31 356
Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..)

nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2008

In het Kamerdebat op 25 juni jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 101, blz. 7176–7218) naar aanleiding van de nieuwe Mediawet kwam de positie van zendgemachtigden op levensbeschouwelijke grondslag (39f-omroepen) aan de orde, met een korte discussie over hun positie in de nieuwe Mediawet. In het debat heb ik al kort aangegeven dat ik een maatschappelijke rechtvaardiging zie voor handhaving van dit type omroep. De heer Remkes heeft mij in het debat gevraagd dit toch nog eens tegen het licht te houden. Ik heb toegezegd hierop terug te komen. In deze brief informeer ik u hierover.

Nederland kent van oudsher de zogenaamde 39f-zendgemachtigden: kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die via de landelijke publieke omroep specifiek aanbod van levensbeschouwelijke aard verzorgen. Dit is ook tevens één van de maatschappelijke taken van de landelijke publieke omroep: een podium te bieden aan geloofsstromingen, niet aanvullend op overige aanbieders, maar als zelfstandig gepositioneerde zendgemachtigden met de voor hun achterban kenmerkende boodschap. Doordat dit aanbod deel uitmaakt van het totale media-aanbod van de landelijke publieke omroep kan een breed publiek van geïnteresseerden daarvan kennis nemen.

Alleen genootschappen die representatief zijn voor een kerkelijke of geestelijke hoofdstroming komen in aanmerking voor een zendtijdtoewijzing. Het toewijzingsbeleid van het Commissariaat voor de Media heeft onder meer als doel versnippering te voorkomen. Toelating van kerkelijke of geestelijke genootschappen geschiedt op basis van representativiteit voor een bepaalde hoofdstroming, waarbij er per hoofdstroming niet meer dan één organisatie wordt aangewezen. Onder hoofdstroming verstaat het Commissariaat een religieuze dan wel geestelijke stroming die door kwantiteit van haar aanhang en/of de historie van haar aanwezigheid in de Nederlandse samenleving constituerend is voor de hedendaagse Nederlandse pluriforme religieuze en geestelijke cultuur.

Voor de afbakening van het begrip hoofdstroming telt het aantal aanhangers van de stroming in de Nederlandse samenleving, maar ook speelt de historische worteling van een stroming in de Nederlandse cultuur een belangrijke rol.

Het Commissariaat voor de Media bepaalt het draagvlak op basis van onderzoek naar de aanhang van religieuze of geestelijke hoofdstromingen in Nederland. De kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag moeten hun representativiteit ten genoegen van het Commissariaat aantonen. Als er meerdere organisaties binnen een hoofdstroming in aanmerking willen komen, bevordert het Commissariaat de samenwerking of het samengaan daarvan. Als dat niet lukt, wijst het Commissariaat slechts één organisatie aan. Voorkomen moet immers worden dat er versnippering optreedt.

Conform de huidige praktijk stelt de minister op advies van het Commissariaat de totale hoeveelheid uren op radio en televisie vast die beschikbaar zijn voor kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag. Het Commissariaat verdeelt deze uren vervolgens over de individuele organisaties. Een deel van de uren, vijfentwintig procent, wordt dan ook verdeeld volgens vaste voeten, de rest op basis van de omvang van de achterban. In de wet is opgenomen dat de uren die kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag ter beschikking staan, geheel gebruikt worden voor media-aanbod op kerkelijk of geestelijk terrein dat direct verband houden met de kerkelijke of geestelijke identiteit. Die identiteit vormt immers de rechtvaardiging voor toegang tot de landelijke publieke omroep. Dit kan in de vorm van kerkdiensten op radio en televisie of via internet, maar ook in de vorm van specifieke kinder- en jeugdprogramma’s en programma’s over de maatschappelijke betekenis van een religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging. Aangewezen kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijk grondslag kunnen net als onder de huidige Mediawet de verzorging van het media-aanbod opdragen aan de NOS, een omroepvereniging of een door hen opgerichte rechtspersoon. Een aantal kerkgenootschappen werkt zo samen. Voorbeelden zijn de Stichting Verzorging Kerkelijke Zendtijd, waarin meerdere protestantse kerken deelnemen, en het Rooms Katholieke Kerkgenootschap, dat de verzorging van zijn media-aanbod heeft opgedragen aan de omroepvereniging KRO.

De toegankelijkheid van het bestel voor kerkelijke en geestelijke organisaties is bijzonder en draagt bij aan wederzijds begrip en kennismaking tussen bevolkingsgroepen. De toegang van kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag tot het bestel wijzigt in de nieuwe mediawet niet ten opzichte van de regels in de huidige Mediawet. Gezien de breed gedragen maatschappelijke consensus voor dit type omroep heeft het kabinet in de nieuwe Mediawet geen reden gezien dit te wijzigen.

Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd ten aanzien van de positie van 39f-omroepen binnen de publieke omroep.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven