Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31353 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31353 nr. 8 |
Ontvangen 28 augustus 2009
Met grote belangstelling heeft de indiener kennisgenomen van het verslag, vastgesteld op 19 mei 2009. Het verheugt de indiener dat een aantal fracties met belangstelling kennis heeft genomen van het wetsvoorstel in verband met de aanbesteding van huishoudelijke zorg. De indiener zal ingaan op de gemaakte opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Wmo als kaderwet in stand blijft na de indiening van dit wetsvoorstel en welke beleidsruimte vervolgens overblijft voor de gemeente. Volgens de indiener blijft de Wmo een kaderwet die op lokaal niveau verder ingevuld en uitgevoerd kan en moet worden. De ervaringen met de uitvoering laten zien dat de huidige wet onvoldoende duidelijk is wat betreft het aanbesteden van huishoudelijke verzorging, zowel wat betreft het verplichtende karakter als de wijze waarop gemeenten dat moeten doen. Door duidelijk te maken dat aanbesteding niet verplicht is komt er meer beleidsruimte voor de gemeenten. De gemeente die wil aanbesteden kan dit blijven doen. Dit blijft een afweging op lokaal niveau. De leden van de SP-fractie stellen dan ook terecht vast dat deze wetswijziging juist de lokale bevoegdheid versterkt, in plaats van dat ze een inbreuk doet op de gemeentelijke vrijheid.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de indiener het onderliggende voorstel nog eens voor advies aan de Raad van State voor te leggen, waarbij ze antwoord willen op de vraag of het niet openbaar aanbesteden in strijd is met het Europees recht. De indiener wil deze leden erop wijzen dat de wet is aangepast juist om te voldoen aan het advies van de Raad van State op die punten waar de wet niet zou voldoen aan het Europees recht. Allereerst was het bezwaar dat de betreffende aanbestedingrichtlijn een dergelijk afwijken wat in de oorspronkelijke wet werd voorgesteld niet toestaat. Het was de bedoeling van de indiener niet om bij het verlenen van een overheidsopdracht (onder bezwarende titel) de te volgen procedures facultatief te maken, maar gemeenten duidelijk te maken dat ze ook de mogelijkheid hebben te kiezen voor het aangaan van een subsidierelatie. De wet is daarop aangepast zodat er van een afwijken geen sprake meer is. De daarop volgende opmerking van de Raad is daarmee ook niet langer relevant. Voorts wordt in de gewijzigde toelichting uitgebreid ingegaan op de eisen waaraan het kiezen voor subsidiering moet voldoen volgens Europese jurisprudentie. De indiener meent dat het terecht geen gewoonte is om na een wijziging van een ingediende wet iedere keer de Raad van State te vragen of voldaan is aan zijn eerdere advies. Zij ziet verder geen redenen door de leden van de CDA-fractie aangevoerd om dat deze keer wel te doen. De indiener verwijst verder naar de beantwoording op de vragen van de leden van de PvdA-fractie hieronder over de noodzaak van aanpassing van de wet.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de noodzaak van een aanpassing van wet indien het klopt wat de indiener beweert, namelijk dat huishoudelijke verzorging volgens het Europees recht niet verplicht is. De indiener wil als antwoord graag verwijzen naar de in de memorie aangehaalde behandeling van de Wmo in de Eerste Kamer waarbij de regering aangaf dat naar zijn oordeel de aanbesteding wel verplicht is en bovendien daardoor opname van de aanbestedingsverplichting in de wet overbodig is. Deze uitspraak is hiermee ook een feit waarmee rechters bij hun overwegingen in zaken die betrekking hebben op de Wmo rekening behoren te behouden. Met de onderliggende wet wil de indiener dat de wetgever deze uitspraak weerspreekt en rechtszekerheid biedt die nu duidelijk ontbreekt.
Allereerst bestaat er onduidelijkheid volgens de indiener over de verplichting tot het organiseren van een aanbestedingsprocedure wanneer gemeenten ervoor kiezen de huishoudelijke verzorging via plaatsing van een overheidopdracht te laten plaatsvinden. Door verschillende aanbestedingsjuristen is voldoende duidelijk gemaakt dat Europees aanbesteden niet verplicht is en maar een beperkt aantal artikelen van de aanbestedingsrichtlijn van toepassing is1. De Europese aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG is geïmplementeerd via het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao). Het Bao schrijft voor welke organisaties Europees moeten aanbesteden, wanneer zij dat moeten doen en hoe zij dat moeten doen. In bijlage 2 wordt onderscheid gemaakt tussen A diensten en B diensten. Op de diensten genoemd op bijlage 2A is het Bao onverkort van toepassing. Op de diensten genoemd in bijlage 2B zijn slechts twee artikelen van het Bao van toepassing, namelijk die aangaande het non discriminatoir specificeren van de in te kopen dienst en de verplichting tot het achteraf op Europees niveau publiceren van wie men heeft gecontracteerd. Huishoudelijke verzorging bestaat in meerdere mate uit ondersteuningsactiviteiten en in mindere mate uit schoonmaakactiviteiten. Daarom valt deze onder de diensten genoemd op bijlage 2B. Op de hieraan gerelateerde vraag van de leden van de CDA-fractie of deze stelling klopt moet de indiener bevestigend antwoorden. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer zei de regering:«Zowel 2A als 2B is mogelijk, maar omdat wij ook te maken hebben met kwaliteitseisen ligt het niet heel erg voor de hand, ook niet na het debat in de Tweede Kamer, om er van uit te gaan dat de huishoudelijke verzorging enkel en alleen schoonmaakdiensten betreft.» Ook in de handreikingen wordt aangestuurd op 2B diensten. Zeker na de wijziging van de Wmo waardoor zorgaanbieders niet langer zogenaamde alfahulpen mogen bemiddelen is de huishoudelijke zorg zoals uitgevoerd door de zorgaanbieders aan te merken als 2B dienst. In het kwaliteitskader voor huishoudelijke verzorging is bovendien bepaald dat alle medewerkers die (in dienst van instellingen) huishoudelijke hulp bieden, een signaleringsfunctie moeten kunnen vervullen.
Naast de aanbestedingsrichtlijn dient er bij het plaatsen van een overheidsopdracht ook nog rekening te worden gehouden met de algemene beginselen die in het EG-verdrag zijn vastgelegd. Volgens de Europese commissie zouden ook bij 2B diensten de zogenaamde aanbestedingsrechtelijke beginselen moeten worden nageleefd. Echter het Europees Hof van Justitie (HvJ EG) heeft verklaard dat het EG-verdrag weliswaar het vrije verkeer waarborgt tussen lidstaten maar daarom juist niet van toepassing is op zuivere, nationale aangelegenheden. Wil het EG-verdrag en dus de aanbestedingsrechtelijke beginselen, van toepassing zijn op overheidsaanbestedingen die de richtlijn niet of slechts gedeeltelijk regelt, dan moet bij die overheidsopdracht dus sprake zijn van een «duidelijk grensoverschrijdend belang1. Een grensoverschrijdend belang ontbreekt bij de huishoudelijke zorg. Voor zover bekend hebben zich niet of nauwelijks instellingen uit een andere lidstaat zich gemeld bij de aanbestedingen. Dat heeft te maken met de specifieke kenmerken van de huishoudelijke zorg, zoals bijvoorbeeld het kunnen communiceren met de cliënt en het voldoen aan de Nederlandse zorgwetgeving. Bij huishoudelijke zorg is er dus geen duidelijk grensoverschrijdend belang en hoeft men de aanbestedingsrechtelijke beginselen voortvloeiende uit het EG verdrag niet na te leven2.
Ten tweede is het volgens de indiener onduidelijk voor gemeenten dat het nog steeds is toegestaan door middel van subsidiëring de huishoudelijke verzorging te laten plaatsvinden, net als bij welzijn3. Het gaat hier immers om een dienst die van algemeen belang wordt geacht en volgens de indiener niet als gewone economische activiteit kan worden gekenmerkt. Wel moet bij het verlenen van subsidie voor huishoudelijke verzorging rekening gehouden worden met Europese staatssteunregels. Zoals de indiener in de memorie van toelichting beschrijft zal dat concreet inhouden dat exact dient te worden vastgelegd voor welke dienst de subsidie wordt verstrekt en dat de subsidie met een bepaalde marge niet hoger mag zijn dan noodzakelijk voor het leveren van de dienst. Deze optie heeft de sterke voorkeur van de indiener, zij onderschrijft de mening van de leden van de SP-fractie dat de gemeente via een subsidierelatie voor langere tijd kan samenwerken met verschillende partners en dat er zo ook samenhang tussen de taken kan ontstaan die in de Wet maatschappelijke ondersteuning aan de gemeenten zijn toebedeeld.
De leden van de SP-fractie vragen of de wetswijziging in lijn is met de wens van de regering dat er sociaal wordt aanbesteed in de gemeenten. Indien gemeenten toch willen aanbesteden zijn er volgens de indiener maar een beperkt aantal bepalingen van de aanbestedingsrichtlijn van toepassing omdat het bij de huishoudelijke zorg om een 2B-dienst gaat. Bij 2B procedures is het relatief makkelijk om bepalingen rond arbeidsrelaties op te nemen, bepalingen zoals ze in de handreiking «sociaal overwogen aanbesteden» door de regering worden aanbevolen.
De leden van de VVD-fractie stellen volgens de indiener terecht vast dat de gemeenten Europese aanbesteding ook kunnen vermijden door de maatschappelijke ondersteuning te laten verrichten door mensen die in dienst zijn van de gemeenten. Deze mogelijkheid is ook door de indiener genoemd als optie: het zogenaamde inbesteden waarbij een gemeente ervoor kiest om zelf de dienst te verzorgen. Deze derde optie is inderdaad ook zonder deze wetswijziging mogelijk.
De leden van de SP-fractie willen antwoord op de geponeerde stelling van de leden van de PvdA-fractie tijdens de behandeling van de wetswijzing met betrekking tot alfahulpen, dat wanneer een sector of dienst eenmaal via Europese aanbestedingen is aangeboden aan de (Europese) vrije markt, dit niet meer kan worden teruggedraaid. Volgens de indiener staat dit niet zonder meer vast. Voor een deel is het afhankelijk van de mate waarin de markt daadwerkelijk Europees is geworden. Dat is volgens de indiener bij de huishoudelijke verzorging niet het geval. Het eventuele terugdraaien zal dan ook geen verstoring van de Europese interne markt tot gevolg hebben. Daarnaast heeft de indiener aangegeven dat naar zijn oordeel hier geen sprake is van een normale economische dienst dat van de markt kan worden betrokken. De hoogkwalitatieve huishoudelijke verzorging die de indiener voorstaat kan, los van de systematiek, enkel met overheidssteun worden geleverd.
De leden van de CDA-fractie wijzen er terecht op dat gemeenten binnen de Wmo meer moeten aanbesteden dan alleen de huishoudelijke zorg. Zij vragen of de indiener van mening is dat gemeenten in het kader van de Wmo helemaal niet meer Europees moeten aanbesteden.
In de onderliggende wet gaat het volgens de indiener alleen over niet of wel aanbesteden van de huishoudelijke zorg. Wat betreft welzijn is duidelijk dat niet hoeft te worden aanbesteed. De indiener raadt gemeenten ook zeer stellig aan welzijnsdiensten niet aan te besteden. Voor andere diensten in het kader van de Wmo is dit lastiger. Zaken als hulpmiddelen en trapliften zijn leveringen en vallen volgens de indiener naar alle waarschijnlijkheid onder het volledige regiem van de Bao. Maar met betrekking tot het collectief vervoer is de indiener er niet volledig van overtuigd dat dit als 2A-dienst dient te worden aangemerkt, zodat het aan het geheel van voorschriften van de Bao moet voldoen. Maar omdat deze zaken niet worden geregeld in dit wetsvoorstel wil de indiener hier dan ook geen definitieve uitspraken over doen.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het wetsvoorstel voldoende ruimte laat aan de gemeente om uitgaande van de lokale situatie te voldoen aan de compensatieplicht en op welke wijze de burgers die een beroep doen op de Wmo nu gebaat zijn bij dit wetsvoorstel.
Om te voldoen aan de compensatieplicht moet er volgens de indiener voldoende en kwalitatief goede zorg worden geleverd aan de mensen die deze zorg nodig hebben. Het aanbesteden heeft echter geleid tot tarieven die gemiddeld 2,40 euro onder de kostprijs liggen, zo blijkt uit onderzoek van PricewaterhouseCoopers in opdracht van het ministerie1. De gemiddelde kostprijs zal bovendien nog stijgen omdat de instellingen geen alfahulp meer mogen inzetten.
Met tarieven onder de kostprijs is het heel moeilijk de gevraagde kwaliteit te bieden. Instellingen bezuinigen op personeel door het verslechteren van de arbeidsvoorwaarden en een verschuiving naar alfazorg. Met de wetswijziging van de regering hoopt de indiener dat er een einde komt aan de gedwongen keuze van medewerkers om als alfahulp te gaan werken en aan de situatie dat burgers geconfronteerd worden met alfahulp zonder dat ze voldoende op de hoogte zijn van de consequenties hiervan. De laatste jaren zien we echter ook steeds meer een verschuiving naar lagere loonschalen, van FWG 15 naar FWG 10 en 5. PricewaterhouseCoopers stelt zich in haar advies terecht de vraag of FWG-schaal 10 en lager wel passen bij de opleidingseisen voor huishoudelijke zorg. Volgens de vakbonden hoort een thuishulp thuis in functiegroep 15. Bij een lagere indeling verricht iemand enkel en alleen huishoudelijke taken zonder dat er sprake is van een signaalfunctie. De indeling loopt op als er meer verzorgende taken aan de functie toegevoegd worden. Zo kan de verzorgingshulp B bijvoorbeeld in 25 en C in 30 aangetroffen worden. De thuishulp A is in de regel in 15 of 20.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de mening van de indiener dat het onwenselijk is dat bij aanbesteding tarieven tot stand komen die onder de reële kostprijs liggen. Ook bij deze leden staat continuïteit en kwaliteit voorop. Zij menen echter dat stoppen met het verplicht aanbesteden niet de juiste oplossing is. Volgens de indiener zal er zo lang er wordt aanbesteed concurrentie zijn op prijzen, dat is immers het wezen van aanbesteden. Behalve als het Zeeuwse model wordt gehanteerd, zoals bij aanbesteden door de indiener wordt aanbevolen, dan is er alleen nog concurrentie op kwaliteit. In andere gevallen van aanbesteden blijft het risico groot dat instellingen voor te lage tarieven inschrijven in de strijd om een marktaandeel. Ook het Zeeuwse model is echter geen garantie voor een tarief op basis van kostprijs. In diverse gemeenten bijvoorbeeld in Zeeland worden lagere tarieven dan de kostprijs gehanteerd.
Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie zou eerder gewerkt moeten worden aan gedragsveranderingen bij de betreffende gemeenten en instellingen en volgens de leden van de CDA-fractie kunnen gemeenten in hun bestek voldoende voorwaarden opnemen om passende aanbiedingen te krijgen die aansluiten op de lokale situatie. Volgens de indiener geven de huidige ontwikkelingen genoeg redenen om hierop niet te vertrouwen zolang gemeenten zich in een keurslijf zien gedwongen van de verplichte aanbesteding. Om onomkeerbare stappen en bijkomende schade te voorkomen is nu ingrijpen genoodzaakt. In de eerste tussenrapportage evaluatie Wmo van het Sociaal Cultureel Planbureau1 geven vrijwel alle gemeenten aan kwaliteit, prijs, keuzevrijheid en het kunnen signaleren van veranderingen in de zorgvraag mee te wegen, in de genoemde volgorde van zwaarte. In bijna een op de tien gemeenten was echter de prijs belangrijker dan de kwaliteit. Hoewel vrijwel alle gemeenten minimumeisen formuleerden ten aanzien van de kwaliteit, waren er nauwelijks eisen aan goed werkgeverschap. Uit het onderzoek van PricewaterhouseCoopers blijkt dat slechts enkele gemeenten eisen stellen aan de deskundigheid van huishoudelijk verzorgenden2. De regering heeft om deze reden al een handreiking sociaal overwogen aanbesteden gemaakt en komt nog met een handreiking voor de gemeenteraden om het bestek beter te controleren. Ze geeft bovendien continu het signaal dat het onverstandig is contracten onder de kostprijs af te sluiten. Toch heeft de regering niet kunnen tegenhouden dat de gemiddelde tarieven ver onder de gemiddelde kostprijs liggen en dat er door de meeste gemeenten geen eisen worden gesteld aan de deskundigheid van de huishoudelijk verzorgenden.
Inmiddels is duidelijk geworden dat 31 procent van de instellingen in 2007 verlies leden. Van de instellingen waar de huishoudelijke hulp meer dan 5 procent bedroeg is zelfs meer dan de helft in 2007 in de rode cijfers beland3. Dat is waarschijnlijk de reden voor een nieuwe ontwikkeling namelijk dat thuiszorginstellingen zich niet inschrijven omdat de huishoudelijke zorg onrendabel is geworden. Meerdere thuiszorgorganisaties brengen de huishoudelijke zorg onder in BV’s en gaan joint ventures aan met schoonmaakbedrijven. Uit de benchmark Wmo 2008 van SGBO bleek nog dat gemeenten geen schoonmaakbedrijven inzetten. Thuiszorgorganisaties afkomstig uit joint venture met schoonmaakbedrijven zoals Proteion Schoonmaak of Thuiszorg Service Nederland (TSN) zijn echter niet meegeteld. Bovendien roeren volgens de SGBO thuiszorgschoonmaakorganisaties zich vooral in 2009 op de markt. Bijvoorbeeld bij het uiteenvallen van Meavita zijn de onderdelen huishoudelijke zorg van verschillende werkmaatschappijen overgedaan aan dit soort combinaties. TSN/Asito heeft al geruime tijd een joint venture met Evean in de kop van Noord-Holland. In onder andere de gemeentes Amsterdam, Zwolle, Roosendaal, Bergen op Zoom, doen zij nu mee met de aanbestedingen onder hun eigen naam.
Op deze wijze is het risico groot dat de huishoudelijke zorg langzaam maar zeker verwordt tot louter schoonmaken. Dit terwijl juist de zorgkant, de signalerende en ondersteunende functie, de kracht is van de huishoudelijke verzorging en het verschil kan maken tussen thuis wonen of opgenomen worden. Ook de continuïteit staat onder druk: iedere twee – drie jaar begint het hele circus van aanbesteden weer.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af nu geen grondige analyse heeft plaatsgevonden van de gevolgen van de invoering van de Wmo op de kwaliteit van de verrichte ondersteuning, op basis van welke informatie de indiener tot dit wetsvoorstel komt. Behalve het meldpunt van de indiener zelf zijn er inmiddels diverse onderzoeken gedaan die de indiener – na vragen van de Raad van State hierover – in de nieuwe toelichting bij het wetsvoorstel uitvoerig beschrijft. Uit de tweede tussenrapportage van het SCP komt bovendien naar voren dat bijna een op de vijf mensen vinden dat de hulp geen oog voor hen heeft1. Op de ongewenste ontwikkeling naar alfahulp, verschuiving naar lagere functieschalen en afstoten naar schoonmaakbedrijven is de indiener hiervoor al uitgebreid ingegaan. De indiener deelt dan ook niet de mening van de leden van de CDA-fractie dat er voor de huishoudelijke zorg door de Wmo eigenlijk niets gewijzigd is.
