31 321
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de overgang van het toezicht op de kwaliteit van de examinering van de beroepsopleidingen naar de Inspectie van het onderwijs

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 februari 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Waarom nu al? 2

3. Werkwijze van de inspectie voor de korte termijn 2

4. De langere termijn 3

5. Administratieve lasten 3

6. Uitvoerbaarheid 4

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De voorgestelde overgang van het toezicht op de examinering van het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE) naar de inspectie van het onderwijs is volledig in overeenstemming met de door deze leden toegejuichte vereenvoudiging van het toezicht in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Per 15 november 2007 is het toezicht overgedragen aan de inspectie en dit wetsvoorstel voorziet in de hiervoor benodigde regelgeving. Deze leden zijn van mening dat de voorgestelde wetswijzigingen passen in een vereenvoudiging van het toezicht en vooruitlopen op een verdere integratie en vereenvoudiging van het toezicht in het onderwijs.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen, van het advies van de Raad van State en het nader rapport. Deze leden kunnen zich vinden in de overdracht van het toezicht op de examinering in het mbo van KCE naar de onderwijsinspectie.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en enige zorg kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben daar enkele vragen en opmerkingen bij.

2. Waarom nu al?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting wijst op de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Bijsterveldt-Vliegenthart van 6 september 20071, waarin beschreven wordt hoe er een verschil van inzicht met het bestuur van KCE is ontstaan. Er is besloten de toenmalige situatie niet voort te zetten. De aanwijzing van KCE is per 15 november ingetrokken. Nu gaat de regering toch al door met het invoeren van geïntegreerd toezicht, met het KCE als partner. Het alternatief, het inzetten van een andere rechtspersoon dan KCE, wordt wel genoemd, maar afgedaan met het argument dat de sector dan in korte tijd met meerdere wisselingen te maken zou hebben. Ook zou er geen andere partner te vinden zijn die zorg kan dragen voor het toezicht. Deze leden vinden dit een onbevredigende oplossing. Er zijn sterke twijfels over de capaciteiten van KCE, er is een transitietraject opgezet, en toch gaat de regering op dezelfde voet verder met deze partner. Kan de regering uitleggen waarom dit de beste oplossing is, zo vragen deze leden. Is er bijvoorbeeld gekeken naar de mogelijkheid om de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) in te schakelen, desnoods tijdelijk? Deze leden zijn er niet van overtuigd dat met deze oplossing volwaardig en kwalitatief goed toezicht wordt verzorgd bij de bve-instellingen. Kan de regering aannemelijk maken dat de kwaliteit in deze constructie gewaarborgd zal zijn? Deze leden vragen een reactie van de regering hierop.

3. Werkwijze van de inspectie voor de korte termijn

De leden van de CDA-fractie merken op dat de overgang van het toezicht van KCE naar de inspectie van het onderwijs ook met zich mee heeft gebracht, dat het personeel, dat de beoordelingen deed, ook is overgegaan naar de inspectie. Deze leden vragen welke veranderingen worden ingevoerd om ervoor zorg te dragen dat de kwaliteit van de beoordelingen verbetert. Is de problematiek die ten grondslag lag aan de overgang van de beoordelingen van KCE naar de inspectie hiermee voldoende opgelost, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Werd deze problematiek uitsluitend veroorzaakt door de organisatorische aansturing of speelden ook inhoudelijke problemen een rol en in hoeverre worden deze met deze overgang voldoende adequaat opgelost, zo vragen zij. In hoeverre is de inspectie in voldoende mate in staat om in het noodzakelijke tempo de gewenste beoordelingen te doen? Naast de inhoudelijke beoordeling van de examens is naar de mening van deze leden ook een goede procesgang noodzakelijk. In hoeverre wordt in het toezichtskader aandacht besteed aan fraudebestrijding, deugdelijkheideisen aan de examenomgeving, het misbruik van hulpmiddelen (bijv. programmeerbare rekenmachines), het toelaten van mobiele telefoons, enzovoorts, zo vragen deze leden. In de kwaliteitsagenda VO wordt opgemerkt dat ook de procesgang van de examens verbetering behoeft in het voortgezet onderwijs. Is dit ook voor het mbo een bijzonder punt van zorg, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat het personeel van KCE dat met het toezicht op de examens was belast, over gaat naar de inspectie van het onderwijs. Het is dus hetzelfde personeel dat dit werk gaat doen als voorheen. Hoe gaat de regering de gewenste cultuuromslag teweegbrengen bij dit personeel, behalve door dit personeel te verhuizen van KCE naar de onderwijsinspectie, zo vragen deze leden.

