31 322 Kinderopvang

Nr. 233 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2014

Met deze brief bied ik uw Kamer het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2012/2013» van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) aan1. In het rapport geeft de IvhO de stand van zaken weer van de uitvoering van de gemeentelijke taken in het verslagjaar 2012 op het gebied van het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Tevens gaat het rapport in op een aantal ontwikkelingen in het toezicht en de handhaving in 2012 en 2013.

Uit het rapport blijkt dat het percentage afgeronde verplichte jaarlijkse onderzoeken door de GGD’en in opdracht van gemeenten, is van 86% in 2011 gestegen naar 90% in 2012. Het percentage locaties waar de GGD tekortkomingen heeft geconstateerd is substantieel en schommelt in 2012 net als in 2011, rond 50%. Dit betreffen zowel lichte als zwaardere overtredingen. Een uitsplitsing naar de aard van de tekortkomingen op een geaggregeerd niveau is op dit moment niet voorhanden. Ik streef ernaar om bij een volgende jaarrapportage over de kwaliteit van het gemeentelijk toezicht kinderopvang een dergelijk overzicht beschikbaar te hebben.

Uit het rapport maak ik verder op dat er een toename is van het aantal door gemeenten ingezette handhavingstrajecten in 2012: bij circa 4.900 locaties is in 2012 handhaving ingezet.

Het percentage afgeronde onderzoeken en de intensiteit van de handhaving is boven verwachting hoog in 2012. Om twee redenen vind ik dit een positieve ontwikkeling. Ten eerste omdat gemeenten als gevolg van de uitspraak van de Raad van State2, in de eerste helft van 2012 op basis van de in de toen geldende beleidsregels opgenomen normen, geen sanctie konden opleggen. Ten tweede omdat in 2012 voor het eerst peuterspeelzalen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) werden opgenomen en dus voor het eerst door de GGD-en werden getoetst aan uniforme kwaliteitseisen. Dat vergt extra inspectie-capaciteit en extra capaciteit van gemeenten bij de uitvoering van de handhaving.

Ik signaleerde in mijn brief van 29 november 20133 aan uw Kamer een generieke verbetering in de uitvoering van het toezicht en de handhaving door gemeenten. Deze ontwikkeling zet zich door. Dit leid ik af uit het kleinere aantal gemeenten dat met de IvhO verbeterafspraken heeft over de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaak. Dat aantal is gedaald van 52 in februari 2013 naar 13 in maart 2014. In februari heeft de IvhO de gemeente Utrecht de C-status toegekend vanwege het niet op orde zijn van de uitvoering en het niet voldoende meewerken aan het uitvoeren van de met de IvhO gemaakte verbeterafspraken. Ik ga ervan uit dat de gemeente Utrecht dit signaal serieus neemt en in 2014 werk maakt van de uitvoering van de verbeterafspraken als vastgelegd in een verbeterplan van de gemeente. De IvhO heeft periodiek overleg met de gemeente Utrecht over de uitvoering van dit plan.

Bijgevoegd vindt u de actuele lijst van gemeenten met een B- en een C-status4.

De primaire verantwoordelijkheid voor een kwalitatief goede kinderopvang ligt bij de werkgevers in de sector. Zij hebben de mogelijkheden in handen om daar waar nodig bij te sturen. Toezicht en handhaving is het sluitstuk om de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren.

Als gemeenten de opgaande lijn op het gebied van toezicht en handhaving in de komende periode bestendigen en goede regie houden op het toezicht en de handhaving, verwacht ik dat het aantal geconstateerde tekortkomingen op de locaties van kinderopvang en peuterspeelzalen ook kan dalen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

21 december 2011, 201103651/1/H2

X Noot
3

Kamerstuk 31 322, nr. 225

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven