31 322 Kinderopvang

Nr. 521 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2024

Kinderopvang draagt bij aan de ontwikkeling van kinderen en aan de arbeidsparticipatie van ouders. De kinderopvang hoort een veilige plek te zijn, waar ouders hun kinderen met een gerust hart naar toe brengen. Daarom hebben we in wet- en regelgeving kwaliteit- en veiligheidseisen opgenomen, houden de GGD’en toezicht en handhaven de gemeenten. De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) houdt interbestuurlijk toezicht op de uitvoering van de wettelijke taken door gemeenten.

Een onderdeel van de IvhO is de vertrouwensinspectie. Bij een vermoeden van seksueel misbruik of mishandeling van een opgevangen kind door een medewerker of gastouder geldt de meld-, overleg- en aangifteplicht (MOA), opgenomen in artikel 1.51b van de Wet kinderopvang. De houder van de kinderopvangorganisatie is dan verplicht om direct te overleggen met de vertrouwensinspecteurs. Als tijdens het overleg tussen de vertrouwensinspecteur en houder wordt geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden van een mogelijk strafbaar feit (zedenmisdrijf of mishandeling), dan is de houder verplicht direct aangifte te doen bij de politie. De vertrouwensinspecteur ziet er op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Medewerkers in de kinderopvang hebben een meldplicht, zodat vermoedens bij de houder terechtkomen.

Jaarlijks maakt de IvhO een overzicht van het aantal dossiers in het kader van de MOA. In de bijlage bij deze brief treft u het «Overzicht dossiers vertrouwensinspecteurs kinderopvang over de jaren 2019–2022» aan. De IvhO heeft er eenmalig voor gekozen een vierjarig in plaats van driejarig overzicht uit te brengen, omdat de kinderopvang in 2020 en 2021 deels gesloten was vanwege de coronapandemie.

In 2022 bedroeg het aantal dossiers 233 (117 over een kinderdagverblijf, 63 over een buitenschoolse opvanglocatie en 53 over gastouderopvang). Dit is een stijging van 99 dossiers ten opzichte van 2019. In alle categorieën (seksueel misbruik, seksuele intimidatie, psychisch geweld, fysiek geweld en discriminatie) is een toename in aantallen te zien, maar de stijging op fysiek geweld is het grootst.

Het is niet duidelijk of de stijging van de cijfers komt doordat het aantal gevallen van misbruik en mishandeling is toegenomen, of doordat er grotere bekendheid van de MOA en de vertrouwensinspectie is waardoor meer vermoedens gemeld worden. Ik betreur elk geval van misbruik en mishandeling.

Om een beter beeld te krijgen van de achtergrond van de dossiers hebben de vertrouwensinspecteurs gekeken naar de rode draden achter de meldingen. De IvhO heeft er op basis van haar analyse vier thema’s uitgelicht om, samen met het Ministerie van SZW, te bespreken met de branchepartijen van de kinderopvang. Er is geen informatie besproken die herleidbaar is tot specifieke casussen. De besproken thema’s zijn:

  • 1) Open aanspreekcultuur en de meldplicht. Uit de gevallen waarin informatie bekend is over de organisatiecultuur van de kinderopvangorganisatie, blijkt dat indien sprake is van een gesloten cultuur, het door medewerkers lastig wordt ervaren om een melding te doen.

  • 2) Bekendheid van de MOA en de relatie met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Uit de analyse van de vertrouwensinspecteurs blijkt dat de bekendheid van de MOA beter kan. Het onderscheid tussen de MOA en de meldcode is niet altijd duidelijk.

  • 3) De rol van het gastouderbureau bij de MOA. De vertrouwensinspecteurs zien verschillen in de manier waarop gastouderbureaus omgaan met meldingen. Daarnaast is het voor gastouderbureaus lastig om met een melding om te gaan als de betreffende gastouder ook door andere gastouderbureaus bemiddeld wordt.

  • 4) Rehabilitatie van een beklaagde en de relatie met ouders. Voor zowel houders als ouders ontstaat een moeilijke situatie, wanneer er na onderzoek geen redelijk vermoeden van een misdrijf kan worden geconstateerd. Rehabilitatie van de beklaagde is in dit geval kwetsbaar.

Ik zal met de sector en de IvhO in gesprek blijven over deze thema’s en waar mogelijk verbeteracties afspreken. Een deel van de mogelijkheden voor het aanpakken van deze thema’s ligt bij de sector zelf; bij een deel kan het Ministerie van SZW mogelijk ondersteunen en het meenemen in beleidsontwikkeling. Vorig jaar heb ik uw Kamer gemeld dat ik overleg met de brancheorganisaties om de kennis over de MOA te vergroten.1 We willen de informatievoorziening over de MOA richten op specifieke doelgroepen (zoals medewerkers en gastouders). In september 2022 heeft de IvhO een flyer2 voor houders en medewerkers gepubliceerd. Ik zal u eind dit jaar informeren over de verdere stappen die zijn gezet om de kennis te vergroten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Naar boven