Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 31322 nr. 527 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 31322 nr. 527 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2024
Goede kinderopvang is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind en maakt het mogelijk dat ouders kunnen werken. Anders dan in Europees Nederland is er voor de kinderopvang in Caribisch Nederland (hierna: CN) nog geen wettelijke regeling. De kinderopvang was vanaf 10–10-’10 een eilandelijke verantwoordelijkheid die met een beperkt budget en voor een groot deel vanuit de eigen eilandelijke middelen moest worden ingevuld. De kinderopvang was veelal van beperkte kwaliteit en (relatief) duur voor de gezinnen die juist kinderopvang nodig hebben.
Tegen die achtergrond hebben de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba samen met het Rijk begin 2019 besloten om de kinderopvang op de eilanden structureel te verbeteren en de kinderopvang voor alle ouders financieel toegankelijk te maken. Het programma BES(t) 4 kids is ingericht om onder meer wet- en regelgeving te ontwikkelen en op de eilanden concrete stappen te zetten richting kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang. Belangrijk uitgangspunt is dat het Rijk, net als in Europees Nederland, verantwoordelijk wordt voor het stelsel van de kinderopvang in CN.
Het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES (hierna: wetsvoorstel) is in het voorjaar van 2023 aan uw Kamer aangeboden. In het wetsvoorstel worden de kwaliteitseisen voor de kinderopvang in CN vastgelegd, wordt onder andere de financieringsstructuur duurzaam geregeld en wordt het toezicht op de kwaliteit en rechtmatigheid georganiseerd. Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel is de Wet kinderopvang die voor Europees Nederland geldt, als uitgangspunt genomen. De kwaliteitseisen in het wetsvoorstel komen grotendeels overeen met de eisen uit de Wet kinderopvang.1
Een wettelijke basis is nodig voor het behalen en behouden van de beoogde kwaliteit met structurele financiering en toezicht. Daarom ben ik blij dat u voornemens bent het wetsvoorstel op korte termijn te behandelen. Het gaat hier immers om de ontwikkeling en de toekomst van het (jonge) kind in CN.
Ter voorbereiding op de plenaire behandeling van het wetsvoorstel doe ik u met deze brief toekomen:
– Een beleidsreactie op het rapport «Bekostiging Kinderopvang Caribisch Nederland» dat ik u eerder heb toegestuurd.2
– Een beleidsreactie op het recent verschenen rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Tussenmeting Kwaliteit kinderopvang Caribisch Nederland». Dit rapport treft u hierbij aan;
– De bevindingen van Uitvoering van Beleid naar aanleiding van de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland (hierna: tijdelijke subsidieregeling); en
– Een tweede nota van wijziging (Kamerstuk 36 306, nr. 9).
Kinderopvangorganisaties moeten in het kader van het wetsvoorstel aan verschillende (kwaliteits)eisen voldoen. Dat kost geld. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat beschreven, hanteert het kabinet het uitgangspunt om een daarvoor toereikende vergoeding te verstrekken aan de kinderopvangorganisaties. Om te bepalen wat een kinderopvangvergoeding is die kostendekkend is om verantwoorde kinderopvang aan te bieden, is in 2021 gestart met een onderzoek naar de kostprijs van kinderopvang. Dit onderzoek bestond uit drie fases, waarvan de laatste fase in het najaar van 2023 is afgerond. Ik heb uw Kamer het onderzoeksrapport 18 oktober 2023 toegestuurd en aangegeven dat ik hierop begin 2024 inhoudelijk reageer.
EBA heeft voor de derde fase van het onderzoek de opdracht gekregen om:
1. advies te geven over de inrichting van de bekostigingssystematiek voor kinderopvang in Caribisch Nederland;
2. inzicht te geven in de kostenopbouw van de kinderopvangorganisaties in Caribisch Nederland en de factoren die bepalend zijn voor de verschillen in de kostprijs tussen typen organisaties (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang) en tussen de drie eilanden. Dit inzicht vormt de basis voor het bepalen van integrale kostprijzen onderscheiden naar eilanden en type opvang.
In het rapport werkt EBA diens voorstel voor een bekostigingssystematiek nader uit. De basis van de voorgestelde systematiek is een kinderopvangvergoeding.
Het advies is om de kinderopvangvergoeding te baseren op het overeengekomen gebruik (gebaseerd op het aantal overeengekomen dagdelen per week) tussen ouder en kinderopvangorganisatie en op maandbasis direct aan de kinderopvangorganisatie te verstrekken. De hoogte van de voorgestelde kinderopvangvergoeding is gebaseerd op vier factoren:
1. de inzet van de pedagogische medewerkers;
2. een vaste vergoeding voor de huisvesting;
3. overige kosten (schoonmaak, voeding, overig personeel); en
4. een extra opslag.
De vergoeding voor de inzet van pedagogisch medewerkers (1) is genormeerd op basis van het aantal kinderen dat één pedagogisch medewerker dient op te vangen. De vergoeding van de huisvesting (2) en de overige factoren (3) is gebaseerd op de feitelijke uitkomsten van het kostprijsonderzoek. De extra opslagfactor (4) is bedoeld om verschillen in de feitelijke kosten van organisaties te kunnen opvangen.
EBA adviseert om in lijn met de huidige tijdelijke subsidieregeling de vergoeding per opvangsoort (dagopvang, buitenschoolse opvang (hierna: bso) en gastouderopvang) te laten verschillen. Ook stelt EBA voor om met de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de eilanden rekening te houden. Verder bevelen de onderzoekers aan om voor baby’s tot 1 jaar een aparte vergoeding te verstrekken omdat de kosten voor baby’s aanzienlijk hoger zijn (er worden meer pedagogische medewerkers ingezet voor baby’s).
In het rapport geven de onderzoekers aan dat de hoogte van de kinderopvangvergoeding mede afhankelijk is van een aantal nog te maken beleidskeuzes. Er wordt op basis daarvan een bandbreedte voor de kinderopvangvergoeding onderscheiden: een ondergrens en een bovengrens. Daarbij gaat het onder andere om keuzes rond de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden voor personeel in de kinderopvangsector (betere primaire arbeidsvoorwaarden, vakantiegeld, pensioenvoorziening) en de inzet van hoger gekwalificeerd personeel (mbo-4). Bij de ondergrens wordt niet extra ingezet op deze punten en bij de bovengrens op al deze punten wel.
De beleidskeuzes zijn niet altijd één op één te koppelen aan de kwaliteit van de kinderopvang. Een aantal maatregelen, bijvoorbeeld in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden, is een voorwaarde om goed personeel te kunnen aantrekken om kwalitatief goede kinderopvang te kunnen realiseren. Bij andere beleidskeuzes, zoals een algemene procentuele opslag op de vergoeding, is de relatie tot de beoogde kwaliteit niet exact aan te geven. De bedragen in het kostprijsonderzoek moeten dan ook eerder als richtbedragen dan als normbedragen worden gezien.
Uit het kostprijsonderzoek blijkt dat de kosten die kinderopvangorganisaties maken gemiddeld hoger liggen dan de subsidie (inclusief ouderbijdrage) die zij over 2023 kregen. Dit geldt voor de dagopvang, de bso en de gastouderopvang.
Voor de dagopvang (in het bijzonder voor de baby’s) en de gastouderopvang geldt daarbij dat de hoogte van bekostiging voor deze vormen van opvang achterblijft ten opzichte van de geadviseerde vergoeding. De onderzoekers stellen daarom ook voor de kinderopvangvergoeding voor de dagopvang, de baby’s en de gastouderopvang te verhogen. Voor de bso geldt het omgekeerde. De onderzoekers adviseren daar voor de ondergrens een kinderopvangvergoeding die lager ligt dan de huidige subsidie, vooral vanwege het feit dat deze kinderopvangorganisaties de bedrijfsvoering doelmatiger kunnen maken door kritisch te kijken naar onder andere de inzet van (overig) personeel.3
Als rekening wordt gehouden met huidige deelnamecijfers (aantal kinderen in de kinderopvang) en de aanpassing van het wettelijk minimumloon per 1 juli 2024, dan bedraagt het benodigde budget voor de kinderopvangvergoeding bij de beleidskeuzes op basis van de ondergrens structureel per jaar circa € 17,7 miljoen en bij de keuzes op basis van de bovengrens circa € 31,5 miljoen.4
Door de zorgvuldige aanpak van de onderzoekers ligt er een gedegen en behulpzaam kostprijsonderzoek. Het onderzoek biedt een goede analyse van de factoren die de kostprijs bepalen en maakt de uitgangspunten die aan de hoogte van de vergoedingen liggen duidelijk zichtbaar. Ik ben voornemens om de adviezen uit het onderzoek op hoofdlijnen over te nemen. Zoals de onderzoekers schrijven, hangt de hoogte van de kostprijs af van beleidskeuzes.
Ik heb met de openbare lichamen gesproken over de resultaten van en adviezen uit het kostprijsonderzoek. Uiteraard is het hun wens om zo snel als verantwoord is de kinderopvangorganisaties in staat te stellen verder te groeien naar kwalitatief goede kinderopvang. Hieronder licht ik toe hoe ik dat wil invullen.
Het advies ten aanzien van de bekostigingssystematiek zal ik volgen en vastleggen in de lagere regelgeving die nu in voorbereiding is. De kinderopvangvergoeding zal dus bestaan uit de vier factoren die de onderzoekers in hun onderzoek presenteren, zie paragraaf 2.1.2.
De systematiek is eenvoudig, objectief, uitvoerbaar en voorspelbaar en is daarmee een goede basis voor de financiering van de kinderopvangorganisaties. De kinderopvangorganisaties en de openbare lichamen hebben ook aangegeven dat zij zich op hoofdlijnen kunnen vinden in de voorgestelde bekostigingssystematiek.
Het kostprijsonderzoek laat zien dat de huidige kosten van de dagopvang, bso en gastouderopvang ten opzichte van de geadviseerde kinderopvangvergoedingen, hoger zijn. Dat ligt in lijn met het door organisaties op de eilanden ervaren gevoel dat de huidige inkomsten (subsidie en ouderbijdrage) onvoldoende zijn om de gewenste kwaliteitsverbeteringen te realiseren.
Uit het kostprijsonderzoek kan worden opgemaakt dat organisaties zelf kritisch naar de kosten en opbrengsten dienen te kijken. Belangrijke factoren die de in verhouding hoge kosten per dagdeel verklaren, hangen samen met het gemiddeld geringe aantal kinderen per pedagogisch medewerker en relatief hoge overige kosten. Ik verwacht van kinderopvangorganisaties dan ook actie op dit punt. Ik ben mij ervan bewust dat dit soms lastig zal zijn. Daarom is een zorgvuldige aanpak met daarbij oog voor de mogelijkheden van deze organisaties en een goede ondersteuning vanuit het openbaar lichaam belangrijk.
In de afgelopen jaren is de subsidie in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling Financiering kinderopvang Caribisch Nederland stapsgewijze verhoogd.5 Daarmee konden de kinderopvangorganisaties stappen zetten in het verbeteren van de kwaliteit en is de ouderbijdrage verlaagd. Het kostprijsonderzoek laat ook zien dat voor de dagopvang en gastouders verdere verhogingen nodig zijn. Voor de bso geldt dat in eerste instantie niet.
Hieronder schets ik de mogelijke maatregelen die ik momenteel binnen het kabinet bezie in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
Het kostprijsonderzoek maakt een aantal keuzes expliciet die bepalend zijn voor de hoogte van de vergoeding. Een aantal van deze keuzes zoals een volwaardige salarisstructuur en vakantiegeld passen in een realistisch arbeidsvoorwaardenpakket voor de sector. Andere keuzes, zoals de hoogte van extra opslag, zijn bedoeld voor het compenseren van kosten waarmee nu nog geen rekening kan worden gehouden. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan maatregelen voor de ondersteuning van organisaties.
De keuzes behorend bij de ondergrens in het kostprijsonderzoek van EBA zijn naar mijn oordeel onvoldoende om de ambitie van kwalitatief goede kinderopvang te realiseren. De ondergrens zoals voorgesteld door EBA maakt het niet mogelijk om een kwaliteitsslag te maken die nodig is. Zo is een substantiële daling van de kinderopvangvergoeding voor bso’s met ongeveer 40% onwenselijk. Daarmee komt de kwaliteit van de bso in het gedrang. Daarom is mijn streven om deze verlaging niet op te volgen en de vergoeding op niveau te houden. Kinderopvangorganisaties krijgen zo meer tijd om hun bedrijfsvoering op orde te brengen
Verder maakt inzet op de ondergrens het niet mogelijk om periodieke verhogingen uit te keren aan personeel, waardoor een geleidelijke verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor personeel uitblijft.
Ook dat brengt risico’s met zich mee: het behoud van goede medewerkers is van groot belang om de beoogde kwaliteitsverbetering te realiseren. Ook de financiële ruimte om tegenvallers in de bezetting van het aantal plaatsen op te vangen is beperkt (er wordt uitgegaan van een bezettingsgraad van 95%).6
Bij het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangvergoeding zal er rekening mee moeten worden gehouden dat organisaties niet meteen volwaardig arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers zullen realiseren. Ook gaat het tijd kosten om kwalitatieve verbeteringen te realiseren en in de bedrijfsvoerring maatregelen te treffen. Er is daarom in de voorstellen uitgegaan van een ingroeipad.
Het ligt voor de hand om de hoogte van de opslag op basis van concrete voornemens vast te stellen. Tegen die achtergrond beschouw ik een deel van de beleidskeuzes zoals voorgesteld door EBA als keuzes die voor de langere termijn wenselijk zijn, maar voor de korte termijn nog niet aan de orde zijn.
Vervolg
Het rapport heeft duidelijk gemaakt dat de kinderopvangvergoeding voor de organisaties hoger moet worden vastgesteld dan aanvankelijk was gedacht. Dat is uit de eerdere fases van het kostprijsonderzoek niet op die manier duidelijk geworden. Het kostprijsonderzoek heeft dit op basis van geactualiseerde gegevens inzichtelijk gemaakt. Daartoe heb ik me te verhouden. Het onderzoek had immers als doel om objectieve wijze te onderzoeken wat kinderopvang kost. Omdat het laatste kostprijsonderzoek in het najaar van 2023 is opgeleverd, ben ik binnen het kabinet in het kader van de Voorjaarsnota in gesprek.
Beleidsreactie op hoofdlijnen
Ik onderschrijf de hoofdconclusie van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) dat de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland omhoog moet. Hoewel het uiteraard mooi zou zijn geweest als er ten opzichte van de bestandsopname een duidelijke verbetering op meer onderdelen waarneembaar was, stelt de inspectie terecht de vraag hoeveel verandering er in een jaar mogelijk is. Het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang is een proces van lange adem. Het is dan ook niet realistisch om van kinderopvangorganisaties te verwachten dat zij in een jaar tijd aan alle standaarden voldoen. Wel verwacht ik dat kinderopvangorganisaties stappen vooruit zetten en in ieder geval aan de veiligheids- en gezondheidseisen voldoen. Daar moet prioriteit aan worden gegeven. Ik ga daarover het gesprek met de openbare lichamen aan.
Op 28 februari 2024 heb ik de Tussenmeting Kwaliteit kinderopvang Caribisch Nederland van de Inspectie van het Onderwijs ontvangen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel KO BES houdt de Inspectie van het Onderwijs sinds 2020 toezicht uit op de kwaliteitseisen uit de eilandsverordeningen.
Vorig jaar heeft uw Kamer mijn reactie ontvangen op de eerste bestandsopname Kwaliteit kinderopvang Caribisch Nederland.7 Deze meting is een vervolg daarop en heeft in 2023 plaatsgevonden.
Het onderzoek
Het toezicht op de kinderopvang in Caribisch Nederland wordt uitgevoerd door de inspectie in samenwerking met lokale inspecteurs. De inspectie draagt de eindverantwoordelijkheid. In 2023 heeft de inspectie voor de tweede keer alle locaties met een exploitatievergunning onderzocht. Waar mogelijk is er een vergelijking gemaakt met de bestandsopname die uw Kamer vorig jaar heeft ontvangen. Dit biedt een eerste inzicht in de ontwikkeling van de kinderopvang binnen de openbare lichamen.
Conclusie: kwaliteit moet beter
Hoewel de inspectie op onderdelen voorzichtige verbeteringen constateert, concludeert de inspectie dat de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland beter moet. Op meerdere onderzochte standaarden en onderliggende eisen voldoen bezochte locaties (nog) niet aan de basiskwaliteit.
Positief is dat de inspectie constateert dat alle betrokkenen gezamenlijk stappen hebben gezet om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie ziet een focus op kwaliteitsverbetering. Er is sprake van meer stabiliteit in de opvang. Er wordt bijna overal met stamgroepen gewerkt. Veel pedagogisch medewerkers werken aan hun ontwikkeling door een opleiding te volgen. Daarnaast heeft meer dan de helft van de locaties een beroepskracht op mbo-4 niveau en merkt de inspectie op dat er meer locaties zijn waar de groepsgrootte voldoet aan de eisen. Verder worden er stappen gezet om tot een beter aanbod te komen om de verschillende ontwikkelingsgebieden van de kinderen te stimuleren. Ook ziet de inspectie dat houders sturen op kwaliteitsverbetering van de kinderopvang en dat er sprake is van een leer- en verbetercultuur.
