Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een enquête van de Groenlinksfractie ontvangen naar de effecten
van de bezuinigingen op kinderopvang. De commissie vraagt mij om een reactie op dit onderzoek. Ik kan u als volgt berichten,
ook in navolging van mijn brief naar aanleiding van een ING-onderzoek vorige maand:
Deze enquête van GroenLinks betreft een onderzoek via de website van GroenLinks zelf en via e-mail onder 10 915 mensen. In
de enquête wordt gevraagd of ouders van plan zijn om minder te gaan werken door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag.
Het effect hiervan in uren en over verschillende inkomensgroepen is ook onderzocht.
Uit de enquête blijkt ondermeer dat van de ondervraagden 30 procent stelt dat minstens één van de ouders van plan is om minder
te gaan werken. Van de ouders die minder gaan werken stelt de meerderheid 4 tot 8 uur minder te gaan werken, 9 procent is
van plan helemaal te stoppen met werken. De bezuinigingen zouden volgens het onderzoek neerkomen op een daling van het aantal
gewerkte uren door ouders met 36 000 fte. Deze enquête is echter niet representatief genoeg om een conclusie te trekken over
alle ouders. Er blijkt namelijk ook dat de meerderheid van de ouders aangeeft de bezuinigingen op de kinderopvang te willen
terugdraaien. Uit andere enquêtes, die ook onderwerp van vragen door de Tweede Kamer zijn geweest, blijkt echter het tegenovergestelde.
Bovendien hoeft het voornemen van een aantal ouders om minder te gaan werken, als gevolg van de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag,
niet automatisch te betekenen dat ze ook daadwerkelijk minder uren gaan werken.
Voor wat betreft het effect van de in 2011 reeds doorgevoerde bezuinigingen is van belang dat de uitvoeringscijfers van de
Belastingdienst voor 2011 ten opzichte van 2010 nog altijd een groei laten zien in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag.
Hierbij merk ik wel op dat deze informatie de komende maanden nog kan veranderen omdat ouders op elk moment hun gegevens bij
de Belastingdienst (bijvoorbeeld de einddatum van het gebruik van kinderopvang) met terugwerkende kracht kunnen wijzigen.
Ten aanzien van de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag voor 2012 en 2013 verwacht ik op basis van eerdere CPB-publicaties
een macro-effect op de arbeidsparticipatie van 0,1% in personen. Ook mede door de voorlopige realisatiecijfers in 2011 verwacht
ik een geringer effect op de arbeidsparticipatie dan de enquête van Groenlinks. De bezuinigingen zijn zodanig vormgegeven
dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Door de proportionele verhoging van de ouderbijdrage
worden ouders met lage inkomens relatief ontzien. In 2013 wordt een vaste eigen bijdrage per maand ingevoerd, waardoor de
marginale kosten van een uur extra opvang minder snel stijgen en grote banen worden ontzien. Deze maatregel is vooral gunstig
voor alleenstaande ouders, omdat zij veel uren opvang afnemen. De koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan de gewerkte
uren van de minst werkende partner zal geen participatieverlies opleveren. De verwachting is dat deze maatregel ertoe leidt
dat ouders een deel van hun formele opvang vervangen door ongesubsidieerde informele opvang, waardoor het effect op de participatie
beperkt blijft.
De modelberekening van het CPB die ten grondslag ligt aan de inschatting van het participatie-effect van de bezuinigingen
is het beste wat momenteel beschikbaar is. Dat laat onverlet dat de effecten zich moeilijk laten voorspellen. Conjuncturele ontwikkelingen, sociaal
culturele opvattingen over kinderopvang en de nabijheid van opvang van voldoende kwaliteit zijn minstens zo belangrijk voor
de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang en het effect op de arbeidsparticipatie, als de prijs die ouders voor kinderopvang
moeten betalen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp