31 322
Kinderopvang

nr. 16
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 mei 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 3 april 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dijksma, d.d. 27 februari 2008 inzake de stand van zaken wachtlijsten in de kinderopvang (31 322, nr. 9).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Sterk (CDA) merkt op dat er weliswaar meer capaciteit in de kinderopvang is gecreëerd, maar dat de wachtlijsten nog steeds groeien. Hoewel ouders gemiddeld 15 dagen korter op de wachtlijst staan voor buitenschoolse opvang (bso), zijn zij daar met een gemiddelde wachttijd van 181 dagen nauwelijks mee geholpen. Waarom is het zo moeilijk om de omvang van de groei van de behoefte aan kinderopvang in te schatten? Het is waarschijnlijk een illusie om te denken dat de wachtlijsten in de kinderopvang helemaal weggewerkt kunnen worden. Wat vindt de staatssecretaris een acceptabele wachttijd?

Hoeveel van de gecreëerde kindplaatsen zijn er in semipermanente opvang gerealiseerd? Mevrouw Sterk is bang dat er opnieuw groeiende wachtlijsten ontstaan op het moment dat de semipermanente opvang over enkele jaren wordt opgeheven.

Volgens berichten in de media zijn er problemen ten aanzien van opvang in de bso van kinderen met gedragsstoornissen. Dit lijkt vooral te worden veroorzaakt door gebrek aan specifieke kennis bij de begeleiders. Inmiddels is het probleem opgepakt door de MOgroep en het Nederlands Jeugdinstituut. Het blijkt dat kinderen met gedragsstoornissen vanwege hun stoornis vaak worden geweigerd bij bso-instellingen. Mag dat?

Waarschijnlijk stopt de tijdelijke subsidieregeling rond 1 augustus 2008. Deze regeling heeft veel extra kinderopvangplaatsen opgeleverd, maar helaas zijn het er toch nog niet voldoende. Aan welke andere maatregelen denkt de staatssecretaris om de wachtlijsten terug te dringen en meer plaatsen te creëren? Wil de staatssecretaris overwegen om het aantal vereiste vierkante meters speelruimte rond een bso naar beneden bij te stellen? Zou het mogelijk zijn om scholen een tijdelijke ontheffing te verlenen met betrekking tot dit vereiste, zodat het bijvoorbeeld gemakkelijker wordt om een bso op het schoolplein te plaatsen?

Eerder heeft de staatssecretaris toegezegd dat zij voorlichting zou bevorderen over het gebruik van de kinderopvang op de woensdag en de vrijdag. Wat is de stand van zaken? Is er nu een netwerkbureau dat kinderen aan een opvangplek moet helpen en, zo ja, in welke mate heeft dit bureau daadwerkelijk bijgedragen aan het onderbrengen van kinderen?

In Alkmaar heeft de wethouder die verantwoordelijk is voor onderwijs een school gedwongen om in zee te gaan met een stichting die onder andere de bso verzorgt. De school had zelf een andere kinderopvangorganisatie op het oog en deze gang van zaken heeft dan ook voor vertraging gezorgd in de realisering van de bso. Vindt de staatssecretaris dat wethouders scholen mogen en kunnen dwingen om met een bepaalde kinderopvangorganisatie die zij niet zien zitten, in zee te gaan of behoort dit tot de gemeentelijke vrijheid ten aanzien van openbare scholen?

De heer Bosma (PVV) is van mening dat de kinderopvang goed geregeld moet worden. De motie-Van Aartsen/Bos (30 300, nr. 14) moet gewoon technisch goed worden uitgevoerd. Hoewel kinderopvang en naschoolse opvang basisvoorzieningen zijn, zijn de wachtlijsten met 8% gegroeid. In Trouw van 3 april 2008 stond dat de minister van Financiën niet van plan is om extra geld uit te trekken voor de kinderopvang. Er zou twee keer zo veel geld nodig zijn, er zou gesneden worden in kinderopvangvoorzieningen en er zou sprake zijn van grotere inkomensafhankelijkheid van de regeling. Wat is hiervan waar en wat kan de staatssecretaris hierover nog meer vertellen?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) roept in herinnering dat de motie-Van Aartsen/Bos was bedoeld om de kinderopvang beter te regelen. Daar ziet het op dit moment echter niet naar uit, omdat minister Bos van Financiën volgens Trouw wil snijden in de kinderopvang. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Kennelijk worden deze beslissingen in de achterkamers genomen, terwijl het onderzoek naar de effecten van deze regeling op de verbetering van de arbeidsparticipatie en de effecten hiervan op de arbeidsmarkt nog loopt. Mevrouw Dezentjé vreest dat de minister van Financiën het argument van de stijgende kosten zal gebruiken om zijn nivelleringsagenda door te voeren, namelijk door de regeling inkomensafhankelijk te maken. Wat is er precies gaande?

Volgens het artikel in Trouw wil de minister van Financiën snijden in de kinderopvangregeling zelf, omdat hij er geen extra geld voor over heeft. Dat is raar, omdat het geld natuurlijk niet alleen uit de onderwijsbegroting hoeft te komen. Minister Rouvoet heeft gezegd dat hij het belangrijk vindt dat vrouwen een betere aansluiting krijgen op de arbeidsmarkt. Het onderwerp moet echter ook de ministers van SZW en EZ aan het hart gaan. Volgens de minister van EZ wordt de economische groei namelijk geremd als er niet meer mensen deelnemen aan het arbeidsproces.

Een belangrijke oorzaak van de overschrijding van het budget komt volgens de staatssecretaris op het conto van de groei van de gastouderopvang. Inderdaad is het gebruik van gastouderopvang met 113% gestegen, maar 113% van weinig is nog steeds weinig. Het aantal kinderen in de gastouderopvang bedroeg eind 2006 42 543, half 2007 73 000 en eind 2007 90 000. De enorme toename tot medio 2007 is te wijten aan de groeispurt, maar dat betekent niet dat je daar beleid op moet maken of de begroting op moet afstemmen. De verwachting is namelijk dat de groei zal afvlakken, zeker nu de kwaliteitseisen zijn aangescherpt. Wordt er gekort op de kinderopvangregeling vanwege groeistuipen of wordt er verstandig beleid gevoerd?

Mevrouw Dezentjé dankt de staatssecretaris voor het overzicht met genomen maatregelen om de wachtlijsten in de kinderopvang terug te dringen. Zij concludeert dat alle maatregelen geïmplementeerd zijn, maar dat de implementatie van sommige maatregelen enkele maanden vertraagd is. Kan de staatssecretaris hier een toelichting op geven?

Het schijnt dat er scholen zijn die zeggen dat zij aan de vereisten hebben voldaan als zij een makelaarsovereenkomst hebben gesloten en niets meer kunnen doen bij gebleken capaciteitsgebrek. Ook schijnen sommige scholen geen alternatieven te overwegen, zoals vervoer naar een andere locatie vlakbij. Weet de staatssecretaris een oplossing voor dit probleem?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA) is van mening dat kinderen gerekend vanaf de gewenste datum van plaatsing in de kinderopvang maximaal drie maanden op de wachtlijst mogen staan. Het is dan ook goed dat de situatie is verbeterd. In augustus 2007 wachtte de helft van de kinderen vijf maanden op een plek in de bso, terwijl de helft nu drie maanden of minder op de wachtlijst staat. Voor de dagopvang is de wachttijd teruggelopen van vier maanden in augustus 2007 tot drie maanden nu. Voor juli 2008 wordt een verdere afname verwacht.

Opvallend is dat uit het rapport blijkt dat de wachttijden in het westen van het land gemiddeld langer zijn dan in andere regio’s. Is er in de Randstad een grotere mismatch dan in andere gebieden? Werken vrouwen in de steden meer dan vrouwen in andere gebieden? Kunnen dergelijke vragen worden meegenomen in het lopende onderzoek, zodat kan worden bekeken of er wellicht gerichte actie nodig is in de Randstad?

Mevrouw Kraneveldt heeft begrepen dat het netwerkbureau dat zou worden opgezet om kinderen aan een opvangplek te helpen, er nog niet is. Wanneer komt dit bureau er?

Naar verwachting zal de tijdelijke subsidieregeling voor snelle capaciteitsuitbreiding in de bso voor de sluitingsdatum van 1 augustus 2008 zijn uitgeput. In totaal zullen er in dit kader 16 000 plaatsen gesubsidieerd zijn. Ligt het in de rede om die subsidieregeling een vervolg te geven of zijn daar te hoge kosten mee gemoeid?