Er komen ook negatieve punten naar voren. De inspectie constateert dat er nog steeds kinderopvangorganisaties zijn die voor hun medewerkers geen actuele Verklaring omtrent gedrag (VOG) hebben. Bovendien heeft niet elke locatie iemand die eerste hulp kan verlenen aan een kind. Verder staat er nog niet gekwalificeerd personeel voor de groep (beroepskrachten en stagiaires) en vangen kinderopvangorganisaties meer kinderen op dan kan op basis van het aantal vierkante meters. Daarnaast heeft meer dan de helft van de locaties geen stappenplan huiselijk geweld of het ontbreekt aan de juiste stappen. Dat maakt dat meer dan de helft van de locaties niet voldoet aan eisen rond veiligheid en gezondheid. Verder beschikt ongeveer twee derde van de locaties niet over een pedagogisch beleidsplan dat voldoet aan de eisen. Daarnaast constateert de inspectie dat slechts op een enkele locatie de ontwikkeling van kinderen bewust wordt gestimuleerd. Daarbij gaat het onder andere om het verzamelen van informatie over de ontwikkeling van elk kind op de verschillende ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motorisch).
Ontwikkeling kind verdient prioriteit
De inspectie constateert dat slechts een enkele locatie de ontwikkeling van het kind observeert en ondersteuning biedt als dat nodig is. Daarnaast concludeert de inspectie dat het educatief handelen van pedagogisch medewerkers verbetering behoeft. Ik vind het jammer dat de inspectie dit heeft moeten constateren. Maar tegelijkertijd begrijp ik dat dit nog niet op orde is als nu een aanzienlijk deel van de pedagogisch medewerkers nog niet voldoende is opgeleid. Dit vraagt immers om kennis en ervaring van pedagogisch medewerkers. Ik realiseer me dat dit aspect tijd kost.
Goede arbeidsvoorwaarden voor personeel
Een groot deel van de kwaliteitseisen valt of staat met goed opgeleid personeel. Voor de eilanden geldt dat een aanzienlijk deel van de pedagogisch medewerkers nog in opleiding is. Daarbij constateert de inspectie dat de kinderopvangorganisaties en hun medewerkers stappen nemen om het opleidingsniveau te verhogen. Dat is een belangrijke voorwaarde om tot kwaliteitsverbetering te komen. Ik verwacht dat verbetering op dit punt vooral een kwestie van tijd is. Randvoorwaardelijk daarbij zijn goede arbeidsvoorwaarden die passen bij het opleidingsniveau. Daarin heb ik formeel geen rol. Het is aan werkgever en werknemer hoe daaraan invulling wordt gegeven. In dat kader ondersteun ik de inzet van de openbare lichamen om partijen te stimuleren tot gemeenschappelijke afspraken over de arbeidsvoorwaarden te komen.
(Tijdelijk) meer ruimte om te voldoen aan huisvestingseisen
De inspectie constateert dat bij een aantal kinderopvanglocaties de beschikbare ruimte voor kinderen te beperkt is. Dit geldt zowel voor de binnen- als buitenruimte. De huisvesting is feitelijk te klein voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen. Het is bekend dat het openbaar lichaam Bonaire een aantal organisaties tot eind 2024 de tijd heeft gegeven om de huisvesting op orde te brengen door een tijdelijke ontheffing te geven van het minimaal aantal m2 ruimte per kind (de zgn. grace periods). Ik stel, ten behoeve van de uitwerking van de voorgestelde wettelijke regels in de algemene maatregel van bestuur, een aantal maatregelen voor die ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties enige ruimte krijgen om aan de huisvestingseisen te voldoen, zonder daarbij in te leveren op de kwaliteit van de kinderopvang. Hierbij gaat het om het meerekenen van de veranda («porch») en tijdelijk 2,5m2 per kind binnenruimte voor de bso in plaats van 3m2. Verder blijft het punt rond huisvesting een uitdaging. Veel kinderopvanglocaties zijn in woonhuizen gesitueerd, waarvan een deel gehuurd is. Dat maakt het lastig om een woning aan te passen. Ik deel dan ook de opvatting van de inspectie om «streng aan de poort» te zijn. Dat wil zeggen dat nieuwe kinderopvanglocaties aan de huisvestingseisen moeten voldoen voordat het openbaar lichaam een exploitatievergunning verstrekt. Ik ga met de openbare lichamen en de kinderopvangorganisaties in gesprek over de huisvesting.
Veiligheid voorop
Verder dring ik er bij de kinderopvangorganisaties om eisen op het gebied van de veiligheid en gezondheid met prioriteit op te pakken. Het is verontrustend dat deze ogenschijnlijk eenvoudige acties nog niet op alle kinderopvanglocaties zijn uitgevoerd.
Iedereen die op een locatie werkt moet een actuele VOG van maximaal twee jaar oud kunnen overhandigen. En het is belangrijk dat er een stappenplan beschikbaar is dat medewerkers kunnen doorlopen bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. In mijn beleidsreactie op de bestandsopname heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat dit zo snel mogelijk op orde komt omdat de veiligheid van kinderen te allen tijde gewaarborgd moet zijn. Ik wil dit nogmaals benadrukken. Ook de inspectie blijft hierop focussen in het toezicht.
Met de bestuurscolleges van de openbare lichamen wil ik, overeenkomstig met de aanbeveling van de inspectie, bezien of het mogelijk is om een VOG te geven voor het werken in de kinderopvang op het eiland en niet voor een specifieke locatie, zodat er geen nieuwe VOG hoeft te worden aangevraagd bij een overstap naar een andere locatie.
Beschermingscode huiselijk geweld en kindermishandeling
De inspectie kaart twee punten aan rond de beschermingscode en het stappenplan huiselijk geweld. De inspectie stelt voor om meer duidelijkheid aan houders te bieden over de taken rond de beschermingscode en het stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling. Verder adviseert de inspectie om in het wetsvoorstel duidelijk te maken wie toezicht gaat houden op de beschermingscode. Hierover kan ik uw Kamer meedelen dat het voorgenomen besluit maatschappelijke ondersteuning en de bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling BES van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) de bestaande meldcode en het stappenplan zal vervangen met de beschermingscode die bij dat besluit verplicht wordt gesteld voor onder andere de kinderopvang. Naar verwachting treedt dit besluit op 1 januari 2025 in werking. Ter voorbereiding daarop worden er op dit moment voor houders trainingen verzorgd en ondersteuning geboden bij de implementatie van de beschermingscode in hun organisatie. Aangezien er geen wettelijke grondslag is om het toezicht op de naleving van de verplichting tot het hebben van een beschermingscode in dat besluit te regelen, zal op andere manieren worden bevorderd dat beschermingscodeplichtige organisaties, zoals de kinderopvang, aan deze regels voldoen. Naast de huidige ondersteuning, zal het Ministerie van VWS inzetten op communicatie, het beschikbaar maken van materialen om het gebruik van de beschermingscode te bevorderen en het trainen van aandachtsfunctionarissen.
Prioriteit geven aan verbeterstappen
De inspectie constateert dat veel organisaties veel tegelijkertijd moeten aanpakken. Het onderzoek van UVB (zie hierna) laat zien dat ook op het terrein van de administratie nog veel verbeterd moet worden. Het risico is aanwezig dat de organisaties door de veelheid aan uit te voeren acties het zicht op het geheel kwijtraken of niet meer weten waar ze moeten beginnen. Het aanbrengen van focus in verbeteracties is, zoals de inspectie terecht aangeeft, noodzakelijk. Samen met de inspectie, de RCN-unit SZW en de openbare lichamen bekijk ik of het mogelijk is om tot een gemeenschappelijke aanpak te komen, waarin elk jaar twee of drie thema’s tot prioriteit in het BES(t) 4 kids programma worden gemaakt. De aandachtspunten die ik eerder in deze reactie heb benoemd zoals de aandacht voor de veiligheid en gezondheid hebben daarbij in mijn ogen prioriteit.
De basiskwaliteit van de kinderopvang moet als eerste op orde zijn. De ondersteuning zou zich dan in eerste instantie op deze prioriteiten dienen te richten. Met deze aanpak moeten organisaties geholpen worden bij het gestructureerd verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang.
Kinderopvangorganisaties hebben ondersteuning nodig. Vooruitlopend op de definitieve inrichting van de ondersteuningsstructuur is op alle eilanden gestart met het bieden van ondersteuning door middel van pedagogisch coaches en werken op Sint Eustatius en Bonaire organisaties in een twinning aanpak met kinderopvangorganisaties uit Europees Nederland samen. In het programma BES(t) 4 kids zijn we in overleg met de openbare lichamen bezig om te bezien hoe we de dit voor de langere termijn kunnen continueren.
De inspectie doet voor verschillende partijen aanbevelingen: voor de kinderopvangorganisaties, de openbare lichamen, het programma BES(t) 4 Kids, de betrokken departementen en voor henzelf. Ik moedig de partijen aan deze aanbevelingen ter harte nemen en daarmee aan de slag gaan. De aanbevelingen aan BES(t) 4 Kids en de departementen raken mijn verantwoordelijkheid en daarom ga ik daar nader op in. Wat betreft de aanbevelingen aan BES(t) 4 Kids wil ik aangeven dat ik betrokken partijen blijf aanspreken en ondersteunen op hun rol. In deze brief heb ik aangegeven hoe ik dat doe.
De inspectie beveelt de departementen aan om voor voldoende financiële middelen te zorgen, het programma BES (t) 4 Kids te continueren, meer duidelijkheid te schaffen over de taken rond de beschermingscode en het stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling, baby-opvang aantrekkelijker te maken en te onderzoeken of het mogelijk is om een VOG voor de kinderopvang (en niet voor een individuele houder) te verstrekken. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel KO BES heb ik reeds aangekondigd dat ik naar aanleiding van het advies van de Raad van State het programma BES(t) 4 Kids verleng tot en met 2028. Daarnaast zullen houders meer duidelijkheid krijgen over de taken rond de beschermingscode en het stappenplan huiselijk geweld. VWS zal inzetten op communicatie, het beschikbaar stellen van materialen om het gebruik van de beschermingscode te bevorderen en het trainen van aandachtsfunctionarissen. Tot slot treed ik met de bestuurscolleges van de openbare lichamen in gesprek over de VOG.
Ten aanzien van de aanbeveling om voor voldoende financiële middelen te zorgen, wil ik uw Kamer, mede namens de andere departementen, aangeven dat ik de constatering deel dat er voldoende financiële middelen moeten zijn om de noodzakelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. U heeft in deze brief kunnen lezen dat ik in gesprek ben met het kabinet over mogelijk aanvullende middelen voor kinderopvang op de BES, waaronder voor de baby’s.
Hoewel ik zie dat er nog flinke stappen moeten worden gezet om aan de gestelde en toekomstige eisen te voldoen, en ik liever meer verbetering had gezien ten opzichte van een jaar geleden, ben ik voorzichtig positief.
Er zijn lichte verbeteringen zichtbaar en het valt mij op dat alle partijen enorm hun best doen om deze opgave, waar we gezamenlijk voor staan, verder te brengen. Ik vraag alle betrokkenen dan ook om blijvend in te zetten op kwaliteitsverbetering van de kinderopvang zodat we kinderen van de BES een mooie toekomst kunnen bieden.
De inspectie heeft op dit moment nog geen wettelijke grondslag om toezicht te houden op de kwaliteit van de kinderopvang. Met het wetsvoorstel wordt dit geregeld. De inspectie zal toezicht blijven houden op de kwaliteit van de kinderopvang. Ik zal uw Kamer t.z.t. daarover informeren.
Kinderopvangorganisaties kunnen sinds 1 juli 2020 op grond van de tijdelijke subsidieregeling subsidie ontvangen. Deze regeling wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie van SZW: Uitvoering van Beleid (hierna: UVB).
Kinderopvangorganisaties die subsidie hebben ontvangen, moeten kunnen aantonen dat de subsidie rechtmatig is verkregen. Dat wil zeggen dat aan de gestelde voorwaarden in de tijdelijke subsidieregeling is voldaan. UVB voert periodiek controles uit om te bezien of kinderopvangorganisaties kunnen aantonen dat er conform de subsidievoorwaarden kinderopvang wordt verzorgd voor de kinderen waarvoor subsidie wordt ontvangen. Daarnaast worden kinderopvangorganisaties bezocht door UVB ter controle van de projectadministratie. Ook de inspectie en inspecteurs van de openbare lichamen bezoeken de kinderopvangorganisaties in het kader van hun toezichtsrol.
UVB heeft in het najaar van 2021 een deel van de kinderopvangorganisaties bezocht. De belangrijkste conclusie uit deze monitorbezoeken was dat bijna alle bezochte kinderopvangorganisaties niet (geheel) voldoen aan de administratieve vereisten uit de tijdelijke subsidieregeling.
Naar aanleiding van deze bevindingen heb ik UVB gevraagd om over de periode van 1 juli 2020 – juli 2022 bij alle kinderopvangorganisaties nadere controles uit te voeren om te bezien of het aannemelijk is dat er kinderopvang heeft plaatsgevonden.
In de zomer van 2023 heeft UVB bij alle kinderopvangorganisaties controles uitgevoerd. Uit het onderzoek van UVB is, op basis van de administratie, vast te stellen dat in 64% van de gevallen kinderopvang heeft plaatsgevonden. Hiermee is voldoende aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht. In 36% van de gevallen kan deze conclusie niet worden getrokken omdat de administratie gebrekkig was en gegevens ontbraken. Omdat het dus niet mogelijk is om aan de hand van de administratieve vereisten vast te stellen of er kinderopvang heeft plaatsgevonden, betekent dat in principe dat de subsidie (deels) lager zou worden vastgesteld en dat het te veel ontvangen gedeelte van de subsidie zou moeten worden teruggevorderd. Dat wil niet zeggen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet hebben plaatsgevonden.
Op basis van andere controlemechanismes, waaronder bezoeken van UVB en de inspectie, kan worden vastgesteld dat er kinderopvang heeft plaatsgevonden.
In 2% van die 36% van de gevallen is vastgesteld dat de gefactureerde ouderbijdrage hoger was dan op grond van de tijdelijke subsidieregeling was toegestaan. Het gaat om vier organisaties die een aantal ouders voor vijf dagen een ouderbijdrage hebben laten betalen, terwijl sommige ouders op basis van de kinderopvangovereenkomst minder dan vijf dagen kinderopvang hebben afgenomen. Daarmee voldoen ze niet aan de voorwaarde uit de tijdelijke subsidieregeling. Dat betekent in de regel dat de subsidie (deels) moet worden teruggevorderd.
De tijdelijke subsidieregeling loopt vanaf 1 juli 2020 en zal worden verlengd tot het moment waarop het wetsvoorstel in werking treedt. Omdat de subsidie bij de tijdelijke subsidieregeling na afloop van de looptijd wordt vastgesteld en tussentijdse vaststelling op grond van de tijdelijke subsidieregeling niet mogelijk is, vind ik het belangrijk om de kinderopvangorganisaties en uw Kamer te informeren over de bevindingen van UVB en de conclusies die ik daaraan nu al verbind.
De bevindingen van UVB zijn duidelijk: bij een deel van de kinderopvangorganisaties kan op basis van de administratie niet worden vastgesteld dat er conform de tijdelijke subsidieregeling kinderopvang heeft plaatsgevonden. Daarmee is echter niet gezegd dat er geen kinderopvang heeft plaatsgevonden. Er zijn voldoende controlemechanismen die aantonen dat er kinderopvang heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld de bestandopname die de inspectie vorig jaar heeft uitgevoerd op alle locaties met een exploitatievergunning.8 Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat hier eerder sprake is van een kwestie van het niet bijhouden van een gedegen administratie dan dat er daadwerkelijk geen kinderopvang heeft plaatsgevonden. We moeten ons realiseren dat deze kinderopvangorganisaties van ver komen: zij zijn begonnen met het opvangen van kinderen in huiselijke sfeer en moeten nu de slag maken naar een professionele organisatie. De inrichting van de subsidieregelgeving was gebaseerd op de Europees Nederlandse administratieve standaarden en dus in deze fase van ontwikkeling nog te strak voor de organisaties in Caribisch Nederland.
Het lager vaststellen van de subsidie én daarmee terugbetalen van de bevoorschotte subsidie heeft grote financiële gevolgen voor de kinderopvangorganisaties. Uit het hierboven toegelichte kostprijsonderzoek blijkt dat de financiële positie van de kinderopvangorganisaties onder druk staat. Ook signalen van de kinderopvangorganisaties zelf wijzen daarop. Door op grote schaal subsidie terug te vorderen zou ik een maatschappelijk probleem creëren. Dat wil ik voorkomen. Ik heb daarom besloten om de subsidie voor de periode juli 2020 – december 2023 niet lager vast te stellen dan bevoorschot en evenmin over te gaan tot terugvordering.
Ik beschouw de periode tot 1 januari 2024 als een periode waarin een deel van de kinderopvangorganisaties niet goed in staat bleek te zijn om volledig aan de voor hen nieuwe werkwijze met administratieve procedures te voldoen. Bovendien hebben we ons onvoldoende gerealiseerd welke stappen kinderopvangorganisaties moeten zetten om tot een juiste administratie te komen. Daar zal de komende tijd stevig op worden ingezet. Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties hierin worden ondersteund. De bevindingen van UVB laten immers duidelijk zien dat dit nodig is. Daarom zullen alle kinderopvangorganisaties via de openbare lichamen en het programma BES(t) 4 kids ondersteuning krijgen aangeboden. Daarbij zal sprake zijn van maatwerk waarbij de behoefte van de kinderopvangorganisatie centraal staat.
Met deze ondersteuning verwacht ik dat kinderopvangorganisaties in de toekomst in staat moeten zijn om aan de voorwaarden uit de subsidieregeling te voldoen. Als dat niet het geval is, zal daarop worden gehandhaafd. Dat wil zeggen dat over de periode vanaf 2024 in principe de subsidie lager wordt vastgesteld als de kinderopvangorganisatie niet kan aantonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht. De kinderopvangorganisaties zijn hierover geïnformeerd.
Ten aanzien van de kinderopvangorganisaties die een ouderbijdrage van vijf dagen in rekening hebben gebracht voor ouders die minder dan de overeengekomen dagen hebben afgenomen, heb ik besloten om ook dit bedrag niet in mindering te brengen op de subsidie. Het gaat om vier organisaties waarbij een klein deel van de ouders niet de volledige vijf dagen gebruikmaakt van de kinderopvang. Omdat het om relatief geringe bedragen gaat en het zowel van UVB als kinderopvangorganisaties het nodige werk vraagt, ben ik tot dit besluit gekomen. Het is belangrijk dat kinderopvangorganisaties hun tijd en energie steken in het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang. Ik zal de betreffende kinderopvangorganisaties aanspreken op het feit dat de ouderbijdrage in verhouding moet staan tot het aantal overeengekomen dagen. En hen erop wijzen dat vanaf 2024 kinderopvangorganisaties zich hieraan dienen te houden en dat hierop zal worden gehandhaafd.
Ik wil zo veel mogelijk vasthouden aan de ambities in het wetsvoorstel. De meeste kwaliteitseisen uit het wetsvoorstel liggen nu al in de eilandsverordeningen vast.
In overleg met de eilanden blijken er twee kwaliteitseisen uit de eilandsverordeningen te zijn die bij nader inzien toch niet helemaal passen bij de eilandelijke context. Vanuit de kinderopvangorganisaties en de openbare lichamen is daar ook op gewezen.
Het gaat in de eerste plaats om het meerekenen van een afgesloten, overdekte veranda (bekend in CN als «porch») als buitenruimte in plaats van binnenruimte. In aansluiting bij de Caribische context waar veel wordt geleefd op de «porch» is het kabinet voornemens toe te staan om de «porch» onder voorwaarden voor maximaal 18m2 mee te rekenen als binnenruimte. Dit biedt organisaties de mogelijkheid om 6 extra kinderen op te vangen, voor wie dus ook kinderopvangvergoeding aangevraagd kan worden.
Juist gelet op de huisvestingsopgave waarvoor veel organisaties die bso aanbieden staan, willen we tijdelijk (tot de eerste evaluatie van de wet is afgerond (in 2028/2029) de eis ten aanzien van de vereiste m2 binnenruimte verlagen van 3 naar 2,5m2. De eis voor de buitenruimte verandert niet omdat met name oudere kinderen in hun spel buiten meer ruimte moeten hebben.
In de tweede plaats gaat het om de eis om ten minste 3 dagen per week een pedagogisch medewerker op de locatie beschikbaar te hebben die gespecialiseerd is in het signaleren van bijzonderheden in de ontwikkeling van kinderen. Deze pedagogisch medewerker heeft een meer gespecialiseerde opleiding nodig dan andere pedagogisch medewerkers en ontvangt daardoor vaak een hoger salaris. Het voornemen is om te regelen dat deze pedagogisch medewerker 2,5 dag per week in plaats van 3 op de locatie aanwezig moet zijn. Zo kunnen twee locaties een hoger geschoolde pedagogisch medewerker «delen», want op deze manier kan 1 fulltime pedagogisch medewerker de helft van de week op de ene locatie werken, en de andere helft op een andere locatie.
Verder is ook met het oog op het tekort aan gekwalificeerde pedagogisch medewerkers op de eilanden het voornemen om in een team ook enkele medewerkers met een mbo 2 kwalificatieniveau te mogen inzetten in combinatie met een medewerker met een mbo 4-kwalificatie.
De maatregelen worden uitgewerkt op het niveau van algemene maatregel van bestuur.
In juli 2023 heeft u de eerste nota van wijziging ontvangen.9 Bijgevoegd vindt u de tweede nota van wijziging, waarin ik een aantal wijzigingen doorvoer in het wetsvoorstel. Hieronder licht ik deze wijzigingen toe. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik naar de toelichting bij de tweede nota van wijziging.
In het wetsvoorstel is geregeld dat een aanvraag voor een vergunning of een verlenging daarvan door de houder van een kindercentrum of houder wordt ingediend bij het bestuurscollege. In het wetsvoorstel is niet expliciet opgenomen dat een kinderopvangorganisatie een verzoek tot een aanvraag voor een wijziging kan indienen. Het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire heeft mij laten weten dat zij het belangrijk vindt dat duidelijk is dat een kinderopvangorganisatie ook een aanvraag tot een wijziging kan dienen. De bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius delen dit. De nota van wijziging voorziet hierin.
Structureel onderwijsvrije dagen bso
Het wetsvoorstel bevat een maximum aantal dagdelen per dag en per maand waarvoor in de bso kinderopvangvergoeding kan worden verstrekt. Dit betreft maximaal een dagdeel per dag en 20 dagdelen per maand. Tijdens schoolvakanties betreft dit een hoger maximum.
De nota van wijziging voorziet erin dat het maximum eveneens hoger is als sprake is van andere ingeroosterde of structureel onderwijsvrije doordeweekse dagen in het primair onderwijs. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om studiedagen.
Het wetsvoorstel regelt dat de Minister de ouder informeert over een beschikking omtrent de kinderopvangvergoeding of uitstel daarvan. Dat zou ook gelden bij toekenning van de door de houder van een kindercentrum of gastouder aangevraagde kinderopvangvergoeding. Daarover heeft de beoogde uitvoerder, RCN-unit SZW, mij laten weten dat deze handeling veel uitvoeringslasten met zich meebrengt. Het betekent dat de uitvoerder minstens vier keer per jaar alle ouders zou moeten informeren. Dit heeft bij toekenning van de aangevraagde kinderopvangvergoeding zeer beperkt toegevoegde waarde voor de ouders. De beschikking brengt dan immers geen wijziging aan in de verwachte situatie voor de ouders. Om deze uitvoeringslasten te beperken zal de ouder alleen worden geïnformeerd als de houder van het kindercentrum of de gastouder geen kinderopvangvergoeding ontvangt of een lagere kinderopvangvergoeding dan aangevraagd. Hiermee voorkomen we dat een ouder verrast wordt als de kinderopvangorganisatie een hoger ouderbijdrage in rekening brengt, omdat voor dat kind (in een uitzonderlijk geval) geen kinderopvangvergoeding wordt verstrekt.
Bij de nadere uitwerking van de lagere regelgeving ten behoeve van de uitvoering is gebleken dat op onderdelen de regels die de grondslag vormen voor de bekostiging van de kinderopvangorganisaties enige aanpassing behoeven. In overleg met de beoogd uitvoerder – RCN-unit SZW – is besloten om meer ruimte te geven voor de mogelijkheid om te werken met voorschotten en vaststellingen per kwartaal, waardoor de rechtmatigheid beter kan worden geborgd en kinderopvangorganisaties tijdig over de benodigde middelen kunnen beschikken.
Daartoe brengt de nota van wijziging wijzigingen aan ten aanzien van de start- en peildatum van de te verstrekken kinderopvangvergoeding en de mogelijkheid om regels te stellen over de gegevens die de houder of gastouder dient te overleggen bij een verzoek om een voorschot voor de kinderopvangvergoeding respectievelijk de mogelijkheid om te verrekenen met een voorschot.
Om twee redenen voer ik deze wijzigingen door. Ten eerste sluit deze werkwijze aan bij de bestaande tijdelijke subsidieregeling. Kinderopvangorganisaties zijn hiermee sinds 1 juli 2020 bekend. Ten tweede leidt deze wijze van financieren ertoe dat de kinderopvangorganisatie een bedrag ontvangt dat zoveel mogelijk overeenkomt met de feitelijke situatie omdat uit wordt gegaan van de feitelijke realisatie.
Tegelijkertijd kent het werken met een voorschot ook een nadeel, namelijk mogelijke verrekeningen of terugbetalingen. Uw Kamer heeft op dit risico gewezen in de nota naar aanleiding van het verslag.10 Een terugvordering zal altijd bij de kinderopvangorganisatie plaatsvinden omdat er sprake is van directe financiering.
Bovendien is de verwachting dat het aantal fluctuaties (en daarmee mutaties) beperkt zijn. Kinderopvangorganisaties weten vrij vroeg van tevoren hoeveel kinderen er gebruikmaken zullen maken van de opvang. Dat maakt dat ik verwacht dat de prognose en realisatiecijfers van kinderopvangorganisaties nauwelijks verschillen (overeenkomsten tussen ouders en kinderopvangorganisaties worden voor langere periode afgesloten en kennen een opzegtermijn) zal het mogelijk te verrekenen bedrag naar verwachting minimaal zijn.
Op verzoek van het openbaar lichaam Bonaire was in het wetsvoorstel geregeld dat Bonaire per 1 januari 2026 zou starten met het aanbieden van plusopvang. Reden hiervoor was dat Bonaire prioriteit wil geven aan het toewerken naar de kwaliteitseisen voor de reguliere opvang, voordat met plusopvang wordt gestart. Bonaire heeft aangegeven dat differentiëren niet meer nodig is. De onderdelen van het wetsvoorstel over plusopvang kunnen daarom voor alle openbare lichamen tegelijk in werking treden. Inmiddels lopen er gesprekken met alle drie de openbare lichamen over een haalbare inwerkingtredingsdatum van dit onderdeel van het wetsvoorstel.
De Minister kan besluiten tot een onmiddellijke sluiting van een kinderopvangorganisatie, indien de houder of de gastouder niet aan voorschriften bij of krachtens het wetsvoorstel voldoet en daardoor sprake is van een gevaarlijke situatie. De Minister bepaalt de periode van de sluiting. Op verzoek van het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire is verduidelijkt dat die sluitingsperiode samenhangt met het voortduren van de gevaarlijke situatie.
Daarnaast bevat de tweede nota van wijziging enkele kleinere, meer technische wijzigingen.
Met het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES wordt de noodzakelijke basis voor het versterken van de kinderopvang in Caribisch Nederland gelegd.
Er worden daarmee stappen gezet om het verschil op het terrein van de kinderopvang voor ouders en kinderen tussen Europees en Caribisch Nederland weg te nemen. Het zijn cruciale stappen om het perspectief voor kinderen te verbeteren en daarmee ook een bijdrage te leveren aan de verdere sociaaleconomische ontwikkeling van de openbare lichamen.
Ik kijk dan ook uit naar de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer.
Mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Op een aantal punten wijkt het wetsvoorstel af van Europees Nederland vanwege de eilandelijke context. Daarbij gaat het onder andere om inclusieve kinderopvang (van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte), de doorlopende ontwikkelingslijnen tussen kinderopvang en primair onderwijs en de eisen aan de pedagogisch-didactische aanpak van de kinderopvangorganisaties (vergelijkbaar met het niveau van de voorschoolse educatie in Europees Nederland).
Bij overig personeel gaat het om werkzaamheden zoals het koken, schoonmaken en het organiseren van activiteiten.
In het kostprijsonderzoek wordt op basis van een aantal beperkende veronderstellingen een indicatie gegeven van het benodigde budget. Op basis van de in het rapport opgenomen bedragen per dagdeel komt het door SZW gebruikte ramingsmodel tot de hier aangegeven bedragen. Deze wijken af van de in het rapport opgenomen bedragen.
Ten opzichte van 2022 zijn de subsidies voor de dagopvang met circa 30% toegenomen, voor de bso op de Bovenwinden met circa 20% en op Bonaire met ongeveer 40%.
Onder bezettingsgraad verstaan we de bezettingsgraad van het aantal plaatsen in de kinderopvang dat daadwerkelijk door kinderen wordt bezet. In het kostprijsonderzoek (scenario ondergrens) wordt uitgegaan van 95%.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31322-527.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.