31 371
Kredietcrisis

nr. 248
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 augustus 2009

Bij brief van 14 april 2009 heb ik u bericht over het rapport «Naar herstel van vertrouwen» van de Adviescommissie Toekomst Banken (hierna: de commissie Maas) van 7 april 2009 (kamerstuk 31 371, nr. 163). Hierin heb ik aangekondigd dat ik de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) om advies over het rapport van de commissie Maas zou vragen. Inmiddels hebben beide toezichthouders advies uitgebracht. Een kopie hiervan treft u bijgaand aan.1

Uit de adviezen volgt dat beide toezichthouders de aanbevelingen van de commissie Maas verwelkomen c.q. onderschrijven. Wel bevatten de adviezen op onderdelen enkele kanttekeningen. Hieronder zal ik kort enkele specifieke hoofdpunten uit de adviezen van de toezichthouders weergeven voorzover deze betrekking hebben op banken. Voorts zal ik ingaan op een toezegging aan uw Kamer om u te informeren over de mogelijkheid van belonen in aandelen in de financiële sector.

Reactie DNB

DNB verwelkomt in haar reactie het rapport van de commissie Maas en ziet de implementatie van de aanbevelingen als een essentiële stap om het vertrouwen in de bancaire sector te verbeteren. De commissie Maas benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de sector en reikt daartoe naar het oordeel van DNB bijzonder nuttige instrumenten aan, waarbij de internationale context niet uit het oog wordt verloren.

Het belang van een goede governance wordt naar mening van DNB terecht door de commissie Maas vooropgesteld. De aanbevelingen met betrekking tot de deskundigheid van bestuurders en commissarissen sluiten volgens de toezichthouder goed aan bij het door DNB ontwikkelde normenkader voor deskundigheidstoetsing, dat naar verwachting dit jaar gereed zal zijn. DNB hecht evenals de commissie Maas aan een periodieke inspanning om de deskundigheid op peil te houden en geeft hierbij aan dat dit nog meer dan voorheen een belangrijk onderdeel zal worden van het lopende toezicht.

Verder onderschrijft DNB het belang van openheid c.q. diversiteit binnen raden van bestuur en commissarissen, aandacht voor moreel-ethisch handelen bij banken (DNB ontwikkelt momenteel een verder uitgewerkt beleidskader voor een integere bedrijfscultuur), het belang van risicobeheer en intensivering van de relatie tussen de externe accountant, DNB en de banken. In dit verband geeft DNB aan dat samen met de beroepsorganisatie het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants reeds is gestart met het maken van afspraken om het tripartiete overleg tussen voornoemde partijen te verbeteren.

Voorts is DNB van mening dat de commissie Maas lof verdient voor de aanbevelingen voor beloningen van bestuurders van banken. Deze aanbevelingen liggen in lijn met de principes voor beheerst beloningsbeleid van de toezichthouders en geven daar op een aantal punten een nadere invulling aan, aldus DNB. De toezichthouder geeft hierbij wel aan dat het van belang is dat banken, ook voor andere medewerkers dan bestuurders, tot een beloningsbeleid komen dat past binnen de principes van de toezichthouders. DNB merkt hierbij op dat zij later dit jaar met een uitgewerkte versie van de principes voor beheerst beloningsbeleid komt.

Voor wat betreft de onderdelen toezicht, Europese toezichtstructuur en depositogarantiestelsel benadrukt DNB het belang van een internationaal gecoördineerde aanpak; de effectiviteit van het toezicht en het bewaken van het internationale karakter van het financiële verkeer staat of valt bij internationale coördinatie. Tot slot geeft DNB – in lijn met de visie van het kabinet – aan dat zij de huidige rol van de overheid als (gedeeltelijke) eigenaar van financiële instellingen ziet als een tijdelijke maatregel gericht op het herstellen van de financiële stabiliteit.

Reactie AFM

De AFM onderschrijft de stellingname in het rapport Maas dat de klant weer centraal komt te staan. Dit biedt naar het oordeel van de AFM perspectief op een cultuuromslag hetgeen zij toejuicht. Het opnieuw centraal stellen van het belang van de klant is volgens de AFM echter niet nader uitgewerkt. De AFM doet banken hiertoe onder meer de suggestie integrale verbeterprogramma’s op te zetten en door te voeren, gericht op klantgerichte productontwikkeling, distributie en advisering.