Tegen welke knelpunten op lokaal niveau lopen kinderdagverblijven aan? Zijn er in dat kader nog verbeterpunten gesignaleerd? Stellen gemeenten nog steeds eisen die naar beneden kunnen worden bijgesteld?

Volgens Trouw wil de minister van Financiën snijden in de kinderopvang, maar daarvoor worden alleen welingelichte Haagse bronnen aangehaald. Tijdens het spoeddebat is afgesproken dat de staatssecretaris een oplossing gaat zoeken voor de overschrijding van 450 mln. Dat heeft tijd nodig. Mevrouw Kraneveldt wacht dan ook de voorjaarsnota af, waarin het kabinet met concrete voorstellen zal komen. Het is niet goed om op basis van een dergelijk bericht op de zaken vooruit te lopen.

Er moet kabinetsbreed een oplossing worden gevonden voor de overschrijding van het budget, omdat arbeidsparticipatie en emancipatie tot de kabinetsbrede doelstellingen behoren. Het is van belang dat wordt overgegaan tot harmonisatie van regelgeving voor peuterspeelzalen, kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie. Bovendien moet de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd blijven. De regeling is al inkomensafhankelijk en dat is terecht, aangezien de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen.

Mevrouw Langkamp (SP) vindt het goed dat Nederland bezig is met een grote inhaalslag op het gebied van kinderopvang. De druk op de kinderopvang is groot en er moet voor worden opgepast dat de druk niet te groot wordt. Als het aanbod van kinderopvang fors wordt uitgebreid door kinderopvang goedkoper te maken en de scholen verantwoordelijk te maken voor buitenschoolse opvang, dan is het logisch dat ook de vraag naar kinderopvang toeneemt. Hoewel er meer kinderen op de wachtlijst staan voor kinderopvang, zijn de wachttijden afgenomen. Hoe denkt de staatssecretaris dat de wachtlijsten zich gaan ontwikkelen en welke invloed heeft het oplopende financieringstekort op de wachtlijsten?

Kan de staatssecretaris het bericht uit Trouw bevestigen dat zij van de minister van Financiën geen extra geld hoeft te verwachten voor de kinderopvang? Is de staatssecretaris bereid om te garanderen dat het tekort niet zal worden afgewenteld op ouders en werkgevers en dat er dus niet bezuinigd wordt op de kinderopvangregeling zelf?

Hoewel er meer kinderopvang moet worden gerealiseerd, mag dit niet ten koste gaan van de kwaliteit van de opvang en de veiligheid van de kinderen. Daarom stelt mevrouw Langkamp zich terughoudend op ten aanzien van experimenten met innovatieve gastouderopvang. De druk op de begeleiding in de reguliere kinderopvang en de werkdruk nemen toe als gevolg van het nastreven van een hogere bezettingsgraad. Bovendien is er sprake van meer administratieve lasten, het afschaffen van I/D-banen en tekorten op de arbeidsmarkt. Ook kampt te sector met een tekort aan opgeleid personeel en geschikte ruimte voor kinderopvang. Deelt de staatssecretaris de mening van mevrouw Langkamp dat de uitbreiding van de kinderopvang nooit ten koste mag gaan van de kwaliteit? Hoe denkt zij de kwaliteit te kunnen waarborgen? Kan zij nader ingaan op het toezicht en het handhavingsbeleid?

De heer Dibi (GroenLinks) benadrukt dat kinderopvang niet alleen goed is voor ouders die arbeid en zorg combineren, maar ook hartstikke leuk is voor de kinderen zelf. Er zijn niet alleen tekorten in de kinderopvang, maar ook in sectoren als de zorg en het onderwijs waar ouders eveneens kinderopvang nodig hebben om aan de slag te kunnen gaan. Afwezigheid van tekorten in de kinderopvang zijn dan ook een noodzakelijke randvoorwaarde om mensen in de zorg en het onderwijs aan de slag te krijgen.

De PvdA-kiezers is kinderopvang als gratis basisvoorziening beloofd. Uit het artikel in Trouw blijkt echter dat minister Bos van Financiën van de kinderopvang geen basisvoorziening maar een elitevoorziening wil maken. De heer Dibi vraagt de staatssecretaris daarom de garantie dat er niet wordt bezuinigd op de kinderopvang.

Is de staatssecretaris het met de heer Dibi eens dat de stijgende kosten van de kinderopvang een meevaller en geen tegenvaller zijn? Is zij van plan om een nog groter succes te maken van de kinderopvang door op korte termijn een einde te maken aan de wachtlijsten? Meer succes betekent namelijk ook meer financiële hoofdpijn. Weliswaar wil de staatssecretaris wachttijden verkorten en wachtlijsten verminderen, maar zij doet geen concrete voorstellen om de wachtlijsten weg te werken en noemt ook geen concrete streefcijfers. Wat is de concrete ambitie van de staatssecretaris op dit punt en wanneer behoren wachtlijsten tot het verleden? Geen enkel kind mag langer dan drie maanden op de wachtlijst staan.

De heer Dibi meldt dat er veel klachten binnenkomen bij het Meldpunt buitenschoolse opvang van GroenLinks. Wachtlijsten van twee jaar zijn geen uitzondering en sommige alleenstaande ouders zien zich soms zelfs genoodzaakt om hun baan op te zeggen of geen baan te accepteren bij gebrek aan kinderopvang. Hopelijk vindt ook de staatssecretaris dat dit niet kan. De heer Dibi vraagt de staatssecretaris in te gaan op de volgende bij het meldpunt gestelde vragen:

– Wat doen scholen die geen buitenschoolse opvang hebben geregeld met het geld dat zij hiervoor hebben ontvangen?

– Wie is er verantwoordelijk voor de kwaliteit van het vervoer?

– Wie is eindverantwoordelijk voor de opvang?

Teneinde de problemen aan te pakken, stelt de heer Dibi enkele maatregelen voor. Stel net als in de zorg een stagefonds kinderopvang in, zodat het voor toetreders aantrekkelijker wordt om in de kinderopvang te gaan werken. Regel in het Bouwbesluit dat er bouweisen aan nieuwe schoolgebouwen worden gesteld, zodat elke nieuwe school een brede school wordt met minimaal ruimte voor vooropvang, tussenopvang en buitenschoolse opvang. Verplicht scholen om de opvang binnen een bepaalde straal van de school aan te bieden.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris begrijpt dat de leden er behoefte aan hadden om in te gaan op de berichtgeving in Trouw van 3 april over de kinderopvangregeling. Zij vindt het echter niet verstandig om op basis van speculaties in krantenberichten een voorschot te nemen op het debat dat op basis van de in de voorjaarsnota te presenteren cijfers en voorstellen zal worden gevoerd. Tijdens het kort voor dit overleg gevoerde spoeddebat over de kinderopvang is alle beschikbare informatie met de Kamer gedeeld. Tijdens dit debat is de Kamer geïnformeerd over de groeicijfers betreffende de kinderopvang over het jaar 2007. Zo is de dagopvang met 21%, de bso met 31% en de gastouderopvang met 113% gegroeid. Door deze groei is er bovenop de beschikbare 470 mln. 220 mln. meer nodig dan geraamd voor de dagopvang, 100 mln. meer voor de bso en 150 mln. meer voor de gastouderopvang.

De effecten van de motie-Van Aartsen/Bos zijn totaal onderschat. In het verleden is gesteld dat de kinderopvang zou groeien met 2% per jaar. Vorig jaar is het budget echter met 35% gestegen. De conclusie kan derhalve worden getrokken dat er veranderingen zijn opgetreden ten aanzien van het gebruik van de kinderopvang. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de oorzaken daarvan. Het is echter duidelijk dat ouders op dit moment vaker kiezen voor het gebruik van kinderopvang dan economen in het verleden hebben voorspeld. In de toekomst moet dan ook beter dan in het verleden worden geraamd, omdat het beleid op deze ramingen wordt gebaseerd.

De vraag is vervolgens wat dit succes van de kinderopvangregeling betekent voor het beleid van het kabinet. Tijdens het spoeddebat is de staatssecretaris ingegaan op de uitgangspunten die zij zal hanteren bij de vormgeving van dit beleid. Kinderopvang is een voorziening gericht op de facilitering van de combinatie van arbeid en zorg die daarmee een duurzame ontwikkeling van arbeidsparticipatie bevordert. Het bevorderen van arbeidsparticipatie moet een belangrijk uitgangspunt zijn en blijven voor de wijze waarop het kabinet omgaat met de groei in de kinderopvang. Misbruik en oneigenlijk gebruik tasten het maatschappelijke en politieke draagvlak voor de wet aan en dat betekent dat dit met kracht moet worden tegengegaan. Er loopt een onderzoek naar de omvang van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling. Ook onbedoeld gebruik dat de combinatie van arbeid en zorg niet ondersteunt, kan een probleem zijn. Het is bovendien altijd belangrijk dat kinderopvang kwalitatief goed is en dat kinderen een veilige en stimulerende omgeving wordt geboden.

De afgelopen tijd is er hard gewerkt om de wachtlijsten voor de bso terug te dringen. Tussen 1 augustus 2007 en 1 december 2007 is de capaciteit van de bso met 12 000 plaatsen en die van de dagopvang met 8300 plaatsen toegenomen. Tegelijkertijd blijkt de tijd af te nemen dat kinderen op de wachtlijst staan. Ondanks de enorme groei van het aantal kinderen dat wordt aangemeld voor bso en dagopvang, is er veel energie gestoken in het zo kort mogelijk houden van de wachttijd door meer plekken te realiseren. Dit is bovendien op een kwalitatief verantwoorde manier gebeurd.

In het najaar heeft de staatssecretaris een plan van aanpak Wachtlijsten bso gepresenteerd met concrete maatregelen, zoals een stimuleringsmaatregel die ervoor moet zorgen dat er binnen enkele maanden 16 000 extra plekken worden gerealiseerd. Zij heeft echter geen of beperkte invloed op andere betrokkenen met een eigen verantwoordelijkheid en de wijze waarop ouders gebruik willen maken van hun recht op een bso-plaats. Dat neemt niet weg dat de kinderopvangsector en de scholen er dankzij goede samenwerking voor hebben gezorgd dat het aantal plaatsen substantieel is toegenomen. De vraag overstijgt echter nog steeds het aanbod. Daarom wordt nog voor de zomer een nieuwe meting gedaan om te zien hoe de wachttijden zich ontwikkelen. De staatssecretaris kan echter geen streefdoelstelling formuleren, omdat zij niet kan garanderen dat zij deze kan waarmaken. In bepaalde regio’s staan namelijk bouwvoorschriften of andere regels capaciteitsuitbreiding in de weg. Wel doet zij alles in haar vermogen om de wachttijd voor ouders zo kort mogelijk te laten zijn.

Het is niet zo dat er, bovenop de huidige inspanningen, veel mogelijkheden zijn om de wachtlijsten verder in te perken. Zo zijn er prestatieafspraken met de VNG gemaakt die ervoor moeten zorgen dat gemeenten zich bewust zijn van de problemen en snelle capaciteitsuitbreiding wordt bevorderd. Voorts meldt de staatssecretaris het bij de VNG als zich problemen voordoen bij bepaalde gemeenten, zodat er actie kan worden ondernomen. Het is ook in het belang van de kinderopvangsector zelf om extra plaatsen te creëren, want het is tenslotte een marktsector die belang heeft bij groei en het opvangen van deze groei.

Er wordt hard gewerkt aan vermindering van de wachttijd. De Kamer kan controleren of het beleid vruchten afwerpt, doordat de staatssecretaris de Kamer regelmatig een monitor stuurt. Uit de voorliggende meting met als peildatum 1 december 2007 blijkt al dat de wachttijd sterk is verminderd. De wachttijd verschilt echter per regio en ook daarom is het moeilijk om een landelijk streefcijfer te formuleren. Voor de zomer zal er opnieuw een meting worden uitgevoerd. Tegen die tijd kan de Kamer controleren of er voldoende voortgang wordt geboekt bij het terugdringen van de wachttijd en de wachtlijsten. De staatssecretaris is van mening dat er voldoende maatregelen zijn genomen om druk op de ketel te houden.

De voorbereidingen voor de oprichting van het kenniscentrum voor ondersteuning van capaciteitsuitbreiding zijn in volle gang. Naar verwachting zal het kenniscentrum vóór de zomer zijn opgericht. Een dezer dagen wordt de subsidieregeling in de Staatscourant gepubliceerd waarop gegadigden kunnen reageren. Het uitgangspunt van de staatssecretaris is dat de kwaliteit van de mensen die het kenniscentrum gaan bemensen, essentieel is. Zij moeten vanzelfsprekend beschikken over aantoonbare ervaring en een groot netwerk in de kinderopvang aangezien zij de organisaties moeten ondersteunen bij het realiseren van meer capaciteit in de bso. Bij eerdere uitbreidingen is gebleken dat een dergelijke organisatie zeer succesvol kan zijn bij het ondersteunen van de capaciteitsgroei.

Uit onderzoek is gebleken dat een landelijke campagne om het gebruik van de kinderopvang op rustige dagdelen, bijvoorbeeld woensdag en vrijdag, te bevorderen niet het gewenste effect zal hebben. Daarom wordt dit instrument niet ingezet. Kinderopvangorganisaties wijzen ouders nu echter al op de grotere mogelijkheden op woensdagen en vrijdagen. In regio’s met relatief lange wachtlijsten lopen de vrijdag en de woensdagmiddag bovendien vol.

Scholen en centra voor buitenschoolse opvang moeten beschikken over voldoende buitenspeelruimte. Scholen hanteren de norm van 3 vierkante meter buitenspeelruimte per leerling met een minimum van 300 vierkante meter. Door het plaatsen van bso-boxen op het speelplein kan het beschikbare oppervlakte teruglopen. Voor de kinderopvang geldt eveneens de norm van 3 vierkante meter buitenspeelruimte per kind. Aangezien er echter minder kinderen gebruik maken van de bso dan er op school zitten, zal deze regeling minder knellend zijn. Als gebruik wordt gemaakt van een speelterrein met een openbaar karakter kan er bovendien een nog iets lagere norm gehanteerd worden.

Als tijdelijke ontheffing wordt verleend van het aantal vierkante meters buitenspeelruimte om het plaatsen van bso-boxen te bevorderen, wordt teneinde het sneller mogelijk maken van capaciteitsuitbreiding misschien geknabbeld aan de kwaliteit van de kinderopvang. Bovendien is hiervoor aanpassing nodig van de wet- en regelgeving ten aanzien van huisvesting voor het onderwijs. Er is uiteindelijk ook wetswijziging nodig om de AMvB inzake kwaliteitseisen hiervoor te gebruiken, zodat dit niet de gewenste snelle oplossing oplevert. Veranderingen op dit vlak hebben grote consequenties waarover goed en zorgvuldig moet worden nagedacht. Dat neemt niet weg dat hier onderzoek naar wordt gedaan in het kader van de wijze waarop opvang en onderwijs in de toekomst meer verweven zullen raken.

Niet zozeer in het Bouwbesluit, maar vooral in de Wet op het primair onderwijs worden eisen gesteld aan schoolgebouwen. Lastige onderwerpen betreffen eigenaarschap en de manier waarop schoolgebouwen kunnen worden ingezet. Samen met het ministerie van Financiën is er een servicecentrum onderwijshuisvesting opgericht om onder andere de ontwikkeling van de brede school een extra impuls te geven. Enerzijds zet het centrum zich in om publiek-private financiële constructies bij de bouw van schoolgebouwen te bevorderen. Anderzijds fungeert het centrum als vraagbaak en organisatiekracht om de ontwikkeling van brede scholen verder vorm te geven. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de problemen die praktische regelgeving veroorzaakt.

Mag een gemeente een school dwingen om met een bepaalde bso-locatie in zee te gaan? Bij het maken van afspraken over de buitenschoolse opvang moeten scholen vooral rekening houden met de wensen van de betrokken ouders. Op basis van die wensen moet de school een voorstel maken. Vervolgens moet dat voorstel worden besproken in de medezeggenschapsraad, zodat ouders hun stem ook via dat orgaan kunnen laten horen. De wensen van ouders ten aanzien van de keuze voor een bepaalde bso-locatie zijn dan ook meer leidend dan die van de gemeente. Als een gemeente het bevoegd gezag van een school vormt, heeft zij echter wel iets te zeggen over de keuze van een bso-locatie. Een verstandig bevoegd gezag houdt rekening met de wensen van de ouders en dit is ook het uitgangspunt van de wet. Bovendien is wettelijk geregeld dat een school verplicht is om op verzoek van een andere bso-organisatie dan waarmee de school zelf zaken doet, maar waarvan een of meer ouders gebruik maken, praktische informatie te verstrekken die nodig is voor de opvang van deze kinderen.

