31 353 Voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning en in verband met de aanbesteding van huishoudelijke verzorging

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT / JEUGD EN GEZIN1

Vastgesteld 29 september 2010

1. Inleiding

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijzigingen in de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo). Er spreekt bezorgdheid en grote betrokkenheid uit voor de mensen die huishoudelijke hulp en zorg nodig hebben. Dat is zeker niet ten onrechte; in het verleden is er immers veel misgegaan en ook nu nog doen zich hier en daar uitvoeringsproblemen voor. Wat echter opvalt is dat een grondige onderbouwing en analyse op tal van onderdelen vrijwel ontbreken, of berusten op onderzoeken uit 2008 en 2009. Deze leden hebben slechts één korte vraag over dit voorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingsvoorstellen inzake de Wmo en delen de mening van de Raad van State, dat deze wijzigingen ingaan tegen de systematiek en sturingsfilosofie van de Wmo. Zij leveren een ongewenste inperking van de vrijheid van gemeenten op, terwijl die bedoeld zijn als zelfstandig en verantwoordelijk uitvoerder van de Wmo.

Met grote belangstelling hebben de leden van de PvdA-fractie kennis genomen van dit initiatiefwetsvoorstel inzake de beëindiging van de verplichting tot aanbesteding van maatschappelijke ondersteuning. Zij hebben daarover zowel aan de indienster als aan de regering een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie zullen dit initiatiefvoorstel van harte ondersteunen. Dit wetsvoorstel beoogt de verplichte aanbesteding van huishoudelijke verzorging te beëindigen, met als verwachte gevolgen geen concurrentie meer op de prijs maar op de kwaliteit van de zorg en een verbetering van de arbeidsomstandigheden van het personeel. Met het oog op de plenaire behandeling hebben deze leden nog een aantal vragen aan de regering en aan de indienster.

De leden van de ChristenUnie- en SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.

2. Algemeen

Noodzaak regelgeving

In de zojuist gepubliceerde evaluatie van de Wmo door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), is de conclusie dat de Wmo werkt, «in de zin dat de meeste gemeenten de wet uitvoeren zoals de wetgever haar heeft bedoeld (…).»2 Overigens is het wel zo dat een en ander op een aantal punten minder goed verloopt. Dit is het geval bij kleine doelgroepen, zoals mensen met een verstandelijke beperking of een chronisch psychische aandoening. Ook zou er meer aandacht voor de mantelzorgers mogen zijn, en bieden gemeenten niet altijd de keuze tussen ondersteuning in natura of een persoonsgebonden budget. De leden van de VVD-fractie menen dat geen van deze punten echter verbeterd worden door de voorliggende wijzigingsvoorstellen van de Wmo. Zij vinden dat het bij de drie voorliggende wetsvoorstellen gaat om overbodige c.q. ongewenste – want te beperkende – regelgeving. Graag een reactie van de indienster en de regering.

3. Europees recht

Al dan niet een verplichting tot aanbesteding volgens Europees recht

Kan de indienster aan de leden van de CDA-fractie aangeven waarom dit wetsvoorstel nog nodig is, nu uit de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 mei 2010 over dit wetsvoorstel duidelijk blijkt hoe de regelgeving van de Europese aanbesteding dient te worden uitgevoerd?3

De leden van de PvdA-fractie vragen zowel de indienster als de regering hoe artikel 10a van het wetsvoorstel zich verhoudt tot het Europese recht, alsmede hoe zij in dat licht aankijken tegen de recente brief van de Europese Commissie waarin wordt gesteld dat de aanbesteding van de maatschappelijke ondersteuning wel verplicht zou zijn?4

Deze leden vragen de regering om aan te geven welke mogelijkheden zij ziet om beperkingen te stellen aan de verplichting tot aanbesteden. Ook vragen zij zich af hoe de initiatiefneemster en de regering aankijken tegen mogelijke alternatieven voor de aanbesteding?

Kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitleggen hoe deze leden zijn brief aan de Nederlandse gemeenten – in reactie op de brief van de Europese Commissie – moeten lezen inzake de consequenties van het niet aanbesteden van maatschappelijke ondersteuning? Zij menen dat de minister in de brief aan de gemeenten in feite aansluit bij de interpretaties van de Europese Commissie en niet bij die van de meerderheid van de Tweede Kamer. Kan de regering daarop een toelichting geven? Is bij aanname van deze initiatiefwet de inhoud van de brief van de minister nog wel houdbaar en hoe verhoudt deze brief zich tot het door de minister zelf geïnitieerde «sociaal verantwoord aanbesteden», dat in de doelstellingen geheel aansluit bij de doelen van het voorliggende wetsvoorstel?

Kunnen zowel de indienster als de regering aan deze leden aangeven hoe zij gaan voorkomen dat er continu verwarrende en tegengestelde signalen richting het lokaal bestuur en zorgaanbieders worden gestuurd over de aanbesteding? Welke boodschap wordt nu gecommuniceerd inzake het al dan niet moeten aanbesteden van de maatschappelijke ondersteuning? Kunnen regering en initiatiefneemster aangeven onder welke condities gemeenten naar hun inzicht beter voor subsidieverlening of andere modellen van contractering zouden moeten kiezen?

