31 356
Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..)

nr. 25
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER HAM TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 23

Ontvangen 26 juni 2008

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 2.62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «dan wel de gemeenteraad heeft».

2. In het tweede lid wordt «Een instelling» vervangen door: Een regionale instelling.

II

Artikel 2.148 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel k vervalt «en».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

m. de bekostiging van de lokale publieke mediadiensten volgens de artikelen 2.172b en 2.172c.

III

De aanhef van afdeling 2.6.5 komt te luiden: BEKOSTIGING LOKALE EN REGIONALE PUBLIEKE MEDIADIENSTEN.

IV

Na artikel 2.172 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.172a

1. Er is een fonds bekostiging lokale publieke media-instellingen.

2. Het fonds, genoemd in het eerste lid, heeft ten doel de bekostiging van lokale publieke media-instellingen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inrichting van het fonds, genoemd in het eerste lid. De voordracht vooreen vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 2.172b

1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december de budgetten voor het komende kalenderjaar vast voor lokale publieke media-instellingen.

2. Onze Minister stelt de gelden ten behoeve van lokale publieke media-instellingen ter beschikking aan het Commissariaat.

3. Het Commissariaat stort de gelden, bedoeld in het tweede lid, in het fonds, bedoeld in artikel 2.172a, eerste lid, van deze wet, en beheert de gelden.

Artikel 2.172c

1. Het Commissariaat kent aan de lokale publieke media-instelling een bijdrage toe gelijk aan het aantal wooneenheden in de gemeente of gemeenten waarop de lokale publieke media-instelling zich richt, vermenigvuldigd met het normbedrag per wooneenheid. Dit bedrag bedraagt in 2007 € 1,07.

2. Onze Minister past het in het vorige lid bedoelde bedrag jaarlijks aan aan de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het desbetreffende jaar geraamde index voor de groei van het aantal wooneenheden in Nederland en de consumentenprijsindex.

3. Wanneer de door Onze Minister op grond van artikel 2.172b, eerste lid, beschikbaar gestelde gelden dit toelaten, kan het Commissariaat een hoger normbedrag per wooneenheid hanteren.

V

In artikel 7.6, eerste lid, wordt «het beheer van de algemene mediareserve, bedoeld in artikel 2.168» vervangen door: het beheer van de algemene mediareserve, bedoeld in artikel 2.168, en het beheer van de gelden ten behoeve van lokale publieke media-instellingen, bedoeld in artikel 2.172b.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe de mogelijkheid in de Mediawet op te nemen om middelen die thans in het gemeentefonds zijn gestort ten behoeve van lokale publieke media-instellingen via het Commissariaat voor de Media rechtstreeks aan de lokale publieke media-instellingen worden over gemaakt en zo de ontoereikende doorgifte van de door het rijk aan de gemeenten ten behoeve van lokale publieke media-instellingen ter beschikking gestelde middelen te voorkomen, alsmede de (journalistieke) onafhankelijkheid van de lokale publieke media-instellingen te waarborgen.

Hoewel sommige gemeenten het gehele bedrag (en soms meer) doorgeven aan de lokale publieke media-instellingen, blijkt uit een inventarisatie van de OLON, dat tweederde van de lokale publieke media-instellingen minder ontvangen dan waar ze op grond van het inwoneraantal van hun gemeenten op zouden mogen rekenen (i.c. het bedrag dat hun gemeente ten behoeve van dit doel ontvangt). In sommige gevallen worden zelfs helemaal geen middelen door de gemeente verstrekt. Daarbij komt dat ook indien wel een subsidie wordt verstrekt, deze dikwijls jaarlijks moet worden bevestigd, hetgeen niet ten goede komt aan de kwaliteit en de continuïteit van de programma’s, en al evenmin aan de programmatische onafhankelijkheid van de omroep. In veel gemeenten waar minder dan de ontvangen middelen worden doorgegeven, kan de lokale publieke media-instelling onvoldoende uitdrukking en vorm geven aan de brede informatiefunctie die zij geacht wordt uit te oefenen en die door veel luisteraars ook hogelijk wordt gewaardeerd.

Voorts is er een belang om de journalistieke en programmatische onafhankelijkheid van de lokale publieke media-instellingen te waarborgen. In de huidige wetgeving is de onafhankelijkheid van de lokale publieke media-instelling niet genoeg gewaarborgd. Het gemeentebestuur is immers zowel een object waaraan de lokale publieke media-instelling als «public watchdog» bijzondere aandacht aan moet besteden, als een subject dat de lokale publieke media-instelling financiert. Een dergelijke dubbelrol is ongewenst. Een college van B&W zou in de verleiding kunnen komen negatieve berichten en kritische commentaren over het eigen functioneren af te straffen via de subsidiekraan, een mechanisme dat zich deels onbewust kan afspelen. Lokale publieke media-instellingen kunnen op hun beurt in de verleiding komen «zoete broodjes» te bakken met de autoriteiten.

De onafhankelijkheid van lokale publieke media-instellingen wordt nationaal en internationaal benadrukt. Een belangrijk uitspraak hierover komt van de Raad van Europa in haar advies van 11 september 1996. Ook heeft de Raad van Ministers binnen de Raad van Europa op 27 september 2006 een Verklaring uitgevaardigd over de noodzaak van een lokale publieke media-instelling die onafhankelijk staat tegenover de overheid. De verklaring benadrukt dat een gegarandeerde financiering de kern is van echte onafhankelijkheid.

Van der Ham

Naar boven