Een school die het makelaarsmodel hanteert, kan niet volstaan met het afschuiven van de verantwoordelijkheid. Een school moet namelijk altijd nagaan of alle mogelijkheden die in de regio voorhanden zijn, ook worden benut. Dat neemt niet weg dat een school niet tot het onmogelijke is gehouden. De inspectie controleert of scholen aan hun verplichtingen voldoen. De staatssecretaris heeft de indruk dat het steeds beter gaat, maar constateert dat er altijd wel knelpunten zullen blijven bestaan. De ouders zijn echter niet voor niets vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad en kunnen werk van dit punt maken.

Voor het speciaal onderwijs geldt een uitzondering ten aanzien van de bso. Bso-instellingen zijn momenteel niet verplicht om kinderen met gedragsproblemen te accepteren. Er wordt onderzocht in hoeverre het opleggen van een dergelijke verplichting mogelijk is en welke complicaties daarbij kunnen optreden. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat het opvangen van kinderen met een gedragsprobleem een probleem voor ondernemers kan zijn. Overigens zijn er voorbeelden van ondernemers die hiermee goede resultaten behalen, bijvoorbeeld omdat zij hun personeel scholen of de groepssamenstelling aanpassen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Dibi (GroenLinks) is niet tevreden met het antwoord van de staatssecretaris op vragen naar een streefcijfer. Als zij vertrouwen heeft in de verbetertrajecten, dan moet zij ook kunnen aangeven welke verbeteringen zij aan het einde van de rit verwacht te hebben gerealiseerd. Op die manier kan worden gecontroleerd of het traject op schema ligt. De heer Dibi gaat ervan uit dat de staatssecretaris de minister van Financiën van katoen geeft als hij probeert om het succes van de kinderopvang te dwarsbomen.

Mevrouw Langkamp (SP) is tevreden over de huidige wachtlijstontwikkeling. Wat kan de staatssecretaris echter doen als uit de volgende meting zou blijken dat de wachttijden weer oplopen? Het is jammer dat zij wederom niet bereid is om pal voor de kinderopvangregeling te gaan staan en te zeggen dat deze blijft zoals zij is.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA) noemt de ontwikkeling van de wachtlijsten gunstig, maar dit betekent niet dat er niets meer hoeft te gebeuren. Zij begrijpt dat er nog gegevens ontbreken waardoor nog geen langetermijnperspectief kan worden geschetst. Er zijn echter voldoende goede initiatieven om de capaciteit te vergroten en waar mogelijk mismatch te voorkomen en knelpunten op te lossen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) vindt het vreemd dat is uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse groei van de kinderopvang van 2%, terwijl in de periode 1994–2004 sprake was van een groei van 11%. Het zou een logischer zijn geweest als rekening was gehouden met een gemiddelde jaarlijkse groei van 11%. Klopt het dat het kabinet zich op dit dossier rijk heeft gerekend en daarvan nu de rekening gepresenteerd krijgt?

Er circuleren steeds verschillende cijfers over de ontwikkelingen in de branche. In artikel 115 van de Wet kinderopvang is opgenomen dat de Staten-Generaal jaarlijks verslag moet worden uitgebracht over de ontwikkeling van de kinderopvang. Het jaarverslag 2005 is in september 2006 ontvangen. Het verslag over 2006 had de Kamer dus al in het derde of vierde kwartaal van 2007 moeten ontvangen. Wat is de reden van de vertraging en wanneer kan de Kamer dit verslag verwachten?

De heer Bosma (PVV) noemt «totaal overschat» de kreet van de dag. Hij ziet de voorstellen van de staatssecretaris bij de voorjaarsnota dan ook met belangstelling tegemoet. Dit zeker gezien de geruchten die vandaag in Trouw stonden. Wellicht zit er een kern van waarheid in. Als de kosten van de kinderopvang inderdaad dramatisch toenemen, dan is de vraag of niet al veel eerder gekozen had moeten voor een structurele oplossing, namelijk de brede school.

