nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemene toelichting
Sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn gemeenten
verplicht om volgens Europese regelgeving de huishoudelijke verzorging aan
te besteden. Doelstelling van deze marktprikkel is dat zorgaanbieders efficiënter
gaan werken en met de gemeenten een betere prijs-/kwaliteitverhouding afstemmen.
Een jaar na de invoering van de wet kan vastgesteld worden dat deze marktprikkel
zeer onwenselijke bijeffecten heeft, doordat aanbieders en gemeenten onderhandelen
op een prijsniveau dat lager ligt dan aanvaardbaar is voor het leveren van
zorg van deugdelijk niveau. Doordat aanbieders te laag inschrijven voor het
leveren van goede zorg en doordat gemeenten tarieven accepteren die te laag
zijn, is de noodzaak ontstaan om landelijke basistarieven voor huishoudelijke
verzorging vast te stellen die de kwaliteit en continuïteit van zorg
kunnen garanderen.
De aanbesteding en het inschrijven onder de reële kostprijs heeft
gezorgd voor lagere uitgaven aan thuiszorg, maar tegelijk zijn de arbeidsvoorwaarden
van medewerkers in de thuiszorg ernstig verslechterd. Dat is een kwalijke
ontwikkeling die de kwaliteit en continuïteit van zorg in gevaar brengt.
De gemeentelijke aanbesteding van de thuiszorg dwingt zorgaanbieders om
te concurreren met andere organisaties. Deze concurrentie is ongewenst nu
blijkt dat zij in een «race to the bottom» belanden daar waar
het gaat om het inzetten van geschoold en gekwalificeerd personeel.
Deze wet regelt daarom in ieder geval een basistarief voor de huishoudelijke
verzorging. De wet maakt dat gemeenten rekening moeten houden met het reële
basistarief van huishoudelijke verzorging, waardoor zorgaanbieders feitelijk
niet kunnen inschrijven onder de reële kostprijs (waarbij rekening kan
worden gehouden met loonkosten, sociale lasten en pensioenpremies, materiële
kosten, kapitaal- en overheadkosten). Het doel van deze wet is om door het
vastleggen van een basisprijs ervoor te zorgen dat zorgaanbieders altijd een
prijs ontvangen die minimaal gelijk is aan de kostprijs voor het
leveren van kwalitatief goede zorg door medewerkers met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Door middel van dit artikel wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd in de
Wet maatschappelijke ondersteuning. In deze paragraaf wordt in artikel 21a
bepaald dat de minister jaarlijks na advies van de Nederlandse Zorgautoriteit
basistarieven vaststelt voor de huishoudelijke verzorging. De op dat moment
reële kostprijzen van de verschillende vormen van huishoudelijke verzorging
vormen de basis voor het vaststellen van de basistarieven. Daarbij kan rekening
worden gehouden met onder meer de loonkosten van het ingeschakelde personeel
(waaronder de sociale lasten en pensioenpremies), de kosten van gebruikte
materialen, en eventuele kapitaal- en overheadkosten.
Uit het derde lid van artikel 21a blijkt dat het college van burgemeesters
en wethouders geen contracten kan afsluiten ten aanzien van huishoudelijke
verzorging waarin is bepaald dat die verzorging wordt verricht voor een lager
tarief dan het daarop betrekking hebbende basistarief.
Artikel II
Dit artikel voorziet in het uitbreiden van de taken van de Nederlandse
Zorgautoriteit in verband met de advisering over de basistarieven als bedoeld
in artikel 21a van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Kant