In reactie hierop merk ik op dat ik het – evenals de AFM – belangrijk vind dat de kern van het rapport dat de klant weer centraal moet worden gesteld daadwerkelijk door de banken wordt gerealiseerd. De overheid ondersteunt dan ook het initiatief van de bancaire sector om in NVB-verband de aanbevelingen uit het rapport van de commissie Maas, waaronder de aanbevelingen rond klantbelang, om te zetten in een code banken en hieraan zo goed mogelijk bij te dragen. Wel geldt dat de zorgplicht van banken jegens klanten over het algemeen in diverse (wettelijke) normen in wet- en regelgeving is verankerd. Desalniettemin zie ik aanleiding het aspect van klantbelang in overleg met de AFM en de financiële sector nader onder de loep te nemen. Ik zal uw Kamer hierover naar verwachting in de eerste helft van 2010 nader kunnen informeren.

De AFM onderschrijft op hoofdlijnen de aanbevelingen van de commissie Maas met betrekking tot governance en risk management. Wel verdienen de verhoudingen tussen aandeelhouders, raad van commissarissen en onderneming naar het oordeel van de AFM meer analyse, waarbij gewaarborgd zal moeten worden dat de aanbevelingen in lijn zijn met de Nederlandse corporate governance code. Daarnaast is de AFM – evenals de commissie Maas – van mening dat gekeken zou moeten worden of vennootschapsrechtelijke prikkels behulpzaam kunnen zijn bij het bevorderen van lange termijn aandeelhouderschap, zoals de uitkering van loyaliteitsdividend.

Het huidige recht biedt al de nodige aanknopingspunten voor loyaliteitsdividend, zoals ook in een recente analyse van mijn ambtsgenoot van Justitie en ondergetekende1 is aangegeven. Bij vormen van extra belonen van lange termijn aandeelhouders dient het (Europeesrechtelijke) beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders uiteraard in acht te worden genomen. Het kabinet zal mede naar aanleiding van de motie Slob, Hamer en Van Geel2 op korte termijn onderzoeken of nadere wettelijke facilitering van lange termijn aandeelhouderschap mogelijk en wenselijk is.

De reactie van de AFM op de aanbevelingen rond beloningen zijn grosso modo in lijn met de hiervoor weergegeven reactie van DNB. Ik zal hier dan ook niet nader op ingaan.

Toezegging variabele beloning in aandelen

Tijdens het Algemeen Overleg van 14 april 2009 heb ik toegezegd om uw Kamer nader te informeren over de vraag of variabele beloning in de financiële sector kan bestaan uit aandelen en hierbij tevens in te gaan op de mogelijkheid om variatie in de hoogte van de dividendbelasting te kunnen gebruiken als prikkel voor de aandeelhouders om reële beloningen te eisen (Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 173).

Zoals in de kabinetsvisie toekomst financiële sector is aangegeven zal het beloningsbeleid in de toekomst gematigder en duurzamer moeten zijn, maar vooral ook geen perverse prikkels mogen bevatten. Dit betekent niet dat elke vorm van variabele beloning in de financiële sector moet worden uitgebannen. Er moet ruimte blijven bestaan voor variabele (prestatie) beloningen aangezien deze ook een nuttige rol kunnen vervullen in de arbeidsmotivatie van medewerkers. Daarbij dienen echter de risico’s van een dergelijk beloningsbeleid beheerst te worden en niet aan te zetten tot pervers risicovol gedrag. Diverse internationale en nationale principes en aanbevelingen laten ruimte voor variabele beloning in aandelen. Ik verwijs hierbij onder meer naar de aanbevelingen van de Europese Commissie voor beloningen in de financiële sector, de principes van de toezichthouders voor beheerst beloningsbeleid, het rapport van de commissie Maas en de geactualiseerde Nederlandse corporate governance code. Mede gelet hierop en de internationale context zie ik geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook variabele beloning in aandelen, mits duurzaam en gematigd, kan immers een nuttige rol vervullen in de arbeidsmotivatie van medewerkers.

Naast de vraag of een variabele beloning nog steeds kan bestaan uit aandelen, heeft de heer Cramer (ChristenUnie) ook aandacht gevraagd voor de ChristenUnie-wens om aandeelhouders een belang te geven bij reële beloning van bestuurders door bijvoorbeeld de dividendbelasting te verhogen wanneer de afspraken over beloningen niet worden nageleefd. Voor wat betreft het bereik van fiscale maatregelen rond aandelenbezit geldt dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij effectiviteit en uitvoerbaarheid. Maatregelen in de sfeer van de dividendbelasting zullen voor Nederlandse aandeelhouders geen effect hebben, omdat de dividendbelasting slechts een voorheffing is die in beginsel verrekend kan worden met de door de aandeelhouder verschuldigde inkomsten- of vennootschapsbelasting.

De minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Brief van de ministers van Financiën en Justitie van 21 oktober 2008, kamerstukken II 2008/09, 31 083, nr. 26.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 197.

Naar boven