nr. 25
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER HAM TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 23
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel 2.62 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «dan wel de gemeenteraad
heeft».
2. In het tweede lid wordt «Een instelling» vervangen
door: Een regionale instelling.
II
Artikel 2.148 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel k vervalt «en».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door «;
en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. de bekostiging van de lokale publieke mediadiensten volgens de
artikelen 2.172b en 2.172c.
III
De aanhef van afdeling 2.6.5 komt te luiden: BEKOSTIGING LOKALE EN REGIONALE
PUBLIEKE MEDIADIENSTEN.
IV
Na artikel 2.172 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 2.172a
1. Er is een fonds bekostiging lokale publieke media-instellingen.
2. Het fonds, genoemd in het eerste lid, heeft ten doel de bekostiging
van lokale publieke media-instellingen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent
de inrichting van het fonds, genoemd in het eerste lid. De voordracht vooreen vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder
gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
Artikel 2.172b
1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december de
budgetten voor het komende kalenderjaar vast voor lokale publieke media-instellingen.
2. Onze Minister stelt de gelden ten behoeve van lokale publieke
media-instellingen ter beschikking aan het Commissariaat.
3. Het Commissariaat stort de gelden, bedoeld in het tweede lid,
in het fonds, bedoeld in artikel 2.172a, eerste lid, van deze wet, en beheert
de gelden.
Artikel 2.172c
1. Het Commissariaat kent aan de lokale publieke media-instelling
een bijdrage toe gelijk aan het aantal wooneenheden in de gemeente of gemeenten
waarop de lokale publieke media-instelling zich richt, vermenigvuldigd met
het normbedrag per wooneenheid. Dit bedrag bedraagt in 2007 € 1,07.
2. Onze Minister past het in het vorige lid bedoelde bedrag jaarlijks
aan aan de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het desbetreffende
jaar geraamde index voor de groei van het aantal wooneenheden in Nederland
en de consumentenprijsindex.
3. Wanneer de door Onze Minister op grond van artikel 2.172b, eerste
lid, beschikbaar gestelde gelden dit toelaten, kan het Commissariaat een hoger
normbedrag per wooneenheid hanteren.
V
In artikel 7.6, eerste lid, wordt «het beheer van de algemene mediareserve,
bedoeld in artikel 2.168» vervangen door: het beheer van de algemene
mediareserve, bedoeld in artikel 2.168, en het beheer van de gelden ten behoeve
van lokale publieke media-instellingen, bedoeld in artikel 2.172b.
Toelichting
Dit amendement strekt ertoe de mogelijkheid in de Mediawet op te nemen
om middelen die thans in het gemeentefonds zijn gestort ten behoeve van lokale
publieke media-instellingen via het Commissariaat voor de Media rechtstreeks
aan de lokale publieke media-instellingen worden over gemaakt en zo de ontoereikende
doorgifte van de door het rijk aan de gemeenten ten behoeve van lokale publieke
media-instellingen ter beschikking gestelde middelen te voorkomen, alsmede
de (journalistieke) onafhankelijkheid van de lokale publieke media-instellingen
te waarborgen.
Hoewel sommige gemeenten het gehele bedrag (en soms meer) doorgeven aan
de lokale publieke media-instellingen, blijkt uit een inventarisatie van de
OLON, dat tweederde van de lokale publieke media-instellingen minder ontvangen
dan waar ze op grond van het inwoneraantal van hun gemeenten op zouden mogen
rekenen (i.c. het bedrag dat hun gemeente ten behoeve van dit doel ontvangt).
In sommige gevallen worden zelfs helemaal geen middelen door de gemeente verstrekt.
Daarbij komt dat ook indien wel een subsidie wordt verstrekt, deze dikwijls
jaarlijks moet worden bevestigd, hetgeen niet ten goede komt aan de kwaliteit
en de continuïteit van de programma’s, en al evenmin aan de programmatische
onafhankelijkheid van de omroep. In veel gemeenten waar minder
dan de ontvangen middelen worden doorgegeven, kan de lokale publieke media-instelling
onvoldoende uitdrukking en vorm geven aan de brede informatiefunctie die zij
geacht wordt uit te oefenen en die door veel luisteraars ook hogelijk wordt
gewaardeerd.
Voorts is er een belang om de journalistieke en programmatische onafhankelijkheid
van de lokale publieke media-instellingen te waarborgen. In de huidige wetgeving
is de onafhankelijkheid van de lokale publieke media-instelling niet genoeg
gewaarborgd. Het gemeentebestuur is immers zowel een object waaraan de lokale
publieke media-instelling als «public watchdog» bijzondere aandacht
aan moet besteden, als een subject dat de lokale publieke media-instelling
financiert. Een dergelijke dubbelrol is ongewenst. Een college van B&W
zou in de verleiding kunnen komen negatieve berichten en kritische commentaren
over het eigen functioneren af te straffen via de subsidiekraan, een mechanisme
dat zich deels onbewust kan afspelen. Lokale publieke media-instellingen kunnen
op hun beurt in de verleiding komen «zoete broodjes» te bakken
met de autoriteiten.
De onafhankelijkheid van lokale publieke media-instellingen wordt nationaal
en internationaal benadrukt. Een belangrijk uitspraak hierover komt van de
Raad van Europa in haar advies van 11 september 1996. Ook heeft de Raad van
Ministers binnen de Raad van Europa op 27 september 2006 een Verklaring uitgevaardigd
over de noodzaak van een lokale publieke media-instelling die onafhankelijk
staat tegenover de overheid. De verklaring benadrukt dat een gegarandeerde
financiering de kern is van echte onafhankelijkheid.
Van der Ham