31 347 Voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging

D MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 13 oktober 2011

Met grote belangstelling heeft de indiener kennisgenomen van het verslag, vastgesteld op 29 september 2010. Het verheugt de indiener dat een aantal fracties met belangstelling kennis heeft genomen van het wetsvoorstel in verband met de vaststelling van de basistarieven. De indiener zal ingaan op de gemaakte opmerkingen en vragen.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie wijzen op het evaluatieonderzoek van het SCP «op weg met de Wmo». Van de aanvragers heeft maar 7 procent gebruik gemaakt van de klachtenprocedure.

De indiener erkent dat de gebruikers van de huishoudelijke verzorging in het algemeen positief zijn over de thuiszorgmedewerkers. Ook de indiener is dat. Slechts weinig mensen maken gebruik van de klachtenprocedure, dat is ook niet gebruikelijk in deze doelgroep. Eenderde van de mensen die huishoudelijke verzorging krijgen onderschrijven de stelling dat de hulpverlener sinds de invoering van de Wmo alleen nog tijd heeft voor het huishoudelijk werk. Volgens de mensen die huishoudelijke verzorging ontvangen, gaat het bij huishoudelijke verzorging om meer dan huishoudelijk werk.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van de Wmo-adviesraden. Zij vragen of de indiener van mening is dat de betrokkenheid van cliëntadviesraden een betere sturingspositie inneemt dan de rijksoverheid die zich op veel grotere afstand van de uitvoering bevindt.

De indiener wijst op de evaluatie van het SCP. Hierin wordt gesteld dat bijna alle gemeenten een Wmo-raad hebben. De Wmo-raden functioneren in de meeste gevallen goed, al zijn de cliëntenorganisaties daar kritischer over. Cliëntenorganisaties vinden in 43 procent van de gemeenten dat de belangen van de cliënten goed worden behartigd. Hier valt dus nog veel te verbeteren. De indiener is met de leden van de CDA-fractie van mening dat via betrokkenheid van cliëntadviesraden beter gestuurd kan worden dan op afstand. Deze raden moeten daarvoor dan wel zaken kunnen afdwingen. De WMO-raden doen goed werk, maar ze worden niet altijd even serieus genomen. Ze hebben adviesrecht en dat is het. Een college kan het naast zich neerleggen.

Voor de totstandkoming van de Wmo gaven 17 maatschappelijke organisaties van consumenten, patiënten, cliënten, mantelzorgers en de vakbeweging – met een achterban van 4 miljoen leden – al aan aan welke voorwaarden een goede Wmo moet voldoen. Gezien de eerdere ervaringen met de Wvg vroegen deze organisaties om een aantal wettelijke eisen die hun verworven rechten zouden kunnen borgen.

Doelmatigheid en tarieven

De Wmo verlangt van de gemeenten dat zij de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning borgt in die zin zijn er grenzen gesteld aan de doelmatigheid, aldus de leden van de CDA-fractie. Wat voegt een basistarief hier aan toe en komt de doelmatigheid daardoor niet in gevaar?

Volgens de indiener moet de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, in dit geval huishoudelijke zorg voorop staan. Doelmatig gebruik van de collectieve middelen is ook belangrijk maar mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. Volgens het evaluatieonderzoek van het SCP kenden de gemeenten bij de tweede aanbesteding ten opzichte van de prijs een relatief groter belang toe aan de kwaliteit van de hulp. Het uurtarief vertoont geen relatie met het belang dat gemeenten toekennen aan de kwaliteit van de hulp, stellen de onderzoekers vast. De verschillen in tarieven tussen gemeenten zijn aanzienlijk.1 We zien zeer lage tarieven, bijvoorbeeld in Bergen op Zoom en Breda, waar ze uitgaan van 12,20 euro.

Uit een onderzoek van Actiz (30 september 2009) bleek dat het merendeel van de gemeentelijke tarieven voor 2010 tussen 18 en 22 euro liggen, terwijl de kosten voor huishoudelijke verzorging gemiddeld tussen 23 en 25 euro per uur zijn. Zeker 80 gemeenten hanteren een lager tarief dan de kostprijs, stelde Actiz. Daarbovenop kwam dat door de wetswijziging per 1 januari 2010 alfahulpen weer in dienst treden waardoor de personeelskosten omhoog gaan. Uit het onderzoek van Actiz bleek nog een zorgwekkende ontwikkeling, namelijk dat thuiszorginstellingen soms niet meer inschrijven omdat de huishoudelijke zorg onrendabel is geworden. Zij weten al dat voor de prijs die er uitrolt geen fatsoenlijke zorg geboden kan worden. 14 van de 49 zorgorganisaties ervaren zodanige problemen met een te laag tarief dat zij afzien van een bieding (29 procent van de deelnemende organisaties).

Ook uit een onderzoek van Abvakabo FNV (11 februari 2010) onder 196 gemeenten bleek dat «een grote meerderheid van de gemeenten nog altijd voor een dubbeltje op de eerste rang zitten.» Goede kwaliteit zorg kost minstens 24,50 per uur, volgens Abvakabo FNV. Slechts 28 gemeenten (14,3 procent) hanteren een maximumtarief van minstens 22 euro voor huishoudelijke verzorging. Slechts een gemeente zit boven de 24,50 euro. 10 gemeenten hebben direct een contract met een schoonmaakbedrijf afgesloten, 8 gemeenten geven aan dat zij wel thuiszorginstellingen hebben gecontracteerd, maar die hebben vervolgens een deel van het werk via onderaanneming aan schoonmaakbedrijven door gecontracteerd.

Mede door de druk op de tarieven van de gemeenten, worden massaal mensen onder functiewaarderingschaal 15 ingeschakeld als hulp in de thuiszorg. Mensen met heel veel ervaring in de thuiszorg en die waarschijnlijk goed gekwalificeerd zijn, mogen wel in de thuiszorg blijven werken maar dan in een lagere functiewaarderingsgroep. Dit vindt al jaren plaats. Er is een geheel nieuwe aanbiederschare gekomen, afkomstig uit de schoonmaaksector, die niet meer biedt dan een salaris op basis van FWG en CAO 15. In vele gemeenten, zoals Haarlem, Leiden, Enschede, Maastricht, worden of werden thuiszorgmedewerkers tot een loonoffer gedwongen.

Noodzaak regelgeving

De leden van de VVD-fractie wijzen net als de leden van de CDA-fractie op het evaluatieonderzoek van de SCP. Zij noemen het wetsvoorstel overbodig omdat het voor geen van de genoemde knelpunten een oplossing biedt.

Volgens de indiener stelt het evaluatierapport ook vast dat er bij veel gemeenten sprake is van onderbesteding en dat dit te maken heeft met lage tarieven. Het SCP stelde vast dat zowel in 2007 als 2008 en 2009 door veel gemeenten te lage tarieven zijn afgesproken en dat dit op den duur niet houdbaar is. 2 3

2. Basistarieven: prijs en kwaliteit

De leden van de CDA-fractie willen weten waarom de indiener een zorgplicht wil invoeren, op welke feiten is een dergelijke ingrijpende maatregel gebaseerd. Zij wijzen op het evaluatieonderzoek van het SCP. De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat met het stellen van een basistarief de kwaliteit nog niet is geborgd. De leden van de ChristenUnie en SGP vragen naar de toegevoegde waarde van lid 2 van art. 21b als lid 1 van art 21a vigeert. Ook de leden van de SP-fractie stellen vragen over de kwaliteit in relatie tot de zorgverleners en vragen naar mogelijke trends op het gebied van niveau van inschaling. De leden van de PvdA-fractie menen dat competitie op kwaliteit een goede zaak is en vragen de indiener hoe deze competitie met de voorliggende wet ruimte krijgt.

De indiener wijst er op dat volgens de evaluatie in 12 procent van de gemeenten de actoren vinden dat de kwaliteit van de hulp in de huishouding sinds de invoering van de Wmo is verslechterd. Van de cliënten en uitvoerende organisaties vindt 40 procent dit. Een derde van de gebruikers onderschrijft de stelling dat hun hulpverlener sinds de uitvoering van de Wmo alleen nog tijd heeft voor huishoudelijk werk. Uit het onderzoek van de Abvakabo blijkt dat 11,9 procent van de gemeenten geen kwaliteitseisen in het bestek heeft opgenomen.

De indiener is het eens met de leden van de PvdA-fractie dat met het stellen van een basistarief de kwaliteit nog niet is gewaarborgd. Het basistarief zorgt slechts voor de randvoorwaarde om voldoende gekwalificeerd personeel aan te kunnen stellen. Wethouder en raad zullen ook criteria hiertoe in het bestek moeten opnemen en er op toezien dat de zorgaanbieders zich houden aan de voorwaarden mensen in te schakelen met de vereiste vaardigheden en de daarbij behorende beloning. Hier ligt eventueel ook een rol voor de vakbonden. Indien nodig kan de regering nadere regels stellen op basis van de grondslag lid 4 van artikel 21a. Daarnaast wordt een zorgplicht ingevoerd. In het geval de gemeente de zorg door derden laat verrichten, dient het college te waken dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft bijvoorbeeld door het maken van stevige juridisch afdwingbare afspraken over het kwaliteitsniveau van de zorg. Het tweede lid biedt de mogelijkheid nadere regels te stellen rondom deze verplichtingen. De toegevoegde waarde van dit tweede lid is inderdaad niet zo groot, zeker als lid 4 van artikel 21a wordt uitgevoerd, immers de kwaliteit in de huishoudelijke verzorging vooral bereikt wordt kwalitatief en professioneel uitvoerende personeel.

De leden van de SP-fractie stellen terecht dat de kwaliteit van de huishoudelijke zorg samenhangt met het opleidingsniveau van de zorgverleners. Opleidingsniveau bepaalt vervolgens de inschaling of beloning van de medewerker. Deze leden vragen of er onderzoek bekend is dat het niveau van inschaling van thuiszorgmedewerkers – in heden en verleden – in kaart heeft gebracht. De indiener kent zo'n onderzoek niet. Wel is een trend waarneembaar waarbij gekwalificeerde thuiszorgmedewerkers ingeschaald worden op een niveau beneden hun opleiding en beneden de vaardigheden die de huishoudelijke verzorging volgens de indiener vraagt. Dat zal er toe leiden dat het vak thuiszorgmedewerkers op den duur wordt uitgehold, zo vreest de indiener.

Door het vaststellen van basistarieven zal de concurrentie vooral op kwaliteit plaatsvinden. Het is aan de gemeenten om goede kwaliteitseisen te stellen waaronder arbeidsvoorwaarden. Met dit wetsvoorstel wordt oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengegaan.

3. Juridische aspecten

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe het vaststellen van basistarieven zich verhoudt tot de interpretatie van de Europese commissie van de markt voor huishoudelijke verzorging.

Volgens de indiener verhinderen de Europese regels niet dat een basistarief wordt vastgesteld. Wat betreft de huishoudelijke verzorging is geen sprake van een relevante Europese markt die door de maatregel wordt verstoord. Mogelijkerwijs zou dat het geval kunnen zijn in sommige grensregio's, maar de indiener is van oordeel dat die mogelijke verstoring dusdanig klein van aard is dat die proportioneel is in relatie tot het algemeen belang dat ermee wordt gediend. In een dergelijke situatie staan de Europese regels ingrijpen op de markt toe. Zeker nu de gemeenten basistarieven vast gaan stellen, is de vergelijking met het Zeeuwse model groot. Dit model heeft voor zover de indiener bekend, nooit tot problemen met Europese regels geleid.

Op een eerdere vraag van leden van de CDA-fractie of het vaststellen van een wettelijke prijs niet strijdig is met kartelrecht, antwoordde de regering dat het kartelrecht inhoudt dat aanbieders geen afspraken mogen maken die de mededinging kunnen beperken. Een wettelijke prijsvaststelling door gemeenten is dus niet in strijd met deze wet.

Wettelijke terminologie

De leden van de ChristenUnie en SGP vragen terminologische helderheid over het begrip huishoudelijke verzorging en of huishoudelijke hulp onder de onderscheidende vormen van huishoudelijke verzorging valt.

De indiener voert consequent de term huishoudelijke verzorging. De huishoudelijke verzorging van de thuiszorg is meer dan hulp bij het huishouden maar behelst ook ondersteunen en signaleren en valt dan ook onder de zorg. De VNG heeft de term hulp bij het huishouden geïntroduceerd in de modelverordening. De indiener spreekt liever van huishoudelijke verzorging, zoals dat ook in de wetstekst wordt gehanteerd.

Delegatie

De leden van de CDA-fractie willen weten hoe het vaststellen van een basistarief inhoudelijk tot stand komt en waarom de indiener denkt dat opnemen van een grondslag voor een AmvB de werking van de Wmo zal verbeteren. Ook de PvdA-fractie en CU/SGP vragen een nadere toelichting op de wijze waarop die basistarieven tot stand moeten komen en welke nadere regels daarbij gesteld kunnen gaan worden, bijvoorbeeld op het gebied van de arbeidsvoorwaarden.

De indiener wijst er op dat het volgens de onderzoekers van het SCP niet duidelijk is waarop de uurtarieven voor de huishoudelijke zorg zijn gebaseerd. Het uurtarief lijkt weinig van doen te hebben met het gewicht dan gemeenten bij de aanbesteding toekenden aan kwaliteitscriteria, noch met het soort werkzaamheden dat de huishoudelijke verzorging voor dit tarief aan werkzaamheden verricht. Dat moet anders. Het tarief moet worden vastgesteld op basis van reële kostprijzen, uitgaande van inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging. Een huishoudelijk verzorgende hoort minimaal in functiewaardering gezondheidszorg [FWG] 15 thuis. Kwalificatie 5 is een inloop kwalificatie en kwalificatie 10 is iemand die echt alleen maar schoonmaakt en niet met mensen te maken heeft. Uitgaande van functiewaardering gezondheidszorg [FWG] 15, kunnen gemeenten tarieven vaststellen die nog wel concurrentie op overhead uitlokken. Indien nodig kunnen hierover nadere regels worden gesteld. Uit het onderzoek van Abvakabo blijkt dat slechts 44,8 procent van de gemeenten criteria ten aanzien van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden in het bestek heeft opgenomen.

Gemeenten kunnen nog integrale afwegingen maken, zegt de indiener in antwoord op een vraag hierover van de leden van de CDA-fractie. In die afweging moet volgens de indiener wel worden uitgegaan van gekwalificeerde werkers met beloningen die daarbij passen.

Zeeuwse model

De leden van de PvdA steunen het invoeren van het zogenaamde «Zeeuwse model». Ook de leden van ChristenUnie en SGP doen dat maar vragen zich af of het verplichtend maken van het Zeeuwse model niet voldoende is en eenvoudiger te regelen is. Volgens de indiener is het Zeeuwse model niet voldoende. Het Zeeuwse model kent uitkomsten onder de kostprijs want voorwaarden ontbreken in het Zeeuwse model dat een reële kostprijs uitgaande van fatsoenlijk gekwalificeerd personeel is gegarandeerd. De indiener wijst erop dat dit voorstel een plus zet op het goede initiatief van het Zeeuws model. Namelijk: het basistarief wordt niet onder de kostprijs van de arbeidskosten gesteld.

Tot slot

Bezuinigingen

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de korting op het gemeentefonds leidt tot minder geld en dat er anderzijds wel aan de basistarieven moet worden voldaan en hoe redelijk en uitvoerbaar dit is. De leden van de SP-fractie vragen naar de gevolgen voor de gemeenten als zal worden gekort op het gemeentefonds. Zal een verplicht basistarief voor huishoudelijke verzorging tot gevolg hebben dat gemeenten de thuiszorgtaak onvoldoende kunnen uitvoeren.

De leden van de PvdA-fractie hebben gelijk dat het vaststellen van basistarieven op gespannen voet kan staan met het opleggen van kortingen op het gemeentefonds. De indiener is van mening dat de kwaliteit van de basiszorg alleen gegarandeerd kan worden met basistarieven en de daarbij horende kwaliteitseisen. Een goede basiszorg kost geld maar voorkomt duurdere intramurale zorg en draagt er toe bij dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen.

De indiener wil er ook op wijzen dat er weliswaar een korting van 200 miljoen is opgelegd door het Rijk maar dat hierbij wel is uitgegaan van het advies van de SCP inclusief de extra middelen die gevraagd voor het bijstellen van de te lage tarieven.4 5 Een basistarief is noodzakelijk om medewerkers met voldoende vaardigheden te kunnen aanstellen zodat gemeenten de thuiszorgtaak voldoende kunnen uitvoeren.

VNG-brief

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe de indiener en de regering aankijken tegen de zorgen van de VNG dat gemeenteraden zich teveel met de onderhandelingen met zorgaanbieders zouden gaan bemoeien als zij lokale tarieven lokaal moeten vaststellen.

De indiener ziet het vooral als een taak van het college tarieven vast te stellen. De raad dient er op toe te zien dat aan de voorwaarden van het wetsvoorstel worden voldaan. Kortom, dat zodanige tarieven worden vastgesteld dat personeel met de noodzakelijke vaardigheden kan worden aangesteld. De «onderhandelingen» of «concurrentie» dient vervolgens vooral te gaan op basis van de kwaliteit.

Tot slot vragen leden van de PvdA-fractie een reactie van zowel de indiener als de regering op de bezwaren die de VNG maakt in haar brief van 29 juni 2010 aan de Eerste Kamer inzake het vaststellen van basistarieven.

De VNG brengt 6 punten in wat betreft dit wetsvoorstel. De indiener zal hier stuk voor stuk op ingaan.

  • 1. Het wetsvoorstel handelt over huishoudelijke verzorging (HV), terwijl de gangbare benaming in de Wmo sinds 2007 huishoudelijke hulp (HH) is. Wij nemen aan dat de indiener met HV de HH bedoelt.

    De indiener wijst er op dat zij al eerder aangaf dat zij hecht aan de term huishoudelijke verzorging omdat de huishoudelijke verzorging uit meer bestaat dan huishoudelijke hulp. De term huishoudelijke verzorging staat ook in de Wmo: artikel 1, lid h.

  • 2. Het begrip basistarieven heeft blijkens de MvT betrekking op verschillende tarieven voor verschillende vormen van HH. In de AWBZ bestonden voor 2007 3 vormen van HV (HV 1,2 en 3). Wij wijzen er op dat sinds 2007 het aantal productdefinities binnen de HH flink is toegenomen. Er zullen nieuwe mengvormen van huishoudelijke hulp, begeleiding en signalering ontstaan. Deze diversificatie wordt met de Wmo ook beoogd. Daarnaast hanteren veel gemeenten mixtarieven, waarbij het onderliggende product niet is aan te wijzen.

    De indiener wil het graag aan de gemeenten overlaten of zij werken met mixtarieven of niet. In het geval van mixtarieven wordt aan de thuiszorgaanbieder het vertrouwen gegeven het personeel in te zetten dat hoort bij de geïndiceerde zorgvraag. Een kwestie van vertrouwen dus dat de indiener graag overlaat aan de gemeente. Indien wordt gewerkt met mixtarieven kan vooraf een bepaalde verhouding tussen de onderscheidenlijke vormen van huishoudelijke verzorging worden afgesproken, gebaseerd op de uitvoeringspraktijk. Op basis hiervan en de vastgestelde kostprijzen van onderscheidenlijke vormen van huishoudelijke verzorging kan dan het basismixtarief worden vastgesteld. Dat gebeurt nu ook al in de gemeenten die werken volgens het zogenaamde Zeeuwse model.

    Sinds 2007 is er inderdaad sprake van nieuwe vormen van zorg. Bijvoorbeeld het organiseren van een boodschappendienst. Dat betekent dat in het bestek de taken van een verzorgende iets anders worden geformuleerd. Volgens de indiener is het niet wenselijk dat de vormen van huishoudelijke verzorging hiermee verder differentiëren en het zal dan ook geen invloed hebben op de tarieven. In de praktijk zal dit leiden tot bijvoorbeeld een half uur minder zorg.

  • 3. Het begrip «kostprijs» is lastig te operationaliseren. Verschillende aanbieders hebben verschillende kostprijzen, vanwege verschillen in exploitatie/parameters (ziekteverzuim, leeftijd personeelsbestand, aanrijdtijden, huisvesting, etc). Kostprijzen zijn per aanbieder niet constant, bijvoorbeeld door het betrekken van een nieuw pand. Ook weet de aanbieder voorafgaand aan de aanbesteding niet welke aanbieders meedoen. Dus hoe dient de kostprijs vastgesteld te worden? Gemeenten melden ons dat door accountantsbureaus opgestelde berekeningen van een reële kostprijs euro's uit elkaar kunnen lopen.

    De indiener is van mening dat het wel of niet betrekken van een duur pand niet door de gemeente bekostigd hoeft te worden. Zaken als de leeftijd van het personeelsbestand zijn inderdaad zaken die betrokken moeten worden. De nieuwe aanbieders werken vaak met nieuw personeel en hebben wat dit betreft minder kosten. Een berekening van de kostprijs moet daarom volgens de indiener uitgaan van goed functionerende instellingen uit te regio.

  • 4. De in Art 21a lid 4 genoemde AMvB schept de mogelijkheid van nadere landelijke regels. Er zijn al diverse AMvB's aan de wet opgehangen. Landelijke voorschriften staan op gespannen voet met de horizontale besturingsfilosofie van de wet en met het financiële risico dat grotendeels bij gemeenten ligt. De Wmo beoogt gemeenten prikkels te geven om zware, dure, individuele voorzieningen te voorkomen door algemeen beleid, collectieve voorzieningen en preventie (het «kantelen»). Specifieke landelijke eisen op onderdelen belemmeren dit proces.

    Volgens de indiener is dit de principiële kwestie. Zij wil de gemeenten de vrijheid laten om via samenhangend beleid te komen tot betere en goedkopere zorg. Dit mag volgens de indiener niet gaan ten koste van de kwaliteit van de huishoudelijke zorg en dus van de inzet van gekwalificeerd personeel met de daarbij behorende beloning.

  • 5. Overigens merken wij op dat het neerleggen van de bevoegdheid bij de Raad niet spoort met de dualistische taakverdeling tussen Raad en College en leidt tot ondoelmatigheid en vertraging in de uitvoering. Logischer en uitvoerbaarder zou zijn om de kaders van de tariefstelling te laten vaststellen door de Raad en de feitelijke basistarieven door het College. De kaders kunnen in de Verordening een plaats krijgen, de tarieven in het Besluit.

    De indiener is het op dit punt met de VNG eens. De indiener is van mening dat de Raad moeten kunnen ingrijpen indien naar haar mening geen tarieven worden vastgesteld gebaseerd op de kostprijs. De Raad kan de uitwerking van wat naar haar idee goede tarieven zijn in de verordening vastleggen. Op basis daarvan dient het College te besluiten.

  • 6. Het wetsvoorstel zal leiden tot een aantal kostenverhogingen;

    • a. Hogere bestuurslasten, wegens de complexiteit van het vaststellen van de werkelijke kostprijzen bij onderscheiden producten, bij onderscheiden aanbieders.

    • b. Het aantal juridische procedures tegen gemeenten over de door gemeenten gehanteerde kostprijs zal toenemen.

    • c. Hogere tarieven door het weghalen van doelmatigheidsprikkels bij aanbieders en door het ontstaan van landelijke tariefnormen,

    • d. Kostenstijging bij de burger, omdat eigen bijdragen gerelateerd zijn aan de tarieven en omdat het PGB gelijke tred moet houden met de naturavoorziening

    De indiener wijst er op dat het vaststellen van de werkelijke kostprijzen nu ook gebeurt door de gemeenten die het Zeeuwse model hanteren. Zij heeft nooit gehoord dat dit tot hogere bestuurslasten leidt. Ook bij een aanbesteding zonder het Zeeuwse model lijkt het de indiener wenselijk dat de gemeente zelf onderzoek doet naar de werkelijke kostprijzen zodat zij zich een oordeel kan vormen of door de verschillende instellingen reële tarieven worden gevraagd en niet te hoog of te laag. Dit vaststellen hoeft in principe maar eenmalig te gebeuren, daarna hoeft alleen indexering worden toegepast.

    De indiener verwacht niet dat het aantal juridische procedures zal toenemen. Bovendien indien de kostprijs op een zorgvuldige manier is vastgesteld heeft zo'n procedure weinig kans op succes. Zeker als in de wet staat dat gemeenten de basistarieven vastleggen.

    Volgens de indiener blijven er zeker doelmatigheidsprikkels vooral wat betreft de overhead. De indiener is van mening dat doelmatigheid niet gebaseerd mag zijn op oneerlijke concurrentie bijvoorbeeld door de inzet van te weinig geschoold personeel. Overigens gaat het niet om landelijk maar om plaatselijk vastgestelde tarieven.

    De indiener wijst er op dat de maximale eigen bijdragen inderdaad zijn gerelateerd aan de tarieven, mensen die minder dan de maximale bijdrage betalen zullen hier niets van merken. Er is een kleine groep mensen die het maximumtarief belaad, dit mag nooit meer zijn dan het werkelijke tarief en kan dus stijgen met het stijgen van de kostprijs. Het PGB zal inderdaad omhoog moeten gaan, immers dat is in veel gemeenten gerelateerd aan een bepaald percentage van de kostprijs van de naturavoorziening. De indiener vindt dit redelijk omdat nu eenmaal betaald moet worden voor gekwalificeerde arbeid.

    De VNG merkt op dat de wetsvoorstellen niet voorzien in een financiële compensatie voor dergelijke kostenverhogende effecten. Dit betekent dat bij gelijkblijvende financiële middelen uiteindelijk minder mensen huishoudelijke verzorging zullen ontvangen. De gemeentelijke budgetten bieden geen ruimte om dergelijke kostenverhogingen «zonder pijn» op te vangen.

    De indiener antwoordt hierop dat het SCP jaarlijks advies uitbrengt of het budget passend is. In haar laatste adviezen heeft het SCP er steeds op gewezen dat er sprake is van onderbesteding omdat er tarieven worden afgesproken die onder de kostprijs liggen. De SCP adviseerde ook voor 2011 van deze onderbesteding ruim 60 miljoen voor toe te voegen aan het integratiebudget. Dit advies is overgenomen. Indien dit onvoldoende blijkt zal er geld bij moeten van het Rijk.

Leijten


X Noot
1

SCP. OP weg met de Wmo, 29 januari 2010.

X Noot
2

SCP. Voorlopig advies Wmo-budget huishoudelijke zorg 2011, mei 2010.

X Noot
3

SCP. Definitief advies Wmo-budget huishoudelijke zorg 2011, september 2010.

X Noot
4

SCP. Definitief advies Wmo-budget huishoudelijke verzorging 2011.

X Noot
5

Junicirculaire.

Naar boven