Mevrouw Sterk (CDA) is van mening dat duidelijk is geworden dat zowel de Kamer als de staatssecretaris ernaar streven om de tekorten zo goed mogelijk op te lossen. Op zich is zij tevreden over de getroffen maatregelen, maar er moet nog wel een tandje bij. Zij is blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat de Kamer bij de voorjaarsnota inzicht krijgt in de reële groeiverwachting voor de komende jaren. Dat is het moment om het debat te voeren over de tekorten binnen de kinderopvang.

De staatssecretaris legt uit dat het vanwege de grote verschillen per regio niet mogelijk om één streefcijfer te hanteren inzake het terugdringen van wachtlijsten. Met een streefcijfer voor een maximale wachttijd van enkele maanden houd je in gebieden zonder noemenswaardige wachttijden helemaal geen druk op de ketel. Om de wachttijden voor ouders zo kort mogelijk te houden en om zicht te houden op de ontwikkeling van de wachtlijsten worden de wachttijden voortdurend gemeten. Bovendien wordt de vinger aan de pols gehouden door steeds met de VNG in gesprek te blijven. Ook is er een hele reeks aan maatregelen getroffen. De staatssecretaris gebruikt de invloed die zij kan uitoefenen dan ook maximaal. Zij benadrukt dat het niet zo is dat zij geen streefcijfer wil noemen omdat zij erop kan worden afgerekend. Het is in dit geval alleen geen goed instrument. Ondernemers, scholen en het ministerie doen wat zij moeten doen.

Niet vergeten moet worden dat weliswaar meer kinderen in aanmerking willen komen voor kinderopvang, maar dat de wachttijd toch korter is geworden. Ondanks de enorme groei van het aantal aanvragen zijn scholen en kinderopvangondernemers in staat geweest om 12 000 extra plekken in de bso en 8000 extra plekken in de dagopvang te creëren. De vorige keer dat de staatssecretaris met de Kamer sprak over het oplossen van de wachtlijstproblematiek stonden er ongeveer 20 000 kinderen op de wachtlijst. Al deze kinderen is inmiddels een plek geboden, maar er zijn inmiddels nieuwe kinderen aangemeld voor kinderopvang. Dat is een grote verdienste van de sector. De staatssecretaris benadrukt dat zij er alles aan doet om de wachtlijsten aan te pakken en de wachttijden verder terug te dringen. De Kamer kan haar daarop afrekenen met behulp van de periodieke meting.

Er wordt veel gedaan om het aantal brede scholen in deze kabinetsperiode te laten toenemen. Dit gebeurt niet alleen met huisvestingsmiddelen en met behulp van het servicecentrum onderwijshuisvesting, maar ook met de 2500 fte combinatiefuncties, die vooral gericht zijn op het betrekken van sport en cultuur bij het onderwijs. Daarmee wordt de scholen menskracht geleverd om de ontwikkeling van de brede school niet alleen fysiek neer te zetten, maar ook inhoud te geven.

Het dossier kinderopvang is overgeheveld van het ene naar het andere departement en dat heeft veel werk met zich meegebracht. Deze overgang wordt geëvalueerd. Het verslag over 2007 komt er bij de voorjaarsnota. Op de derde woensdag in mei worden er bovendien meer cijfers inzake de kinderopvang gepresenteerd. Het verslag over 2006 ontvangt de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval nog dit voorjaar.

Het is niet zo dat dit kabinet de groei van de vraag naar kinderopvang heeft geraamd op 2%, want dat was een raming van de vorige minister van Financiën. Vanzelfsprekend draagt dit kabinet hiervoor echter de politieke verantwoordelijkheid. Naar aanleiding van de geconstateerde groei over 2007 zal de staatssecretaris haar uiterste best doen om voor dit jaar en de komende jaren een reële groei te ramen.

Toezeggingen

– Voor de zomer wordt er opnieuw een meting gedaan van de wachtlijsten en -tijden en de Kamer zal deze monitor direct daarna ontvangen.

– Voor de zomer ontvangt de Kamer de resultaten van het onderzoek betreffende huisvesting van onderwijs en kinderopvang.

– Bij de voorjaarsnota ontvangt de Kamer het verslag over 2007.

– De derde woensdag van mei ontvangt de Kamer meer cijfers.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Arends


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks) en Van Bommel (SP).

Naar boven