31 322 Kinderopvang

31 066 Belastingdienst

Nr. 470 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2022

Dat sommige ouders volgend jaar aanzienlijk meer gaan betalen voor kinderopvang dan dit jaar heb ik via verschillende kanalen vernomen. Het verschilt per kinderopvangorganisatie hoe zij omgaan met hun uurtarieven, maar ook de kinderopvang heeft te maken met kostenstijgingen als gevolg van de gestegen inflatie en druk op de lonen in verband met de arbeidsmarkttekorten. Zoals ik in eerdere brieven en in gesprek met uw Kamer heb gedeeld, zie en snap ik de zorgen over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van kinderopvang. Als ouders substantieel meer moeten betalen voor de opvang, kan ik mij goed voorstellen dat zij hier wakker van liggen. Ook ik wil dat de kinderopvang toegankelijk blijft, zodat ouders werk en de zorg voor hun kinderen kunnen combineren. Zeker nu in veel sectoren personeelstekorten zijn. De kinderopvangsector is een marktsector met een grote publieke component. Ik wil een goed beeld krijgen van de daadwerkelijke tariefstijgingen en ik wil goed begrijpen waar zij hun tariefstijgingen op baseren. Ik ben hierover in gesprek met de kinderopvangsector en zal hierbij ook de onderzoeken naar winsten in de sector betrekken.

Tijdens de Regeling van werkzaamheden van 6 december jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 31) heeft het lid Van der Lee (GroenLinks), namens het lid Maatoug (GroenLinks), mij gevraagd een brief te sturen voor het debat over de Najaarsnota naar aanleiding van het bericht «Overheid onderschat prijsstijging kinderopvang, toch geen extra toeslag». Met deze brief ga ik in op dit informatieverzoek.

De maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag worden elk jaar geïndexeerd op basis van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van bedrijven (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel 20%). Dat gebeurt conform geldende regelgeving op basis van de ramingen van het CPB.

De in oktober gepubliceerde indexering van de maximum uurprijzen voor 2023 (5,58%) is gebaseerd op (1) een correctie van de indexering in 2022 (2,14%) doordat de verwachte loon- en prijsontwikkeling voor dit jaar bij het Centraal Economisch Plan (CEP) naar boven is bijgesteld, en (2) de verwachte loon- en prijsontwikkeling voor 2023, op basis van het CEP (3,44%) dat 9 maart is gepubliceerd. In afwijking hiervan wordt de maximum uurprijs in de gastouderopvang in 2023 geïndexeerd met 3,22% (€ 0,15 minder geïndexeerd, als dekkingsmaatregel voor de intensivering in handhaving en toezicht gastouderopvang). De financiële effecten van de reguliere indexatie in 2023 bedragen circa € 225 miljoen.

In het Besluit kinderopvangtoeslag voor 2023 is geïndexeerd voor de verwachte loon- en prijsontwikkeling in 2022 en 2023. Na het verschijnen van het CEP is met name de verwachte inflatie over 2022 opwaarts bijgesteld. Dit is conform de reguliere systematiek niet meegenomen in de bijstelling van de maximum uurprijs. Voor zover dit ziet op 2023, zal daar in het Besluit kinderopvangtoeslag voor 2024 voor gecorrigeerd worden. Conform de reguliere systematiek geldt dit niet voor de hogere inflatie in 2022.

Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb aangegeven, is in het kabinet afgesproken om te verkennen of een extra prijscompensatie over 2022 in de maximum uurprijzen 2023 voor de kinderopvang nodig en wenselijk is. De uitkomst van deze verkenning is dat de uitzonderlijke en onvoorziene hogere inflatie in 2022 voor het kabinet reden is om voor 2023 af te wijken van de reguliere systematiek en de maximum uurprijs extra te verhogen, om ouders tegemoet te komen voor de hogere inflatie over 2022. Deze uitkomst sluit aan op de oplossing die voor semi-collectieve sectoren in de najaarsnota is aangekondigd. De maximum uurprijzen voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang zullen in totaal geïndexeerd worden met 6,54% (deze worden € 9,06 en € 7,79) en de maximum uurprijs voor de gastouderopvang met 4,29% (wordt € 6,80). Deze extra prijsbijstelling van 0,94% is gebaseerd op de verwachtingen uit de meest recente MEV. De precieze kosten zijn nader doorgerekend en bedragen structureel naar inschatting € 57 miljoen (bovenop de eerder genoemde circa € 225 miljoen voor de reguliere indexatie). Voor deze extra prijscompensatie wordt het uitgavenplafond gecorrigeerd, net als bij reguliere aanpassingen van de prijsontwikkeling.

Reden om, in deze uitzonderlijke situatie, nu reeds deze aanpassing van de maximum uurprijzen aan te kondigen en niet het voorjaar af te wachten, in lijn met verzoeken van uw Kamer, is dat ouders snel weten waar ze aan toe zijn en ook snel kan worden begonnen met nadere uitwerking en implementatie. In het komende voorjaar zal op basis van het CEP nogmaals worden bezien of de inflatie over 2022 ten opzichte van de MEV is bijgesteld. Een eventuele bijstelling ten opzichte van de MEV zal dan meegenomen worden in de indexatie van de maximum uurprijzen in 2024.

De kinderopvangtoeslag kent net als de andere toeslagen een jaarrecht. Dit betekent dat de grondslagen zoals de inkomensgrenzen en de maximum uurprijs voor heel het toeslagjaar hetzelfde moeten zijn. Het is daarom alleen mogelijk om de maximum uurprijzen middels het Besluit kinderopvangtoeslag voor een lopend toeslagjaar te wijzigen als aan deze wijziging terugwerkende kracht tot 1 januari wordt verleend. Daarvoor is nodig dat die wijziging begunstigend is. De in deze brief aangekondigde extra verhoging van de maximum uurprijzen voor 2023 is begunstigend, dus de maximum uurprijzen kunnen in 2023 nog worden aangepast met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023. Verhoging van de maximum uurprijs gedurende 2023 betekent dat de burger bij de eerstvolgende voorschotbetaling op het moment dat de maximum uurprijzen gewijzigd zijn, een nabetaling krijgt over de voorschotten die in 2023 voor de verhoging reeds zijn uitgekeerd, waardoor eenmalig het voorschot hoger ligt dan in de maanden erna. Samen met de dienst Toeslagen verken ik op welke termijn het mogelijk is om deze wijziging voor 2023, met terugwerkende kracht, door te voeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Naar boven