31 356
Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 juni 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het begrip en de begripsomschrijving van «nieuwsbladmarkt» vervallen.

2. In de begripsomschrijving van «sluikreclame» wordt «het anders dan op grond van deze wet is toegestaan» vervangen door: het anders dan op grond van deze wet.

B

Artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, vervalt en de onderdelen e tot en met g van dat lid worden geletterd tot d tot en met f.

C

In artikel 2.2, tweede lid, onderdeel d, wordt «in organisaties» vervangen door: in internationale organisaties.

D

In artikel 2.7, derde lid, wordt «het algemene belang» vervangen door: het gemeenschappelijke belang.

E

Artikel 2.9, eerste lid, komt te luiden:

1. Op het lidmaatschap van de raad van bestuur is artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c tot en met g, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 2.6, eerste lid, onderdeel c, niet van overeenkomstige toepassing is op het lidmaatschap van een orgaan van de Ster.

F

Artikel 2.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het lidmaatschap van het college van advies is onverenigbaar met het lidmaatschap van een redactie als bedoeld in artikel 2.56.

2. In het derde lid vervalt «, onderdeel b,».

G

In artikel 2.14, derde lid, wordt «de zienswijze» vervangen door: de mening.

H

In artikel 2.22, derde lid, wordt «de specifieke inhoud» vervangen door: de inhoud.

I

In artikel 2.24, tweede lid, onderdeel e, wordt «€ 7,50» vervangen door: € 5,72.

J

In artikel 2.30, tweede lid, onderdeel b, vervalt «bereidheid tot en».

K

In de artikelen 2.32, eerste lid, onderdeel b, 2.33, eerste lid, onderdeel b, 2.46, eerste lid, onderdeel b, 2.47, eerste lid, onderdeel b, 2.65, derde lid, 2.67, eerste lid, onderdeel b, 3.3, eerste lid, 3.4, eerste lid, onderdeel c, 6.10, tweede lid, aanhef en derde lid, en 7.18, eerste lid, aanhef, wordt «de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g of 429quater» telkens vervangen door: artikel 137d.

L

Artikel 2.55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «gedurende drie jaar».

2. Het derde lid vervalt.

M

In artikel 2.57, onderdeel b, wordt «wijzigingen» vervangen door: wijzigen.

N

In artikel 2.59, eerste lid, vervalt «, alsmede de politieke partijen en de overheid aan wie op grond van titel 6.1 uren zijn toegewezen».

O

In artikel 2.62, tweede lid, wordt na «de bekostiging» ingevoegd: ervan.

P

In artikel 2.90 wordt «verenigingsactiviteiten» vervangen door: andere verenigingsactiviteiten.

Q

Artikel 2.111 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «binnen twee weken» ingevoegd: na ontvangst van het afschrift van de sponsorovereenkomst.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. In het geval de raad van bestuur aanvullende informatie verlangt, moet voor de toepassing van het eerste lid de schriftelijke mededeling zijn gegeven binnen twee weken nadat de aanvullende informatie is ontvangen.

R

In artikel 2.114, tweede lid, wordt na «dan bedoeld in» ingevoegd: de begripsomschrijving van sponsoring in.

S

Na artikel 2.125 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 2.125a

1. In deze afdeling wordt verstaan onder: stichting: stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties.

2. Op de stichting is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing met uitzondering van artikel 22.

T

In artikel 2.126, tweede lid, wordt «Onze Minster» vervangen door: Onze Minister.

U

Artikel 2.127 komt te luiden:

Artikel 2.127

Onverminderd de artikelen 27 en 28 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting van de stichting:

a. het beleid en een toelichting op de begrotingsposten voor de ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst en de Wereldomroep;

b. het beleid en een toelichting op de begrotingsposten voor de ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod ten behoeve van de regionale publieke mediadienst; en

c. het beleid en een toelichting op de begrotingsposten voor de overige stimuleringsmaatregelen.

V

Artikel 2.128 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt en het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt in de eerste volzin na «jaarrekening» ingevoegd: van de stichting.

W

Artikel 2.129, eerste lid, vervalt en het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

X

De artikelen 2.130 en 2.131 vervallen.

Y

Artikel 2.133 vervalt.

Z

Artikel 2.134, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «rechtstreeks samenhangen met» vervangen door: rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van.

2. In het derde lid wordt na «verband houdt met en bijdraagt aan» vervangen door: verband houdt met of ten dienste staat van.

AA

In artikel 2.140, derde lid, wordt «artikel 2.32, eerste lid» vervangen door: artikel 2.33, eerste lid.

BB

In artikel 2.149, derde lid, onderdeel a, vervalt «,tevens onderverdeeld naar de in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, genoemde terreinen».

CC

Artikel 2.154, tweede lid, komt te luiden:

2. De omroepverenigingen, de educatieve media-instelling en de Programmastichting besteden de ontvangen bedragen aan de in artikel 2.151, eerste lid, onderdelen a en c, genoemde doelen.

DD

In artikel 2.159, tweede lid, aanhef, en artikel 2.167, tweede lid, aanhef, wordt «artikel 2.173, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 2.173, tweede lid.

EE

In artikel 2.169, eerste lid, onderdeel c, wordt «omroeparchief» vervangen door: media-archief.

FF

In artikel 3.18, tweede lid, wordt na «dan bedoeld in» ingevoegd: de begripsomschrijving van sponsoring in.

GG

In artikel 3.25 wordt «mensen» vervangen door: personen.

HH

In artikel 3.27, aanhef, wordt «artikel 2.34, tweede lid» vervangen door: artikel 2.23, tweede lid.

II

Aan artikel 6.8 wordt een volzin toegevoegd: «De artikelen 2.59 en 2.60 zijn daarbij slechts van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de activiteiten die verband houden met het gebruik van de toegewezen uren.»

JJ

Na artikel 7.1 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 7.1a

Op het Commissariaat is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.

KK

Artikel 7.2, eerste lid, komt te luiden:

1. Het Commissariaat bestaat uit een voorzitter en twee of vier andere leden.

LL

Artikel 7.3 komt te luiden:

Artikel 7.3

Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn onverenigbaar met het lidmaatschap van het Commissariaat:

a. het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

b. een dienstbetrekking bij een ministerie, een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en

c. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een publieke media-instelling, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.

MM

Artikel 7.4, derde lid, komt te luiden:

3. Het Commissariaat stelt inzake zijn besluitvorming en werkwijze een bestuursreglement vast.

NN

Artikel 7.5, eerste lid, en de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.

OO

Artikel 7.6, eerste lid, komt te luiden:

1. Onverminderd artikel 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dient het Commissariaat jaarlijks voor 1 september bij Onze Minister een financieel verslag in over het beheer van de algemene mediareserve, bedoeld in artikel 2.168.

PP

Artikel 7.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede en derde lid vervalt «bij koninklijk besluit».

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Van een besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

QQ

De artikelen 7.9 tot en met 7.11 vervallen.

RR

Artikel 7.13 vervalt.

SS

In artikel 7.14, eerste lid, wordt «2.133» vervangen door: 2.132.

TT

Na artikel 8.1 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 8.1a

1. In dit hoofdstuk word verstaan onder:

Stimuleringsfonds: Stimuleringsfonds voor de pers.

2. Op het Stimuleringsfonds is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing met uitzondering van artikel 22.

UU

Artikel 8.3, eerste lid, komt te luiden:

1. Het Stimuleringsfonds heeft een bestuur dat bestaat uit een voorzitter en zes andere leden.

VV

Artikel 8.4 komt te luiden:

Artikel 8.4

Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn met het bestuur van het lidmaatschap van het Stimuleringsfonds onverenigbaar:

a. het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

b. een dienstbetrekking bij een ministerie, een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en

c. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een publieke media-instelling, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.

WW

Artikel 8.5, derde lid, komt te luiden:

3. Het Stimuleringsfonds stelt inzake zijn besluitvorming en werkwijze een bestuursreglement vast.

XX

Artikel 8.6 komt te luiden:

Artikel 8.6

Onze Minister vergoedt uit de in artikel 8.7 bedoelde inkomsten en uit andere beschikbare financiële middelen de kosten van het Stimuleringsfonds op basis van de door hem goedgekeurde begroting.

YY

Artikel 8.8 vervalt.

ZZ

De artikelen 8.10 tot en met 8.14 vervallen.

AAA

Artikel 8.24, tweede lid, en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

Toelichting

De wijzigingen die in deze nota van wijziging worden voorgesteld dienen ter correctie van enkele kleine (technische) onjuistheden, zoals verwijzingen naar wetsartikelen, ter verduidelijking van wettekst en ter uitvoering van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet).

Bij brief van 23 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nr. 50) heb ik de Kamers al gemeld welke zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) onder de werking van de Kaderwet worden gebracht. De brief gaat vergezeld van een uitgebreide toelichting waarin onder meer wordt ingegaan op de achtergronden daarvoor, per zelfstandig bestuursorgaan. Deze nota van wijziging geeft dus het voorstel voor de wettelijke regeling voor wat betreft de Mediawet die in de brief al is aangekondigd. De zbo’s waarom het gaat zijn het Commissariaat voor de Media, het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties en het Stimuleringsfonds voor de Pers. Voor die zelfstandige bestuursorganen komen artikelen in het wetsvoorstel te vervallen of anders te luiden omdat ze worden geregeld volgens de Kaderwet.

Tot slot worden ook enkele inhoudelijke wijzigingen aangebracht die volgen uit de nota naar aanleiding van het verslag die deze nota van wijziging vergezelt.

Deze toelichting onderteken ik mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Onderdeel A

Dit onderdeel corrigeert twee technische onjuistheden.

Onderdeel B

Uit de vragen van de Kamer en reacties van omroepen blijkt dat de bepaling over de bijdrage van de publieke omroep aan de Nederlandse identiteit tot discussie en misverstanden kan leiden. Zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag is een specifieke bepaling ook niet noodzakelijk. De opdracht voor de publieke mediadiensten in het media-aanbod de Nederlandse identiteit te weerspiegelen en via het media-aanbod bij te dragen aan die identiteit, wordt dan ook uit het wetsvoorstel geschrapt.

Onderdeel C

Dit onderdeel herstelt een fout.

Onderdeel D

Dit is een aanpassing van redactionele aard. Ter voorkoming van verwarring over de inhoudelijke betekenis, is de terminologie van de huidige Mediawet weer teruggebracht in het wetsvoorstel.

Onderdelen E, F, G

Deze onderdelen corrigeren kleine technische en redactionele gebreken.

Onderdelen H en J

Deze aanpassingen zijn van redactionele aard. Ter voorkoming van verwarring over de inhoudelijke betekenis is de terminologie van de huidige Mediawet weer teruggebracht in het wetsvoorstel.

Onderdeel I

Dit onderdeel corrigeert een onjuist bedrag.

Onderdeel K

De voorgestelde regeling over haatzaaien moet niet ten koste gaan van de vrijheid van meningsuiting. Ook moet voorkomen worden dat er een klimaat van zelfcensuur ontstaat. Dan zou het middel immers erger zijn dan de kwaal. Verder moet voorkomen worden dat de voorgestelde regeling verder gaat dan op grond van de Europeesrechtelijke verplichtingen noodzakelijk is. De verwijzing in de voorgestelde regeling over haatzaaien naar de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht is ontleend aan de regeling over politieke partijen (zie het voorgestelde artikel 6.2), maar is in dit verband bij nader inzien te ruim. Deze wijziging beperkt de regeling dan ook tot artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht, zoals aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag.

Onderdeel L

Enkele omroepen hebben gesignaleerd dat een wettelijke periode van drie jaar op de verplichting te zorgen voor voldoende gebruiksrechten op het media-aanbod van de landelijke publieke media-instellingen te weinig flexibiliteit biedt. Meestal worden rechten verkregen voor een langere periode dan drie jaar. Anderzijds is het soms niet mogelijk, niet zinvol of alleen tegen een hogere prijs haalbaar om de rechten op een programma voor drie jaar te verwerven. Ook met het oog op de lopende onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van de publieke omroep en van de Vereniging van Onafhankelijke Televisie Producenten, om op dit punt een convenant tot stand te brengen, is het niet wenselijk om te komen tot een in de wet vastgelegde termijn die teveel ingrijpt op de in de praktijk noodzakelijke flexibiliteit.

De bepaling volgens deze wijziging houdt dus in dat de landelijke publieke media-instellingen voor «voldoende» gebruiksrechten zorgen, zoals aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag.

Onderdelen M en N

Deze aanpassingen zijn van redactionele en technische aard.

Onderdelen O, P, Q en R

Deze aanpassingen dienen ter verduidelijking van de tekst. De wijziging in onderdeel P bedoelt ledenwerving te onderscheiden van andere verenigingsactiviteiten.

Onderdelen S tot en met Y

De Kaderwet is van toepassing op de stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties. De stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon waardoor bepaalde onderdelen van de Kaderwet niet voor de stichting gelden. Daarom is bijvoorbeeld hoofdstuk 2 van de Kaderwet, dat onder andere de benoeming, schorsing en het ontslag van de leden van een zelfstandig bestuursorgaan regelt, niet van toepassing op de stichting. Ingevolge artikel 37 van de Kaderwet gelden de artikelen betreffende de jaarrekening en de begroting (artikelen 26 toten met 35) wel voor de stichting. De vernietigingsgrondslag voor de minister van besluiten van een zelfstandig bestuursorgaan wordt niet van toepassing verklaard op de stichting. Dit is bij brief van 23 januari 2008 aan de Tweede Kamer meegedeeld.

Artikel 2.127 stelt niet meer de datum van indiening van de begroting vast, want de Kaderwet bepaalt dat de minister dit vaststelt (artikel 26 van de Kaderwet). Het nieuwe artikel 2.127 bepaalt dat naast de begrotingsposten in de Kaderwet ook het beleid van de stichting ten aanzien van de daarin genoemde onderwerpen in de begroting moet worden beschreven.

De indiening van de jaarrekening in artikel 2.128 wordt geschrapt, want de Kaderwet bepaalt in artikel 34 jo. artikel 18 (die van toepassing is door artikel 37 van de Kaderwet) dat de jaarrekening vóór 1 juli aan de minister moet worden toegezonden. (op grond van artikel 43 van de Kaderwet wordt dit overigens per 1 februari 2010, 15 maart).

Artikel 2.129, eerste lid, kan vervallen omdat de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening door de minister in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, is geregeld.

Artikel 2.130 is overbodig omdat artikel 20 van de Kaderwet dezelfde inlichtingenplicht aan de minister regelt, evenals de bevoegdheid tot inzage in de zakelijke gegevens en bescheiden van de stichting indien dit nodig is voor de vervulling van de taak van de minister.

Artikel 2.131 kan vervallen, omdat artikel 18 van de Kaderwet regels omtrent het jaarverslag stelt. In plaats van vóór 1 juni, moet de stichting nu vóór 1 juli (op grond van artikel 43 van de Kaderwet wordt dit overigens per 1 februari 2010, 15 maart) het jaarverslag vaststellen. Naast een beschrijving van de taakuitoefening en het gevoerde beleid, dient de stichting voortaan ook het gevoerde beleid ten aanzien van de kwaliteitszorg te beschrijven.