Ook tijdens de hoorzitting over Meavita heeft de indiener veel kritische geluiden mogen vernemen over de geïntroduceerde marktwerking. Het zou leiden tot instellingen die meer bezig zijn met machtsspelletjes dan met de inhoud van de zorg. Het Europees aanbesteden is nodeloos ingewikkeld en een log systeem om te komen tot prijsbeheersing. Bovendien handelen gemeenten niet altijd professioneel. Hierdoor geeft aanbesteden ook de nodige risico’s.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat de toegevoegde waarde is van de plicht die de gemeenten in het voorstel van wet wordt opgelegd om voortdurend zorg te dragen voor kwaliteit en continuïteit van zorg; de gemeente heeft immers al een compensatieplicht. De indiener heeft met dit artikel gehoor willen geven aan de opmerking van de Raad van State dat zorg van minder kwaliteit niet geheel wordt voorkomen met deze wetswijziging, terwijl dat wel het doel van de onderliggende wet is. Het college dient door deze bepaling in zijn besluitvorming in het kader van de Wmo steeds te waken voor de kwaliteit en continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning, wat naar het oordeel van de indiener een duidelijker kwaliteitswaarborging voor de maatschappelijke ondersteuning vormt dan de verplichting bedoeld in artikel 4, 1e lid (compensatieplicht) en artikel 3 vierde lid onder d (kwaliteitsborging aangeven in gemeentelijke plannen) van de Wmo. Zeker omdat met het voorgestelde artikel 9a, derde lid, een grondslag toegevoegd wordt voor een algemene maatregel van bestuur mochten gemeenten hier in gebreke blijven. Dit zal niet leiden tot «achterover leunen» van de gemeenten zoals de leden van de PvdA-fractie vrezen, maar werken als een stok achter de deur om te voorkomen dat de partijen in gebreke blijven.
Het kwaliteitskader voor huishoudelijke verzorging is een goede stap in de richting naar kwaliteitsborging. De indiener denkt dat zeker in het licht van de ontwikkelingen van verschuiving naar lagere functieschalen en schoonmaakbedrijven het zeer urgent is om ook dwingende afspraken te maken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het verrichten van huishoudelijke verzorging.
Op de vraag over de alfahulpen van de leden van de CDA-fractie is de indiener is indiener al ingegaan in de nieuwe memorie van toelichting naar aanleiding van vragen van de Raad van State hierover. Alfahulpen kunnen gemotiveerde hulpen zijn maar zijn niet toegerust op ondersteunende en signalerende taken die horen bij de huishoudelijke verzorging.
De leden van de SGP-fractie stellen een vraag die zo zeggen zij de fundamenten raakt van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel gaat er volgens deze leden vanuit dat het leerproces van de gemeenten en aanbieders stil staat als het gaat om de mechanismen rond de aanbesteding. De indiener gaat hier graag op in. De indiener denkt dat inderdaad al veel geleerd is in het proces van aanbesteden. De gemeenten hebben hiervoor vele duwtjes in de rug nodig gehad in de vorm van handreikingen zoals sociaal overwogen aanbesteden. Nu komt er weer een handreiking voor de gemeenteraden om het bestek beter te controleren. Daar waar raadsfracties het proces kritisch volgen komt er inderdaad vaak een goede regeling voor de Wmo huishoudelijke zorg op tafel. Dit alles heeft echter niet kunnen voorkomen dat we op een gemiddeld tarief van onder de kostprijs zitten en in veel gemeenten dus ver onder de kostprijs. Zoals bijvoorbeeld bij Meavita West het geval was. Het gaat erom dat kwalitatief goede zorg moet worden geboden, indien de gemeente er geen vertrouwen voor heeft dat dat voor die prijs kan zou ze niet moeten gunnen. Er is inderdaad een leerproces gaande maar de totale ontwikkeling gaat de verkeerde kant op. Er vindt een verschuiving plaats naar functies in schaal 5 en 10, dat terwijl in de huishoudelijke zorg deskundige deskundige krachten nodig zijn die ook moeten kunnen signaleren. Ook de regering vindt dat instellingen die mensen inschalen op minimaal schaal 15 een voorbeeld zijn voor andere instellingen. Daarnaast zien we thuiszorginstellingen huishoudelijke zorg steeds meer onder schoonmaakbedrijven onderbrengen of hier een joint venture mee aangaan. Hiermee ondergraven we de fundamenten van de huishoudelijke zorg. De kern van huishoudelijke verzorging dreigt te verschuiven van ondersteuning en zorg naar sec schoonmaaktaken zoals de leden van de SP-fractie terecht stellen. Niet ingrijpen betekent dat we een uniek en goed systeem van zorg dreigen te verliezen, een systeem dat er voor zorgt dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Het is deze autonomie die de indiener met dit wetsvoorstel wil waarderen.
De leden van de SP-fractie vragen naar besparingen van dit wetsvoorstel vanwege de kosten van de aanbesteding. De leden van de CDA-fractie menen dat het wetsvoorstel leidt tot extra administratieve lasten en vragen of een actaltoets is uitgevoerd. De leden van de SGP-fractie tenslotte vragen naar de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel.
De indiener wijst er op dat je overal in de zorg ziet dat invoering van marktwerking gepaard gaat met een toename van de bureaucratie om te controleren of het publieke belang voldoende wordt geborgd. De indiener denkt dat «niet aanbesteden» zal leiden tot minder administratieve lasten voor de gemeenten. De aanbestedingsprocedures zijn kostbaar en tijdrovend. Door niet aanbesteden zullen gemeenten met minder administratieve lasten kunnen voldoen aan de compensatieplicht.
Met de onderhavige wetswijziging treedt formeel geen verandering in de administratieve lasten voor zowel burgers als bedrijven op. Instellingen zullen zelfs minder lasten hebben indien gemeenten niet langer aanbesteden. Actal wees er in het advies over de Wmo op dat de thuiszorginstellingen door dit onderhandelen te maken zouden krijgen met een toename van de administratieve lasten. Indien gemeenten niet langer aanbesteden vervallen deze lasten.
De indiener verwacht wel dat een zekere kostenstijging kan ontstaan voor deze vorm van zorg. Daar staat tegenover dat duurdere zorg zoals verpleeghuis zorg langer uitgesteld of voorkomen kan worden. Bovendien zullen gemeenten indien zij niet langer aanbesteden minder administratieve lasten hebben.
Indien veel gemeenten niet meer aanbesteden en de kwaliteit gelijktijdig wordt geborgd zal worden voorkomen dat gemeenten en instellingen op prijs concurreren en onder de tarieven duiken. De regering heeft voorgerekend dat voor 2010 210 miljoen meer nodig is: circa 130 miljoen euro om tot kostendekkende tarieven te komen en 80 miljoen voor elke 25% vervangen alfa naar A (FWG10). Dat geld haalt zij deels uit het overschot van 2009 (130 van de 260 euro) en uit het verwachte productmixvoordeel (60 miljoen). De indiener verwacht dat in totaal ca 80–100 miljoen meer nodig zal zijn, zeker als je uitgaat van FWG15. Zij is dan ook van mening dat het gehele overschot van 260 euro hiervoor beschikbaar moet blijven. Indien het overschot minder blijkt te zijn zal er volgens de indiener dan maar geld bij moeten. Uitgangspunt volgens haar moet zijn dat geïndiceerde en verantwoorde zorg nimmer mag ontbreken, dat hiervoor deskundige krachten nodig zijn met onder andere aandacht voor signaleren en dat de benodigde tarieven hiervoor betaald moeten kunnen worden. Een ongewenste verschuiving naar functieschalen 10 en 15 moet volgens de indiener worden voorkomen.
De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het oordeel van de Raad van State over het voorgestelde artikel 10a. De indiener stelt dat dat artikel is aangepast om te voldoen aan het advies van de Raad van State op die punten waar de wet niet zou voldoen aan het Europese recht.
Kant
Zorgvisie. Huishoudelijke zorg hoeft niet aanbesteed, 19 februari 2009. Zie ook link naar artikel Tim Robbe: Europese Hof over aanbesteding.
Zorgvisie, «Huishoudelijke zorg hoeft niet aanbesteed», 19 februari 2009. Zie ook link naar artikel Tim Robbe: Europese Hof over aanbesteding.
Jan Verheyden, Interview, Staatscourant 20 januari 2008, «Er staat niet: gij zult aanbesteden»!
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31353-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.