblemen bij banken. Dit strookt met de verklaring van de Nederlandse Vereniging van banken (NVB) in combinatie met het VNO-NCW en MKB Nederland, waarin wordt gesteld dat de kredietverlening door banken, behalve door de verslechterende conjunctuur ook zelfstandig negatief wordt beïnvloed door de kredietcrisis. Er is het kabinet veel aan gelegen om de kredietmarkt gezond te houden. Concreet betekent dit dat het kabinet de genoemde aanwijzingen van enige aanbodrestricties bij banken serieus neemt. Hieronder volgt een overzicht van de maatregelen die het kabinet naar aanleiding van deze signalen neemt om een bijdrage te leveren aan het functioneren van de kredietmarkt. Daarnaast wordt de actuele stand van zaken weergegeven rond het gebruik van het zogeheten garantieloket.

Acties

In de brief van het kabinet van 21 november zijn een aantal acties aangekondigd. Deze worden nu in concrete maatregelen uitgewerkt.

1. Uitbreiden exportkredietverzekeringfaciliteit (EKV)

De EKV heeft als doel tot een completere markt te komen voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en aan investeringen in het buitenland1. Naar voren is gekomen dat door de kredietcrisis de markt zich voor bepaalde exportgerelateerde risico’s sterk heeft teruggetrokken. Het ligt in de lijn van de doelstelling van de EKV om dergelijke knelpunten waar mogelijk op te lossen. Uit diverse gesprekken met banken, exporteurs en kredietverzekeraars is gebleken dat het gaat om twee knelpunten die door enkele aanpassingen in de faciliteit, binnen het huidige wettelijke EKV kader, kunnen worden opgelost.

Ten eerste is de markt voor exportkredietverzekering op een aantal landen weggevallen. Het gaat op dit moment met name om Rusland, Kazachstan de Baltische staten en enkele andere EU-lidstaten in Oost-Europa. De lijst is echter niet geheel statisch, er kunnen nog landen bijkomen of afvallen, al naar gelang de marktontwikkelingen. Nu de particuliere kredietverzekeringsmarkt zich (tijdelijk) terugtrekt, ligt het in de lijn voor de EKV om dat deel tijdelijk over te nemen tot de markt zich herstelt. Er zal wel nog steeds afzonderlijk worden beoordeeld of sprake is van een voor de Staat acceptabel betalingsrisico.

Daarnaast is er een probleem met de funding van grotere exporttransacties omdat banken de lange financiering voor dergelijke transacties in de huidige marktomstandigheden steeds moeilijker rond krijgen omdat beleggers sterk risico-avers zijn geworden. Dit probleem wordt ook niet door het garantiestelsel opgelost omdat de afgegeven garanties maximaal 3 jaar duren, terwijl voor exporttransacties 8–10 jaarstermijnen noodzakelijk zijn. Binnen de huidige faciliteit bestaat voor de verzekerde een klein restrisico dat uiteindelijk toch niet wordt uitgekeerd onder de verzekering, waardoor ook met exportkredietverzekering marktfunding problematisch blijft. Indien de faciliteit wordt uitgebreid met een overheidsgarantie voor uitbetaling is marktfunding eerder mogelijk. Voor het kleine restrisico dat de overheidsgarantie afdekt verkrijgt de overheid tegelijkertijd wel een verhaalsrecht (regres) op de bank. Hierdoor loopt de Staat slechts een beperkt additioneel risico. De Duitse exportkredietverzekeraar Euler-Hermes heeft deze garantie overigens al jaren in haar assortiment.

Er dient voor de overheidsgarantie voor uitbetaling nog wel het nodige juridische werk worden gedaan. De uitbreiding van de dekkingsmogelijkheden op landen kan al op zeer korte termijn worden gerealiseerd. Voor beide maatregelen geldt dat deze actief blijven totdat de markt zelf weer in staat is om deze risico’s te dragen. Het afgeven van garanties in plaats van verzekeringen voor de funding heeft geen budgettaire gevolgen, het risico blijft nagenoeg hetzelfde als in de huidige situatie. Het uitbreiden van de dekking met een aantal landen in Oost-Europa kan wel een lichte toename van de te verwachten schade betekenen, maar daar staan ook premie-inkomsten tegenover.

