nr. 298
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2009
Uw Kamer verzocht, in navolging van het Algemeen Overleg Protectionisme
op 12 november jl. (Kamerstuk 31 371, nr. 290), om een brief
over de definitie van protectionisme van het kabinet.
Zoals tijdens het Algemeen Overleg en de antwoorden op de kamervragen
van lid Gesthuizen (Aanhangsel van de Handelingen Tweede Kamer 2009–2010,
nr. 539) al is gemeld, bestaat er naar de mening van het kabinet geen
eenduidige definitie van protectionisme.
In Europa en binnen de WTO zijn er internationale regels opgesteld over
het tegengaan van handelsverstoring en concurrentievervalsing. Het moge duidelijk
zijn dat landen zich aan deze regels dienen te houden. Er is sprake van protectionisme
als deze internationaal overeengekomen regels van de Europese Commissie en
de WTO worden overtreden. Maatregelen die in strijd zijn met de regels, kunnen
worden aangepakt via de reguliere wegen in Brussel (staatssteunregels van
de Europese Commissie) en Genève (geschillenbeslechtingssysteem van
de WTO).
Onderstaande voorbeelden vallen, afhankelijk van het effect van de maatregel,
veelal onder de noemer protectionisme:
• Het beschermen van binnenlandse producenten van goederen, diensten
en markten tegen buitenlandse concurrentie door verhogen van tarifaire en
non-tarifaire belemmeringen;
• Het oneigenlijk bevoordelen van het eigen bedrijfsleven, bijvoorbeeld
in aanbestedingsprocedures of door het toekennen van ongeoorloofde subsidies
en leningen.
De Europese Unie heeft een goed ontwikkeld kader voor de Europese spelregels
voor de interne markt en staatssteun. De Europese Commissie ziet strikt toe
op deze spelregels. Hoewel lidstaten ruimte hebben om naar eigen inzicht hun
beleid in te vullen, moet dit wel altijd voldoen aan de spelregels van de
EU. Alle steunmaatregelen die lidstaten nemen, worden door de
Europese Commissie van geval tot geval beoordeeld aan de hand van deze vastgestelde
regels. De Europese Commissie grijpt in als er sprake is van het overtreden
van de Europese spelregels. Als lidstaten maatregelen nemen die vallen binnen
de spelregels van de EU, is er geen sprake van protectionisme.
De WTO-disciplines laten wel enige ruimte voor het nemen van maatregelen
die economisch gezien zijn aan te merken als protectionistisch, maar (juridisch)
niet zijn te kwantificeren als inbreuken op het WTO-recht. In WTO kader zijn
afspraken gemaakt over de hoogte van tarieven, de zogenaamde «gebonden»
tarieven. In praktijk passen vele WTO-landen lagere (gunstigere) tarieven
toe dan zij verplicht zijn. Met de crisis hebben sommige lidstaten hun tarieven
verhoogd naar het gebonden niveau. Dit is binnen de WTO geaccepteerd, maar
betekent duidelijk een verslechtering van de open markten en wordt gezien
als een toename van protectionisme. Daarnaast heeft een aantal landen, waaronder
Rusland, zijn tarieven aanzienlijk verhoogd. Rusland is geen WTO-lid en derhalve
niet gebonden aan de WTO-afspraken. In G20-verband kan Rusland wel hierop
worden aangesproken, omdat G20-landen gezamenlijk ook beloofd hebben geen
protectionistische maatregelen te nemen. Succesvolle afronding van de Doharonde
zou de ruimte voor protectionistische maatregelen aanzienlijk beperken. Tot
die tijd kan alleen peer pressure landen van dergelijke
maatregelen weerhouden.
Misschien nog schadelijker dan de verhoging van tarieven (binnen of buiten
WTO-kader) zijn de non-tarifaire barrières. Het betreft hier regels,
technische specificaties van producten, maatregelen in het kader van gezondheid
of veiligheid in algemeen, die de facto de toegang van buitenlandse producten
tot een bepaalde markt kunnen beperken. Voorbeeld hiervan kan zijn de veiligheidsregelgeving
om bepaalde producten te testen terwijl deze reeds afdoende getest zijn in
vooraanstaande laboratoria (probleem van «double
testing»).
Vaak bestaat er een misverstand tussen protectionisme (oneigenlijk afschermen
van eigen markten) en handelsbelemmerend instrumentarium zoals vrijwarings-
en anti-dumpingmaatregelen. Deze instrumenten worden tegen producten uit derde
landen ingezet (ook door de EU) indien er sprake is van oneigenlijke concurrentie
door deze producten onder de productieprijs te verkopen.
In WTO-kader zijn 40 landen (onder meer 27 EU-lidstaten, VS, Japan, Canada)
lid van de overeenkomst voor overheidsaanbestedingen (Government
Procurement Agreement). Deze schermen hun openbare aanbestedingen
niet af. Landen zoals China, die geen lid zijn van deze overeenkomst, kunnen
dus publieke middelen voor investeringsprojecten reserveren voor nationale
bedrijven zonder dat er sprake is van schending van WTO-recht. Net zoals bij
non-tarifaire belemmeringen kunnen ook hier de landen worden aangesproken
op hun verantwoordelijkheid om de wereldhandel niet te beperken, omdat deze
de motor is van het herstel.
Tot slot, er zijn mondiaal gevallen waarin er geen regels zijn, omdat
disciplines onvoldoende uitgewerkt zijn of omdat landen zich niet aan bestaande
regels hebben gebonden. In deze gevallen is het effect van de maatregelen
op derde landen bepalend voor de beoordeling ervan als protectionistisch of
niet protectionistisch in economische zin.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
De staatssecretaris van Economische Zaken,
F. Heemskerk