31 322 Kinderopvang

Nr. 332 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 mei 2017

In het AO Kinderopvang van 28 september 2016 (Kamerstuk 31 322, nr. 312) heb ik toegezegd, naar aanleiding van een vraag van de heer Heerma (CDA), om vanaf begin 2017 de ontwikkeling van tarieven in de kinderopvang te monitoren. Daarbij vroeg de heer Heerma specifieke aandacht voor de ontwikkeling van de tarieven in verschillende regio’s. Mede als gevolg van wachtlijsten zouden tarieven in bepaalde regio’s sterk(er) kunnen stijgen dan in andere regio’s. Hierdoor zou de financiële toegankelijkheid van kinderopvang (in bepaalde gebieden) onder druk kunnen komen te staan. Ik vind het van belang dat de kinderopvang financieel toegankelijk blijft voor alle werkende ouders. In deze brief wil ik een eerste beeld van mijn onderzoek met de Kamer delen.

Opzet onderzoek

Om zo effectief en zo snel mogelijk onderzoek te kunnen doen, ben ik zoveel mogelijk uitgegaan van beschikbare gegevens. De uitvoeringsgegevens van de Belastingdienst, die ik maandelijks ontvang, bevatten informatie over de (door ouders) opgegeven tarieven1. Ik heb verschillende gegevens in ogenschouw genomen. Ten eerste is gekeken naar de verschillen in absolute uurprijzen naar mate van stedelijkheid2. Deze keuze heb ik gemaakt, omdat het prijspeil van stedelijke en niet stedelijke gebieden aanzienlijk kan verschillen. Deze informatie kan inzicht bieden ten aanzien van de financiële toegankelijkheid van kinderopvang in verschillende gebieden in Nederland.

Daarnaast heb ik bekeken of de uurprijzen in stedelijke gebieden zich vergelijkbaar ontwikkelen met de uurprijzen in minder stedelijke gebieden. Tot slot ben ik nagegaan of er een relatie is tussen de ontwikkeling van het aantal kinderen en de ontwikkeling van de uurprijs in bepaalde gebieden. Een (grote) stijging van het aantal kinderen in combinatie met een (grote) stijging van de uurprijzen zou immers een aanwijzing voor wachtlijsten kunnen zijn. De ontwikkeling van het aanbod zou een nog vollediger beeld van eventuele wachtlijsten kunnen geven, maar hierover zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar. De aanbodzijde is daarom niet meegenomen in de analyse.

In dit onderzoek is uitsluitend gekeken naar dagopvang. Op basis van de laatste uitvoeringsgegevens kan ik uitspraken doen over december 2015 en 2016. De eerste maanden 2017 zijn nog niet geschikt voor dit onderzoek, omdat dit een voorlopig beeld betreft dat nog sterk kan muteren. Een overzicht van de geanalyseerde gegevens treft u aan als bijlage bij deze brief.

Uitkomst onderzoek

Om te beginnen bestaat er een verband tussen de absolute uurprijs en de mate van stedelijkheid. In zeer sterk stedelijke gebieden is de uurprijs van dagopvang het hoogst. De uurprijs loopt af naarmate gebieden minder stedelijk worden (zie tabel 2 in de bijlage). Gemiddeld genomen lagen uurprijzen eind 2016 1 procentpunt meer boven de maximum uurprijs dan eind 2015. Per 1 januari 2017 zijn de maximum uurprijzen met 2,5% extra geïndexeerd, als gevolg van afspraken uit het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang.

Ten aanzien van de uurprijsontwikkeling is het volgende waarneembaar: de gemiddelde prijsontwikkeling van dagopvang bedroeg in de periode december 2015 t/m december 2016 1,7%. In zeer sterk stedelijke gebieden lag de ontwikkeling met 1,8% net boven het gemiddelde en in de niet-stedelijke gebieden met 1,6% net eronder. Met andere woorden: de tariefsontwikkeling in 2016 verschilde nauwelijks tussen zeer stedelijke en niet-stedelijke gebieden.

Het aantal kinderen dat naar de dagopvang werd gebracht en waarvoor kinderopvangtoeslag werd ontvangen, nam sterk toe met gemiddeld 8,7%. In de zeer sterk stedelijke en niet-stedelijke categorie (categorie één en vijf) nam het aantal kinderen in de dagopvang met respectievelijk 12% en 14% toe. In de tussenliggende categorieën (twee, drie en vier) lag dit percentage op ongeveer 7%. Er bestaat daarmee geen verband tussen de mate van stedelijkheid en de ontwikkeling van het aantal kinderen dat in 2016 naar de dagopvang wordt gebracht. Conclusie is ook dat de ontwikkeling van het gebruik (aantal kinderen) en de ontwikkeling van de uurprijs geen correlatie vertoont in de periode december 2015 t/m december 2016. In tabel 1 (bijlage) is te zien dat gebieden met een hogere toename van het aantal kinderen geen significant grotere stijging van de uurprijs kennen. Andersom geldt hetzelfde, in gebieden met een lagere toename van het aantal kinderen in de dagopvang is geen sprake van een significant lagere ontwikkeling van de uurprijs.

Conclusie

De uurprijs is in stedelijke gebieden hoger, maar de relatieve stijging vanaf 2015 is overal ongeveer hetzelfde. Er is daarom voldoende reden om aan te nemen dat de financiële toegankelijkheid van kinderopvang in alle gebieden voldoende geborgd is.

Vervolg

Gegeven de signalen uit het veld over toenemende wachtlijsten ben ik van plan dit onderzoek opnieuw uit te voeren op een later moment. Op deze wijze wil ik blijven monitoren dat kinderopvang toegankelijk blijft voor ouders uit alle inkomensgroepen. Als uit de monitor zorgelijke signalen volgen, kan ik aanvullend onderzoek verrichten naar wachtlijsten. De Kamer zal in het najaar opnieuw worden geïnformeerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Bijlage: Ontwikkeling uurprijzen en aantalkinderen in de dagopvang (december 2015–december 2016)

Onderstaande gegevens zijn gebaseerd op uitvoeringsgegevens van de Belastingdienst/Toeslagen.

Tabel 1 Relatieve ontwikkeling uurtarieven en aantal kinderen van kinderdagcentra (0 t/m 3 jarigen)
   

gemiddeld uurtarief

aantal kinderen1

   

dec. 2015

Dec. 2016

dec. 2015

Dec. 2016

landelijk

 

1

1,017

1

1,087

regio's

1

1

1,018

1

1,123

 

2

1

1,016

1

1,067

 

3

1

1,015

1

1,066

 

4

1

1,017

1

1,074

 

5

1

1,016

1

1,143

X Noot
1

Met kinderopvangtoeslag.

Tabel 2 Verschil tussen de maximum uurprijs kinderopvangtoeslag en de werkelijke uurprijs (in %) van kinderdagcentra (0 t/m 3 jarigen)
   

dec. 2015

Dec. 2016

landelijk

 

0,7%

1,7%

regio's

1

2,1%

3,2%

2

0,8%

1,7%

3

0,1%

0,9%

4

– 0,4%

0,6%

5

– 1,5%

– 0,7%

Legenda regioschaal: 1 = zeer sterk stedelijk, 2 = sterk stedelijk, 3 = matig stedelijk, 4 = weinig stedelijk, 5 = niet-stedelijk.4


X Noot
1

De door ouders opgegeven tarieven bij de Belastingdienst kunnen afwijken van de feitelijke tarieven. Ouders hebben bijvoorbeeld geen prikkel om tariefsbijstellingen boven de maximum uurprijs aan de Belastingdienst door te geven.

X Noot
2

CBS-definitie «stedelijkheid».

X Noot
4

Een maatstaf voor de concentratie van menselijke activiteiten gebaseerd op de gemiddelde omgevingsadressendichtheid (oad). Hierbij zijn vijf categorieën onderscheiden: – zeer sterk stedelijk: gemiddelde oad van 2.500 of meer adressen per km2; – sterk stedelijk: gemiddelde oad van 1.500 tot 2.500 adressen per km2; – matig stedelijk: gemiddelde oad van 1.000 tot 1.500 adressen per km2; – weinig stedelijk: gemiddelde oad van 500 tot 1.000 adressen per km2; – niet-stedelijk: gemiddelde oad van minder dan 500 adressen per km2. (Bron: CBS).

Naar boven