De discussie over al dan niet moeten aanbesteden als het om huishoudelijke verzorging gaat is ook in de ogen van de leden van de SP-fractie tot nu toe een uiterst mistige geweest. Dat was al zo in 2006 tijdens de plenaire behandeling van de Wmo en dat lijkt nog steeds zo te zijn. In de Tweede Kamer speelde tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel een brief van ambtenaren van de Europese Commissie een cruciale rol. Deze leden willen graag een toelichting op de status van deze brief. Geeft dit de mening van ambtenaren weer of moet de brief beschouwd worden als een uitspraak van de Europese Commissie? Is er na de brief van 8 april 2010 van de heer J. Holmquist aan de heer C. van der Burg nog nader gecorrespondeerd?4 Wat was de inhoud van deze correspondentie?

Onlangs is in het Europees Parlement het «Ruehle-rapport» aangenomen waarin wordt uitgegaan van meer lokale vrijheid als het gaat om zaken van publiek belang en waarmee wordt beoogd onnodige regellast voor lokale overheden te voorkomen. Heeft de aanname van het Ruehle rapport ook invloed op de uitleg van de aanbestedingsregels?

Kan aan de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP nog eens helder worden uitgelegd waarom bij de invoering van de Wmo de algemene indruk bestond (ook bij het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport), dat aanbesteden een verplichting was en waarom dat nu anders kan worden gezien? De Wmo zelf verplicht niet tot aanbesteden (de wet wijst immers op de mogelijkheid van subsidiëren of zelf uitvoeren). Is het op grond van het «Besluit aanbestedingsregels» dat geconcludeerd is dat aanbesteding een verplichting is?

Onderscheid tussen «2a» en «2b» diensten

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat de consequenties zijn wanneer Nederland zich uitdrukkelijk distantieert van de interpretaties van de Europese Commissie over het al dan niet moeten aanbesteden van de «2A diensten» (zware variant van aanbesteden) en «2B diensten» (lichte variant van aanbesteden)? Hoe kijken zowel de indienster als de regering daar tegenaan?

Deze leden hebben aan de regering vragen omtrent de praktijk van de aanbesteding op dit moment. Klopt het dat de uren schoonmaak en de uren zorgverlening separaat moeten worden geregistreerd? Deelt de regering het standpunt dat de uren schoonmaak en zorgverlening in de huishoudelijke verzorging veelal lastig op te knippen zijn en dat het noodzakelijk is om de huishoudelijke hulp als integraal onderdeel van de zorgverlening te beschouwen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke consequenties moet dat hebben voor de benadering van het aanbestedingsinstrument en het registreren van de werkzaamheden? Biedt het «sociaal verantwoord aanbesteden» in dit opzicht wel voldoende houvast? Wat zijn de ervaringen hiermee in de praktijk in termen van werkbaarheid?

Is de indienster het met deze leden eens dat er door een scherper inzicht in het type activiteiten binnen de huishoudelijke zorg en thuiszorg ook meer doelmatigheid en een eerlijker besteding van middelen wordt bereikt? Op welke wijze kunnen die voordelen volgens de initiatiefneemster behouden blijven?

Eén ander punt van discussie is of huishoudelijke verzorging als een «2a» (wel aanbestedingsplichtig) of een «2b» (niet aanbestedingsplichtig) dienst moet worden aangemerkt. De leden van de SP-fractie ontvangen graag een argumentatie van zowel de regering als de indieners waarom voor een «2a» dienst, dan wel voor een «2b» dienst gekozen zou moeten worden.

Als deze leden de aanbestedingsrichtlijn goed bestuderen blijkt er eigenlijk al vrijheid te zijn voor lokale overheden om via de definitie en het benoemen van criteria voor kwaliteit te kiezen voor een lichte procedure. Zijn de regering en de indieners dat met ons eens? Zo ja, waarom is er de afgelopen jaren dan zo moeilijk gedaan over aanbesteding?

De leden van de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie vragen of het zo is dat indien er sprake is van «huishoudelijke hulp» er Europees aanbesteed moet worden en wanneer er sprake is van «huishoudelijke verzorging» dit niet het geval is? Immers, in het ene geval gaat het om een dienst, in het tweede geval gaat het om zorg. Zou het dan ook niet voor de hand hebben gelegen beide soorten (huishoudelijke hulp en huishoudelijke zorg) helemaal te ontvlechten?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin zien de antwoorden van de initiatiefneemster en de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD) vicevoorzitter, Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Linthorst (PvdA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Slagter-Roukema (SP) voorzitter, Engels (D66), Thissen (GL), Hamel (PvdA ), Goyert (CDA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Meurs (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim), Benedictus (CDA).en Flierman (CDA).

XNoot
2

Evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau, 'Op weg met de Wmo, Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007–2009', Den Haag: 2010, p. 18.

XNoot
3

Kamerstukken II 2009/10, 31 353, nr. 10.

XNoot
4

Handelingen II 2009/10, 84, p. 7093–7117.

Naar boven