Het derde lid van artikel 2.131 bepaalt dat de stichting het jaarverslag aan de minister zendt en openbaar maakt. In het vervolg zendt de stichting krachtens artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet het jaarverslag aan de minister en aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Met de toezending is het jaarverslag openbaar.

De Kaderwet regelt in artikel 39, eerste lid, de verplichting genoemd in artikel 2.133. Deze laatste bepaling is daarmee overbodig. Het verslag over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van de stichting wordt eens in de vijf jaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal gezonden in plaats van eens in de vier jaar, zoals artikel 2.133 regelt.

In onderdeel T wordt een schrijffout hersteld.

Onderdeel Z

Dit is een redactionele aanpassing. Ter voorkoming van verwarring over de inhoudelijke betekenis, is de terminologie van de huidige Mediawet weer teruggebracht in het wetsvoorstel.

Onderdeel AA

Dit is een technische wijziging.

Onderdeel BB

In het wetsvoorstel is de verplichte rapportage achteraf over bestedingen in de verschillende programmacategorieën vervallen. In het wetsvoorstel is echter verzuimd de bepaling te laten vervallen die van de publieke omroep vraagt om ook vooraf, in de begroting, de financiële middelen onder te verdelen naar de categorieën informatie, cultuur en verstrooiing. Dit onderdeel herstelt het verzuim.

Onderdelen CC tot en met HH

Deze aanpassingen zijn van technische en redactionele aard.

Onderdeel II

De inlichtingen- en inzagebevoegdheden van deze bepaling worden beperkt tot wat redelijkerwijs nodig is voor de controle op de uitvoering van taken. Ten aanzien van politieke partijen en de overheid moeten die bevoegdheden niet verder reiken dan de activiteiten in verband met de verzorging van de zendtijd die aan hen is toegekend, zoals aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag.

Onderdelen JJ tot en met RR

De Kaderwet is van toepassing op het Commissariaat voor de Media. Er wordt geen uitzondering gemaakt voor bepaalde artikelen.

Artikel 12 van de Kaderwet bepaalt dat de minister de leden van zelfstandige bestuursorganen benoemt, schorst en ontslaat. Het tweede gedeelte van artikel 7.2, eerste lid, dient daarom te vervallen.

De Kaderwet regelt zelf enkele onverenigbaarheden met het lidmaatschap van een zelfstandig bestuursorgaan. De drie situaties genoemd in het nieuwe eerste lid van artikel 7.3 zijn een invulling van de onverenigbaarheden genoemd in de Kaderwet. Onderdeel d kan vervallen omdat deze ruime onverenigbaarheid overeen komt met artikel 13, eerste lid, Kaderwet.

De schorsings- en ontslaggronden uit het tweede en derde lid van artikel 7.3 zijn al geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet en kunnen dus uit artikel 7.3 worden geschrapt.

Het vierde lid kan eveneens vervallen. De Kaderwet regelt in artikel 14 de bezoldiging van leden van een zelfstandig bestuursorgaan. Hier wordt tevens geregeld dat de minister de bezoldiging vaststelt en dat deze niet bij algemene maatregel van bestuur geschiedt.

De rechtspositie van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan wordt geregeld in artikel 15 van de Kaderwet.

In het derde lid van artikel 7.4 kan de toevoeging dat het bestuursreglement de instemming van de minister behoeft, vervallen. In de Kaderwet is in artikel 11, eerste lid, geregeld dat indien bij wettelijk voorschrift het zelfstandige bestuursorgaan een bestuursreglement vaststelt, dit reglement de goedkeuring van de minister behoeft.

Het eerste lid van artikel 7.5 kan vervallen, omdat artikel 25 van de Kaderwet bepaalt dat zelfstandige bestuursorganen die onderdeel van de staat zijn vóór 1 april een ontwerpbegroting bij de minister indienen. In plaats van vóór 1 november een begroting in te dienen zal het Commissariaat in het vervolg dus vóór 1 april een ontwerpbegroting indienen.

Het in artikel 7.6 bedoelde financieel verslag kan alleen betrekking hebben op de algemene mediareserve. Het verslag over de eigen organisatie van een zelfstandig bestuursorgaan moet krachtens de Kaderwet in het jaarverslag en de jaarrekening verwerkt zijn.

De bevoegdheid van de minister tot het vernietigen van besluiten van een zelfstandig bestuursorgaan is reeds geregeld in artikel 22 van de Kaderwet. Het tweede lid van artikel 7.8 is een invulling van deze bepaling uit de Kaderwet en kent dus niet de bevoegdheid tot vernietigen toe, maar bepaalt de termijn waarbinnen moet worden vernietigd. Voor de duidelijkheid wordt ook aangegeven dat vernietiging na de termijn van acht weken mogelijk blijft als het besluit binnen acht weken na ontvangst is geschorst. Dit volgt ook uit artikel 10.40 van de Algemene wet bestuursrecht.

Ook wat betreft de schorsing bestaat de bevoegdheid voor de minister al en wordt hier slechts invulling aangegeven door te bepalen binnen welke termijn schorsing moet plaatsvinden. De bevoegdheid tot schorsing bestaat als een bevoegdheid tot vernietiging aanwezig is (artikel 10.43 van de Awb). De besluiten tot vernietiging en schorsing worden overeenkomstig artikel 22 van de Kaderwet door de minister genomen, en niet meer bij koninklijk besluit, en in de Staatscourant gepubliceerd.

Hetgeen in de artikelen 7.9, 7.10, 7.11 en 7.13 stond, is al geregeld in de Kaderwet. Het betreft hier de inlichtingenplicht (artikel 20 van de Kaderwet), een verwaarlozingsregeling (artikel 23 Kaderwet), de indiening van een jaarverslag (artikel 18 van de Kaderwet) en het vijfjaarlijks verslag over het bestuursorgaan door de minister aan de Staten-Generaal (artikel 39 van de Kaderwet).

Onderdeel SS

Dit is een technische aanpassing.

Onderdelen TT tot en met AAA

De Kaderwet is van toepassing op het Stimuleringsfonds voor de pers. Een uitzondering is gemaakt voor de vernietigingsbevoegdheid van artikel 22 van de Kaderwet. Dit is aan de Tweede Kamer meegedeeld.

De wijzigingen in de artikelen 8.3 tot en met 8.5 betreffende benoeming, schorsing en ontslag, alsmede de onverenigbaarheden met het lidmaatschap in het bestuur van het Stimuleringsfonds en de goedkeuring van een bestuursreglement komen voort uit de artikelen 11 tot en met 13 van de Kaderwet en zijn vergelijkbaar met de wijzigingen bij het Commissariaat.

De indieningstermijnen en vormvereisten van een begroting en een jaarrekening zijn in de Kaderwet (artikelen 25, 34 jo. artikel 18 en 35) geregeld en worden dus geschrapt uit de artikelen 8.6 en 8.8, met dien verstande dat onder financieel verslag de jaarrekening wordt verstaan.

Artikel 8.10 vervalt omdat de vernietigingsbevoegdheid voor het Stimuleringsfonds is uitgesloten. De artikelen 8.11 (inlichtingenplicht), 8.12 (taakverwaarlozingsregeling), 8.13 (jaarverslag) en 8.14 (vijfjaarlijks verslag aan de Staten-Generaal) vervallen omdat deze bepalingen in de Kaderwet zijn geregeld. Zie hiervoor ook de wijzigingen bij de stichting en het Commissariaat.

Het tweede lid van artikel 8.24 regelt een termijn waarbinnen een besluit van het Stimuleringsfonds in werking treedt. Deze termijn houdt verband met de bevoegdheid van de minister om besluiten van het Stimuleringsfonds te vernietigen. De minister heeft deze bevoegdheid straks echter niet meer en daarom kan deze termijn vervallen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven