31 322 Kinderopvang

Nr. 306 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2016

In deze brief informeer ik u over de ontwikkelingen in het gebruik van kinderopvang, de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen, het aantal locaties en de uurprijzen over heel 2015.

In 2015 is het gemiddelde aantal kinderen waarvoor recht was op kinderopvangtoeslag met 21.000 gestegen opzichte van 2014. Gemiddeld maakten 649.000 kinderen gebruik van kinderopvangtoeslag in 2015. In 2014 waren dit nog 628.000 kinderen. Het totaal aantal kinderen dat in 2015 op enig moment naar kinderopvang ging waarvoor recht op kinderopvangtoeslag bestond, was 774.000, 19.000 meer kinderen dan in 2014. Het aantal uren opvang per kind per maand is daarentegen iets afgenomen.

Het aantal kinderen dat naar de kinderopvang gaat, is gedaald onder ouders in de laagste inkomensklasse tot 1,5 keer modaal. Terwijl in de inkomensklasse 1,5 keer modaal tot 3 keer modaal het aantal kinderen dat naar de kinderopvang gaat, is gestegen. Tegelijkertijd is het aantal uren kinderopvang per kind gestegen in de allerlaagste en allerhoogste inkomensklasse, terwijl voor de overige inkomensklassen het aantal uren kinderopvang per kind is gedaald. Uit de cijfers komt ook naar voren dat in 2015 het deelnamepercentage van kinderen dat naar kinderopvang gaat voor alle leeftijden is gestegen.

De gemiddelde uurprijzen van buitenschoolse opvang en gastouderopvang lagen in 2015 boven de maximaal te vergoeden uurprijs (hierna: maximum uurprijs). Dit betrof voor buitenschoolse opvang gemiddeld + € 0,31 per uur betrof. Tegelijkertijd blijkt dat het verschil tussen de gemiddelde uurprijzen en maximum uurprijzen de laatste jaren aan het dalen is. Dit betekent dat de gemiddelde uurprijzen en maximum uurprijzen dichter bij elkaar zijn gekomen.

In de bijlagen zijn de overzichtstabellen met kerncijfers opgenomen.

Gebruik kinderopvang door lagere inkomens

De ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang onder lagere inkomens heeft mijn aandacht. Ik acht het van groot belang dat kinderopvang voor alle werkende ouders, uit alle inkomensgroepen, toegankelijk is. Hoewel de cijfers over het gebruik van kinderopvang in 2015 voorlopig zijn, vind ik de daling van het aantal kinderen van ouders met lagere inkomens dat gebruik maakt van de kinderopvang zorgelijk1.

Deze cijfers geven geen inzicht in de precieze oorzaken van de mogelijke daling in het gebruik van kinderopvang onder werkende ouders met lagere inkomens. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft op mijn verzoek onderzoek uitgevoerd naar de achtergronden van het gebruik van kinderopvangtoeslag onder lagere inkomens en de ontwikkeling van de uurprijzen. Hierbij zijn ook de percepties rondom betaalbaarheid, wenselijkheid en noodzakelijkheid van ouders uit lagere, midden en hogere inkomens ten aanzien van formele kinderopvang onderzocht. Het onderzoek en mijn reactie stuur ik gelijktijdig met deze brief naar uw Kamer.

Relevante ontwikkelingen

Deze cijferbrief heeft betrekking op de ontwikkelingen in de 2015. Ondertussen is de kinderopvangtoeslag vanaf 2016 verhoogd met € 290 miljoen per jaar. De verhoging van de kinderopvangtoeslag zorgt ervoor dat de kosten van kinderopvang voor alle ouders in 2016 zijn gedaald.

Daarnaast is vanaf 2017 nog eens € 200 miljoen per jaar structureel extra gereserveerd voor kinderopvang. De beoogde vormgeving is opgenomen in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag, dat op dit moment in verband met de voorhangprocedure in de Tweede en Eerste Kamer ligt.

Publicatie van kerncijfers

Momenteel publiceert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zes keer per jaar updates van kerncijfers over kinderopvang: in de begroting van SZW, het jaarverslag van SZW, de kwartaaloverzichten en de jaarlijkse cijferbrief aan de Tweede Kamer. Aangezien het jaarverslag en de begroting grotendeels al dezelfde kerncijfers over de ontwikkeling van de kinderopvang bevatten als de jaarlijkse cijferbrief, ben ik voornemens om de jaarlijkse cijferbrief aan de Tweede Kamer te laten vervallen. Daarbij zullen de huidige kerncijfers in de begroting en het jaarverslag op onderdelen worden uitgebreid2.

Tevens zal ten aanzien van de toekomstige kwartaaloverzichten bij het eerst volgende kwartaaloverzicht worden bekeken of het wenselijk is om enkele kerncijfers die in deze overzichten worden opgenomen anders vorm te geven. Reden hiervoor is dat actuele kerncijfers over het gebruik van kinderopvang voorlopig zijn. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat de Belastingdienst het gebruik en het inkomen pas na afloop van het jaar definitief vast stelt. Dit leidt er toe dat de inkomens- en gebruiksgegevens relatief vaak achteraf worden bijgesteld.

Door in plaats van een jaarlijkse cijferbrief aan te sluiten bij de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus, verwacht ik dat uw Kamer goed geïnformeerd blijft over de ontwikkelingen in de kinderopvang.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Bijlage: Kerncijfers

1. Gebruik kinderopvangtoeslag

In tabel 1 is te zien dat in 2015 gemiddeld 649.000 kinderen gebruik maakten van kinderopvang waarvoor recht bestond op kinderopvangtoeslag. Hiervan gingen 293.000 kinderen naar de buitenschoolse opvang, 255.000 kinderen naar de dagopvang en 100.000 kinderen naar de gastouderopvang. Het aantal kinderen dat in 2015 naar de kinderopvang ging is met 21.000 gestegen ten opzichte van 2014. Deze groei is zichtbaar voor alle opvangsoorten, met name buitenschoolse opvang.

Het gemiddelde aantal uren opvang per kind per maand is afgenomen. In 2014 was het aantal uren kinderopvang per kind 59,2 uur, in 2015 is dit 57,6 uur. De daling van het aantal uren kinderopvang is het grootst in de kinderdagcentra, met ruim 2,5 uur per maand ten opzicht van 2014.

Tabel 1a: Gemiddelde aantallen met kinderopvangtoeslag1
 

2013

2014

1e kwartaal 2015

2e kwartaal 2015

3e kwartaal 2015

4e kwartaal 2015

geheel 2015

Aantal kinderen (x 1000)

Totaal

627

628

640

649

646

659

649

Kinderdagcentra

257

252

255

256

253

257

255

Buitenschoolse opvang

275

279

287

293

293

300

293

Gastouderopvang 0 t/m 3 jarigen

48

49

51

52

53

54

52

Gastouderopvang 4 tot 12 jarigen

48

47

48

49

48

48

48

Uren per kind per maand

Totaal

61.0

59.2

58.1

57.7

57.2

57.4

57.6

Kinderdagcentra

87.3

85.0

83.0

82.7

81.8

82.1

82.4

Buitenschoolse opvang

37.9

36.9

36.6

36.5

36.5

36.6

36.6

Gastouderopvang 0 t/m 3 jarigen

69.7

68.1

68.9

68.9

68.4

69.3

68.9

Gastouderopvang 4 tot 12 jarigen

44.2

43.3

42.4

42.2

42.0

41.9

42.1

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, cijferbeeld maart 2016, bewerking Ministerie van SZW

X Noot
1

De cijfers van 2015 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik. Voor 2013 zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief en ook voor 2014 is door de Belastingdienst al veel vastgesteld.

Naast het gemiddeld aantal kinderen in tabel 1a staat in tabel 1b ook het totaal aantal kinderen dat tussen 2013 en 2015 naar de kinderopvang ging waarvoor recht op kinderopvangtoeslag bestond. Het totaal aantal kinderen is hoger dan het gemiddelde aantal kinderen in tabel 1a. Dit komt doordat voor de berekening van het totaal aantal kinderen ook een kind dat slechts een maand naar de kinderopvang gaat volledig wordt meegeteld3.

Uit onderstaande tabel komt naar voren dat het totaal aantal kinderen in 2014 755.000 was. In 2015 is dit aantal gestegen met 19.000 kinderen naar 774.000. De stijging is vooral zichtbaar in de gastouderopvang en in de buitenschoolse opvang.

Tabel 1a: SZW: Totaal aantal kinderen met kinderopvangtoeslag
 

2013

2014

2015

Aantal kinderen (x 1000)

Totaal1

773

755

774

Kinderdagcentra

357

345

349

Buitenschoolse opvang

353

347

359

Gastouderopvang 0 t/m 12 jarigen

137

136

143

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, peildatum maart 2016, bewerking Ministerie van SZW

X Noot
1

Een kind kan binnen een kalenderjaar in meer dan een soort of type voorkomen maar in het totale aantal wordt zo’n kind maar een keer meegeteld. Het totaal aantal is daardoor kleiner dan de som.

Op vrijdag 10 juni heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) cijfers gepubliceerd over het gebruik van kinderopvang4. De cijfers van CBS en het Ministerie van SZW verschillen iets van elkaar omdat de cijfers van het Ministerie gebaseerd zijn op een actueler peilmoment (maart 2016) dan de cijfers van het CBS (januari 2016). De actuelere cijfers van het SZW komen hoger uit, waardoor ook de stijging van het aantal kinderen dat naar de kinderopvang gaat in 2015 hoger ligt. Zo berekent het CBS voor 2015 een totaal van 767.000 kinderen en een toename van 12.000 kinderen tussen 2014 en 2015.

De ontwikkeling van het gemiddeld aantal kinderen en het gemiddeld aantal uren per kind is in tabel 2 gesplitst voor verschillende inkomenscategorieën5.

Tabel 2. Aantal kinderen met KOT en uren/ kind naar verzamelinkomen (relatieve mutatie gemiddeld 2015 t.o.v. 2014) 1

Verzamelinkomen

Mutatie aantal kinderen

Mutatie uren per kind

Totale mutatie

Negatief – tot 130% WML

– 5.5%

1.9%

– 3.7%

130% WML – modaal

– 10.5%

– 0.8%

– 11.2%

Modaal – 1,5 x modaal

– 3.9%

– 4.8%

– 8.6%

1,5 x modaal – 2 x modaal

8.5%

– 4.8%

3.3%

2 x modaal – 3 x modaal

14.2%

– 2.7%

11.0%

3 x modaal en hoger

– 3.8%

1.7%

– 2.1%

Totaal

3.4%

– 2.6%

0.6%

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, cijferbeeld maart 2016, bewerking SZW

X Noot
1

De cijfers van 2015 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik. Voor 2014 zijn al veel beschikkingen en onderliggende gegevens definitief.

Uit tabel 2 komt naar voren dat het gemiddeld aantal kinderen ten opzichte van 2014 met 3,4% is gestegen. Dit is het saldo van een daling van het aantal kinderen bij inkomens tot 1,5 x modaal en een stijging van het aantal kinderen bij de meeste hogere inkomens. Het gemiddeld aantal uren per kind in 2015 is gedaald met 2,6%. Dit is een combinatie van een stijging van het aantal uren per kind onder de allerlaagste en de allerhoogste inkomensklassen en een daling onder de andere inkomensklassen.

Gebruik kinderopvangtoeslag naar leeftijd van het kind

Tabel 3 laat zien hoe de ontwikkeling van het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag is geweest per leeftijd.6 Hierbij zijn de aantallen kinderen op basis van de bevolkingscijfers per leeftijd van het CBS omgerekend naar deelnamepercentages.

Tabel 3. Kinderen met kinderopvangtoeslag per leeftijd als aantal en als percentage van de totale leeftijdsgroep
 

december 2012

december 2014

dec 2014 t.o.v. dec 2012

december 2015

dec 2015 t.o.v. dec 2014

Leeftijd

Aantal

Deelname

%

Aantal

Deelname

%

Relatieve mutatie in deelname

Aantal

Deelname

%

Relatieve mutatie in deelname

0

47.247

26.9%

41.845

24.0%

– 11.0%

41.729

24.5%

2.1%

1

84.925

47.2%

73.082

42.6%

– 9.7%

78.029

44.5%

4.4%

2

94.803

51.3%

85.714

48.6%

– 5.2%

88.112

51.1%

5.2%

3

95.801

51.6%

91.449

50.7%

– 1.8%

94.790

53.6%

5.8%

4

64.299

34.6%

59.032

31.9%

– 7.8%

61.066

33.8%

5.9%

5

59.388

32.5%

56.024

30.1%

– 7.4%

59.360

32.0%

6.1%

6

55.778

30.0%

52.928

28.4%

– 5.3%

56.407

30.3%

6.4%

7

51.048

27.2%

48.007

26.2%

– 3.5%

51.879

27.8%

5.9%

8

45.775

23.6%

42.210

22.6%

– 4.2%

45.286

24.7%

9.0%

9

37.358

18.6%

34.877

18.5%

– 0.6%

37.740

20.2%

8.9%

10

25.999

12.9%

25.100

12.9%

0.1%

26.836

14.2%

9.9%

11

13.665

6.7%

12.720

6.3%

– 5.9%

14.432

7.4%

17.1%

12+

3.441

1.7%

2.582

1.3%

– 23.0%

2.804

1.4%

8.8%

Bron: Belastingdienst/ Toeslagen, cijferbeeld maart 2016, bewerking SZW

Uit tabel 3 komt naar voren dat in 2014 vooral het deelnamepercentage van jonge kinderen t/m 6 jaar is gedaald ten opzichte van 2012. In 2015 is het deelnamepercentage over de hele linie toegenomen. De groei is het grootst onder 8 tot 12 jarigen.

2. Netto arbeidsparticipatie ouders met jonge kinderen

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling in netto arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen weergegeven7.

Uit tabel 4 komt naar voren dat de netto arbeidsparticipatie van vrouwen in de leeftijd van 15 tot en met 64 jaar in 2015 licht is gestegen t.o.v. 2013 en 2014. De arbeidsparticipatie van moeders (lid van ouderpaar, alleenstaande moeder en met jonge kinderen) is de afgelopen twee jaar redelijk constant gebleven. De daling van de arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders lijkt in 2015 wat af te remmen ten opzichte van de jaren ervoor.

Tabel 4. Netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in %)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Vrouwen 15–64

68,7

69,5

69,6

68,7

68,7

69,2

Vrouwen 25–34

82,5

81,1

80,6

79,6

79,6

79,6

Vrouwen 35–44

79,2

77,9

79,0

78,1

77,6

77,0

Moeders (lid van ouderpaar)

76,6

77,3

77,7

76,1

76,6

76,7

Alleenstaande moeders

66,0

64,5

64,3

62,2

59,7

59,5

Moeders met jonge kinderen (0–11)

76,7

76,9

77,4

75,2

75,5

75,9

Bron: CBS

Tabel 5 laat de netto arbeidsparticipatie van mannen en vaders met jonge kinderen zien. Hieruit blijk dat de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van mannen in 2015 redelijk constant is ten opzichte van 2014.

Tabel 5. Netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in %)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Mannen 15–64

79,6

79,8

78,9

78,1

78,6

79,0

Mannen 25–34

90,5

89,9

87,6

85,4

87,3

86,6

Mannen 35–44

92,5

91,6

90,5

88,1

88,9

89,1

Vaders (lid van ouderpaar)

91,9

92,0

91,0

89,6

90,9

90,4

Alleenstaande vaders

78,8

77,0

77,1

73,7

75,9

75,5

Vaders met jonge kinderen (0–11)

94,3

94,6

93,7

91,5

93,4

93,0

Bron: CBS

In tabel 6 wordt de ontwikkeling in gewerkte uren van vrouwen en moeders met jonge kinderen weergegeven. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van de gewerkte uren van vrouwen stabiel is. Ten aanzien van moeders met jonge kinderen is het aantal gewerkte uren al zes jaar licht aan het stijgen.

Tabel 6. Ontwikkeling in gewerkte uren van vrouwen en moeders met jonge kinderen (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Vrouwen 15–74

25,2

25,2

25,2

25,1

25,3

25,3

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

24,0

24,4

24,7

25,1

25,2

25,5

Bron: CBS

3. Ontwikkeling gemiddelde uurprijs

Tabel 7 illustreert het verschil tussen de gemiddelde uurprijzen van de verschillende opvangsoorten en de maximum uurprijzen. Voor 2015 zijn de maximum uurprijzen geïndexeerd. De maximum uurprijzen voor 2015 waren

€ 6,84 voor de dagopvang, € 6,38 voor de buitenschoolse opvang en € 5,48 voor de gastouderopvang.

Uit de tabel komt naar voren dat in 2015 de gemiddelde uurprijzen van buitenschoolse opvang en gastouderopvang boven de maximum uurprijs liggen. Voor de buitenschoolse opvang lag de gemiddelde uurprijs € 0,31 boven de uurprijs, voor de dagopvang lag de gemiddelde uurprijs € 0,01 onder de maximum uurprijs. Voor het bedrag dat boven de maximum uurprijs ligt, ontvangen ouders geen kinderopvangtoeslag. Kijkend naar het relatieve verschil tussen gemiddelde uurprijs en maximum uurprijs is te zien dat het verschil al enkele jaren aan het dalen is. Dit betekent dat de gemiddelde uurprijzen en maximum uurprijzen dichter bij elkaar komen te liggen.

Tabel 7: ontwikkeling gemiddelde uurprijs1 (in €)
 

2012

2013

2014

2015

Gemiddelde uurprijzen voor maximering2

Dagopvang

6.43

6.54

6.71

6.83

Buitenschoolse opvang

6.30

6.44

6.60

6.69

0- t/m 3-jarigen gastouderopvang

5.32

5.37

5.51

5.57

4- tot 12-jarigen gastouderopvang

5.27

5.32

5.46

5.54

Maximum uurprijzen

Dagopvang

6.36

6.46

6.70

6.84

Buitenschoolse opvang

5.93

6.02

6.25

6.38

0- t/m 3-jarigen gastouderopvang

5.09

5.17

5.37

5.48

4- tot 12-jarigen gastouderopvang

5.09

5.17

5.37

5.48

Relatief verschil gemiddelde t.o.v. maximum uurprijzen

Dagopvang

1.1%

1.2%

0.1%

-0.1%

Buitenschoolse opvang

6.2%

7.0%

5.6%

4.9%

0- t/m 3-jarigen gastouderopvang

4.5%

3.9%

2.6%

1.6%

4- tot 12-jarigen gastouderopvang

3.5%

2.9%

1.7%

1.1%

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, cijferbeeld maart 2016,bewerking SZW

X Noot
1

Deze cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven. Het is onduidelijk in hoeverre ouders een wijziging van de uurprijs altijd doorgeven en de uurprijzen dus volledig aansluiten bij de uurprijs die een kinderopvangorganisatie vraagt.

X Noot
2

Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen. Deze weging naar uren gebruik is in de tabel voor het eerst toegepast. In eerdere publicaties is niet gewogen naar uren.

4. Aanbod kinderopvang

Sinds 2012 is sprake van een stijgende lijn ten aanzien van het aantal locaties in de dagopvang. In 2015 is aantal locaties netto met 285 toegenomen, ofwel een stijging van ruim 4% (zie tabel 8). Dit hangt onder meer samen met de omvorming van peuterspeelzalen naar kinderopvanglocatie. Ook het aantal buitschoolse opvang locaties is in 2015 toegenomen, netto met 82 locaties. Bij de gastouderopvang daalt het aantal locaties al jaren. In 2015 zet deze daling door, het aantal locaties is netto met ruim 6% afgenomen (2300 minder locaties).

Tabel 8: aantal kinderopvang- en gastouderlocaties
 

Jan. 2012

Jan. 2013

Jan. 2014

Jan. 2015

April 2015

Juli 2015

Okt. 2015

Jan. 2016

Dagopvang

5.862

6.220

6.187

6.446

6.403

6.431

6.547

6.731

BSO

6.735

6.682

6.417

6.336

6.315

6.329

6.432

6.418

Gastouders

48.887

46.578

40.148

36.807

36.165

35.700

34.844

34.504

Bron: DUO rapportage Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1375.

X Noot
2

De begroting SZW en het jaarverslag SZW bevatten onder andere kerncijfers over het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag, het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen, het deelnamepercentage, het aantal uren kinderopvang per kind per maand. Deze kerncijfers worden uitgebreid met het aantal uren gebruik kinderopvang per verzamelinkomen, de ontwikkeling van de gemiddelde uurprijs en de arbeidsparticipatie van ouders.

X Noot
3

Bij gemiddelde aantallen (zie tabel 1a) wordt een kind dat een maand in een jaar naar kinderopvang gaat waarvoor de ouders recht hebben voor kinderopvangtoeslag voor 1/12 meegeteld.

X Noot
5

Het gebruik van kinderopvang en het inkomen van kinderopvanggebruikers verschilt bij definitieve vaststelling veelal ten opzichte van de voorlopige cijfers. Zo zijn voor de jaren 2012 tot en met 2014 de inkomens bij definitieve vaststelling gemiddeld genomen naar beneden bijgesteld. Hierdoor is voor deze jaren het aantal kinderen van lagere inkomensklassen dat naar de kinderopvang gaat, hoger dan eerder uit de voorlopige cijfers naar voren kwam (en het aantal kinderen van hogere inkomensklassen lager). Indien deze ontwikkeling ook voor 2015 optreedt, zal het aantal kinderen van lagere inkomensklassen dat naar de kinderopvang gaat nog naar boven worden bijgesteld.

X Noot
6

In de tabel is 2013 niet opgenomen, omdat hoge inkomens toen geen kinderopvangtoeslag ontvingen voor hun eerste kind en daarom voor dat jaar buiten de cijfers vallen.

X Noot
7

In deze rapportage wordt uitgegaan van de internationale definitie van arbeidsparticipatie, waarbij de grens van meer dan 1 uur werk wordt gehanteerd en wordt de beroepsbevolking gedefinieerd als tussen de 15–74 jaar.

Naar boven