Conform de internationale afspraken moet de EKV kostendekkend zijn, gemeten over een langere tijdsperiode. Naar verwachting zal deze uitbreiding daarom binnen de huidige budgettaire ruimte ingevuld kunnen worden.

2. Uitbreiden groeifaciliteit

In de brief namens het kabinet d.d. 21 november is aangegeven dat een mogelijke maatregel die aan de orde kan komen uitbreiding van de bestaande groeifaciliteit betreft, waarbij uitgegaan wordt van een regeling met een vangnetkarakter, kostendekkende premie met reële risico-opslag en een maximaal garantieplafond van 1,5 miljard euro.

EZ heeft een aantal instrumenten om knelpunten die bedrijven ondervinden bij toegang tot de kapitaalmarkt te beperken, met name voor het middenen kleinbedrijf. Zo richt te huidige groeifaciliteit zich op het toegankelijk maken van eigen en achtergesteld vermogen bij het MKB tot € 5 mln. De eind vorig jaar verruimde borgstellingsregeling voor het MKB (BBMKB) richt zich op vreemd vermogen voor het MKB tot € 3 mln. Er lijken zich nu ook knelpunten in de kapitaalmarkt voor te doen bij grotere kredieten en bij grotere bedrijven. Om de knelpunten in dit deel van de kapitaalmarkt weg te nemen, wordt de groeifaciliteit tijdelijk uitgebreid.

In lijn met de eerder genoemde uitgangspunten wordt de groeifaciliteit op hoofdlijnen uitgebreid op de volgende wijze. Banken kunnen – onder voorwaarden – bij de verstrekking van een krediet aan bedrijven een garantstelling van de Staat krijgen van 50% van de verstrekte lening. De bank is risicodragend voor de resterende 50%. Het maximumkrediet dat onder de regeling wordt verstrekt bedraagt per bedrijf € 50 mln, wat betekent dat de garantie door de Staat maximaal € 25 mln per krediet bedraagt.

Voor de garantstelling betaalt de bank een marktconforme, kostendekkende premie. Hiermee wordt het vangnetkarakter van de regeling gewaarborgd, waardoor de regeling niet onnodig wordt gebruikt. De premies die de Staat ontvangt worden gereserveerd om mogelijke schades te dekken. Het moet hierbij gaan om nieuwe kredieten; verlenging van bestaande, reeds uitgekeerde kredieten valt niet onder de regeling. De regeling is tijdelijk en heeft een looptijd van één jaar. Er is een maximumgarantieplafond van € 1,5 mld beschikbaar voor de looptijd van de regeling.

De groeifaciliteit is aangemeld ter toetsing door de Europese Commissie. De Commissie heeft intussen gereageerd en is van mening dat op basis van de ontvangen informatie uit Nederland er geen sprake is van staatssteun. De streefdatum om de regeling ingang te laten gaan is 1 maart 2009. De regeling heeft een looptijd van één jaar en eindigt bij een ingangsdatum van 1 maart 2009 op 28 februari 2010.

3. Woningmarkt

Het kabinet heeft eerder aangegeven de ontwikkelingen op de woningmarkt nauwlettend te volgen. De algemene onzekerheid ten aanzien van de economische ontwikkeling werkt in toenemende mate ook door op de woningmarkt. Hoewel de woningmarkt niet tot stilstand is gekomen, is het aantal transacties op de woningmarkt wel sterk gedaald, worden nieuwe projecten geregeld herzien of afgeblazen en raakt de orderportefeuille van bouwondernemingen steeds minder gevuld. Hoewel de onderliggende behoefte aan nieuwe woningen hoog is en de huidige inkomenspositie van potentiële kopers op niveau blijft, heeft met name het lage niveau van consumentenvertrouwen geleid tot een terughoudendheid van kopers. Ook zijn er aanwijzingen dat de voorwaarden om financiering te verkrijgen voor consumenten strenger worden toegepast. Eén en ander heeft ook een toenemende vraag naar huurwoningen tot gevolg, met name in het duurdere segment van de huurmarkt.

Teruglopende vraag van kopers en terughoudendheid bij bouwers, ontwikkelaars en andere professionele partijen op de woningmarkt, leidt er vervolgens toe dat ook de aanbodzijde van de markt te maken krijgt met de gevolgen van de huidige economische situatie. Deels is deze conjunctuurgevoeligheid eigen aan de woningmarkt en is de spanning op de woningmarkt verminderd. Het risico bestaat echter dat de teruggang van verkopen dusdanig doorschiet dat de productiecapaciteit in de sector serieus wordt aangetast. Bij het keren van het economisch tij zal de oplopende vraag dan een extra sterk effect op de prijsontwikkeling tot gevolg hebben (de aanbodelasticiteit zal de komende jaren nog lager liggen dan tot nu het geval was).

Het kabinet wil de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op de woningmarkt niet ondermijnen, maar wel ondersteunen. Het kabinet ziet het niet als zijn taak om alle marktrisico’s over te nemen, maar wel om de woningmarkt in beweging te houden. Het kabinet wil maatregelen die op korte termijn effect sorteren, en die op langere termijn verstandig zijn. Veel partijen hebben hun visie en voorstellen onder de aandacht van het kabinet gebracht. Het kabinet heeft deze afgewogen en is tot conclusie gekomen dat in de sfeer van garanties een tijdelijke verhoging van de borgingsgrens van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) -tot een nog nader te bepalen niveau- op dit moment geschikter is dan een verhoging van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG). Binnenkort zal de minister voor WWI in een brief aan de Kamer nader ingaan op de WSW-maatregel en andere maatregelen die eerder in het gesprek met de Kamer aan de orde zijn geweest.

Een verhoging van de WSW-borgingsgrens maakt het voor corporaties immers mogelijk om delen van projecten (en daarmee de risico’s van deze projecten) van commerciële partijen welke opereren in het duurdere middensegment met een geborgde lening over te nemen en deze (tijdelijk) te verhuren. Als corporaties hiertoe inderdaad overgaan, impliceert dit een ondersteuning van de aanbodzijde (ontwikkeling van nieuwe bouw- en herstructureringsprojecten) en de vraagzijde (ondersteuning van de verschuiving van koop- naar relatief duurdere huurwoningen). Zo wordt de huidige volumeconjunctuur gedempt. Door op peil blijven van bouwproductie wordt mogelijke toekomstige oververhitting van woningmarkt voorkomen.

Deze ophoging is bedoeld als ultimum remedium om bepaalde projecten vlot te trekken, niet om alle risico bij commerciële marktpartijen weg te nemen. Verlening van een uitgebreide borgingssteun zal dus onder voorwaarden gebeuren. Per project zal in ieder geval moeten worden aangetoond dat woningen niet verkoopbaar zijn; dat marktpartijen niet bereid zijn «in te stappen» en dat een corporatie zonder uitgebreide WSW-borging geen financiering kan krijgen om het project van de ontwikkelaar of bouwer over te nemen. Ook zal worden gemonitord in welke mate van de verhoging gebruik gemaakt wordt en wat daarvan de gecumuleerde risico’s voor de achtervang zijn. Het kabinet zal de duur en omvang van de tijdelijke verhoging nader bepalen in overleg met de VNG en gemeenten, gegeven hun functie als mede-achtervanger van het WSW. Ook zal de maatregel aan Brussel worden voorgelegd in kader van de staatssteun-discussie.

4. Aanpassen benchmark voor de rentenorm in de zorg

In het Algemeen Overleg van 22 oktober 2008 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd u nader te informeren over de gevolgen van de kredietcrisis voor de zorgsector en op de resultaten van een nader uit te voeren gevoeligheidsanalyse. Tevens heeft u gevraagd te bekijken of de kredietcrisis leidt tot uitstel van vervangingsinvesteringen.

De minister van VWS heeft in de diverse zorgsectoren quick scans laten uitvoeren ten behoeve van informatie over uitstaande tegoeden, over in waarde verminderde aandelenportefeuilles en over de (her)financieringsbehoefte van instellingen op korte en langere termijn (hierna: quick scans).

Uit deze quick scans blijkt dat ziekenhuizen, GGZen AWBZ-instellingen geen tegoeden hebben bij gefailleerde banken noch dat sprake is van aandelenpakketten die aanzienlijk in waarde zijn gedaald. Daarnaast blijkt zowel uit de quick scans, gesprekken met en ontvangen brieven van zorginstellingen, koepelorganisaties en banken als uit de Barometer gezondheidszorg 2008 van Ernst en Young dat op korte termijn sprake is van een aanzienlijke (her)financieringsbehoefte. Dit wordt bevestigd door de gevoeligheidsanalyse die bij ziekenhuizen is uitgevoerd op het materiaal dat door de Commissie Havermans is gehanteerd. Aangezien de vanzelfsprekendheid waarmee tot voor kort financiering werd verstrekt niet meer bestaat, zal dit naar verwachting leiden tot kostenstijgingen bij instellingen.

De kostenstijgingen zijn het gevolg van door banken gehanteerde risico- en liquiditeitsopslagen die een discrepantie tussen daadwerkelijke kosten en de budgettaire vergoeding veroorzaken. Risico-opslagen worden door banken gehanteerd wegens de (komende) invoering van prestatiebekostiging en risicodragendheid. Liquiditeitsopslagen komen voort uit het beperkter beschikbaar zijn van kapitaal waardoor de kosten van kapitaal zullen stijgen.

Daarbij is het goed om te bedenken dat het niet eenvoudig is om de juiste oorzaak van het afnemen van kredietverschaffing te benoemen doordat beleidsen economische ontwikkelingen parallel lopen; de oorzaak kan in een individueel geval zowel liggen bij de kredietcrisis, als voortkomen uit beoogd beleid.

Met name in de GGZ dreigden, vanwege de invoering van DBC-bekostiging, problemen met de rekeningcourant financiering. Inmiddels zijn met verzekeraars afspraken gemaakt over tijdelijke bevoorschotting in 2009. Voor de korte termijn zijn daardoor – naar het zich laat aanzien – deze financieringsproblemen opgelost en thans wordt gewerkt aan een meer structurele oplossing.

Doordat banken deze opslagen hanteren blijkt dat de huidige NZa-norm (Interest Rate Swap plus 0,75%), zelfs voor door het Waarborgfonds zorgsector geborgde langlopende leningen, niet voldoet om de werkelijke kosten te dekken. Handhaving van de huidige rentenorm betekent derhalve voor instellingen die nu leningen (moeten) afsluiten dat zij meer rente-uitgaven hebben dan ze in het budget vergoed krijgen. Een zorginstelling die een gebouw heeft neergezet en dat lang wil financieren (hetgeen verstandig beleid is), legt zich op dit momentzelfs bij borging door het Wfz – op voorhand vast op een meerjarig tekort op de financiering in de orde van meer dan 0,5% per jaar. Dit zou een vertragende werking kunnen hebben op bouwplannen van instellingen die nu nog in ontwikkeling zijn en een uitholling van het budget van instellingen tot gevolg kunnen hebben die wel nieuwbouw plegen. Met name de door het kabinet gewenste aanpak van rode/oranje gebouwen in de gehandicaptenzorg en de ombouw van meerpersoonskamers in de ouderenzorg zou hierdoor vertraging kunnen oplopen.

Daarom is de NZa voornemens de rentenormering1 aan te passen zodat de liquiditeitsopslag die banken hanteren nauwelijks gevolgen zal hebben voor leningen en investeringen in de toekomst. Dit heeft naar verwachting geen gevolgen voor het BKZ aangezien de ramingsystematiek van het BKZ is gebaseerd op de renteontwikkelingen over meerdere jaren.

Bovenstaande laat onverlet dat het noodzakelijk is om de ontwikkelingen in de zorgsector nauwlettend en intensief te blijven volgen. Hierover zijn ook afspraken met de NVB, de NZa, WFz en de betreffende koepelorganisaties gemaakt. Daarbij zal met name aandacht uitgaan naar bouwprojecten die in voorbereiding zijn waarvan de financiering niet van de grond komt. Daarbij zal wel in het oog worden gehouden dat door parallel lopende beleids- en economische ontwikkelingen het niet eenvoudig is om de juiste oorzaak van het niet van de grond komen van de financiering te benoemen. De oorzaak kan in individuele gevallen zowel liggen bij de kredietcrisis, de economische teruggang als voortkomen uit ingezet beleid.

Eerder heb ik aangekondigd dat ik u in het verlengde van de besluitvorming over de voorjaarsnota nader zal berichten over mogelijke problemen en eventuele varianten van oplossingsrichtingen m.b.t. de immateriële vaste activa in de cure.

Het Kabinet zal later nog terugkomen op het ontwikkelen van een early warning systeem2 en de quick scan die thans wordt uitgevoerd bij jeugd en gezin.

5. Vergroten gebruik garantieloket

Door een gebrekkig functioneren van de kapitaalmarkt voor middellangetermijn financiering kunnen bij financiële instellingen liquiditeits- en fundingsproblemen ontstaan. De 23 oktober 2008 ingevoerde garantieregeling voor uitgifte van middellang schuldpapier door banken moet bijdragen aan het op gang brengen van de financiering van financiële instellingen, zodat de kredietverlening aan bedrijven en particulieren wordt gewaarborgd. LeasePlan en NIBC hebben als eerste gebruik gemaakt van de garantieregeling. Naar verwachting zullen op korte termijn andere Nederlandse banken gebruik gaan maken van de garantieregeling. Naast het zogeheten jaareinde-effect (beperkte kapitaalmarkt), heeft het enige tijd geduurd om de juridische details van de regeling voldoende duidelijk te maken aan de sector. Het ministerie van Financiën voert hierover overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken en verschillende Nederlandse banken om zorg te dragen voor een optimaal gebruik van de garantieregeling.

Conclusie

Als eerste stap in het proces om de doorwerking van de financiële crisis te beperken heeft het kabinet ingegrepen in de bancaire sector om de stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. De uitbreiding van het gebruik van het garantieloket kan hier verder toe bijdragen. Als tweede stap treft het kabinet nu de eerder aangekondigde maatregelen die bijdragen aan het ondersteunen van een goed functionerende kredietmarkt. Deze maatregelen grijpen aan bij de kredietverlening aan bedrijven, woningbouwcorporaties en zorginstellingen en betreffen de uitbreiding van de EKV en de groeifaciliteit, het verhogen van de borgingsgrens van het WSW en het aanpassen van de benchmark voor de rentenorm in de zorg. Hiermee steunt het kabinet de kredietmarkt bij de vervulling van haar belangrijke rol voor de Nederlandse economie en een aantal cruciale sectoren.

Mede namens de minister van Wonen, Wijken en Integratie, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De minister van Financiën,

W. J. Bos

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

www.vno-ncw.nl.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Begroting IXB 2009, paragraaf 2.2.5

XNoot
1

De rentenormering is de vergoeding die zorginstellingen krijgen voor rente en afschrijvingen.

XNoot
2

Deze toezegging is gedaan in de brief over de Ijsselmeerziekenhuizen van 28 november 2008 jl.

Naar boven