4. De langere termijn

De leden van de CDA-fractie hebben zich al enkele malen uitgesproken als voorstanders van een verdergaande standaardisering van de examinering. Hiermee kan in goed overleg met het bedrijfsleven aangesloten worden op het competentiegerichte onderwijs, waarbij vakkennis, vaardigheden en een goede beroepshouding hand in hand gaan. In de memorie van toelichting wordt ingegaan op deze standaardisering. Hierbij wordt ook verwezen naar de zogenaamde examenprofielen. Welke rol kent de regering toe aan deze examenprofielen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de inspectie van het onderwijs onlangs een nieuwe weg is ingeslagen met het «proportioneel toezicht». Scholen die goede resultaten leveren, krijgen verminderd toezicht. Geldt dit ook voor het toezicht op de examens in het mbo, zo vragen deze leden. De leden vragen ook hoe het in dit verband staat met de standaardisering van mbo-examens, zoals is toegezegd tijdens het Algemeen Overleg met de Kamer d.d. 1 november 20071. Er zou overleg komen met mensen uit het veld, wat is er uit dit overleg gekomen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Voor de langere termijn wordt verkend welke voordelen standaardisering van de examens biedt. De leden van de VVD-fractie zijn hier een groot voorstander van. Standaardisering biedt de mogelijkheid tot vergelijking, wat belangrijk is voor de kwaliteit van het onderwijs bij de verschillende instellingen. Ook wordt gekeken naar manieren om het bedrijfsleven directer te betrekken bij de examinering. Hierover wordt al geruime tijd gesproken. Kan de regering een termijn aangeven waarbinnen de Kamer een concreet voorstel hiertoe kan verwachten, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

5. Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor de vergoedingen die de instellingen verschuldigd waren aan KCE via de lumpsum een bekostiging werd uitgekeerd, die via dit wetsvoorstel uit de lumpsum wordt gehaald en vervolgens overgeboekt wordt naar de inspectie voor de betreffende werkzaamheden. Nu de beoordeling via de inspectie verloopt en een vereenvoudiging kent, is het aannemelijk dat de benodigde middelen voor de beoordelingen minder kunnen zijn, zo vragen deze leden. Waar is dit uit te merken en heeft dit ook consequenties voor de kosten en de vergoedingen, zo vragen deze leden. Voor het verzamelen en verwerken van de benodigde gegevens op de instellingen is een aanzienlijke hoeveelheid personeel ingezet geweest. Dit was juist een van de grote klachten van de instellingen. Als de overgang van het toezicht naar de inspectie, een vereenvoudiging van het toezicht en de daarbij behorende administratieve lasten plaatsvinden, welke consequenties heeft dit dan op de personeelsbestanden van de instellingen en de daarmee gepaard gaande financiële inspanningen, zo vragen de aan het woord zijnde leden. In de memorie van toelichting wordt gesproken over een te verwachten reductie van regeldruk, terwijl er geen verandering komt van de administratieve lasten. Daarbij wordt een relatie gelegd met het toezichtskader. Onduidelijk blijft op welke wijze met de aangeduide vermindering van regeldruk een administratieve lastenverlichting wordt bereikt. Hoe wil de regering deze vermindering van regeldruk precies bereiken en wanneer zullen de effecten van de vermindering van administratieve lasten merkbaar zijn? Welke omvang zullen deze effecten hebben, zo vragen deze leden.

6. Uitvoerbaarheid

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel taken de inspectie van het onderwijs er de komende vijf jaar nog bij gaat krijgen en hoe de regering dit werkbaar houdt, gezien de bezuinigingen op het budget van de onderwijsinspectie.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie,

Arends


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Bommel (SP), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Peters (GL).

XNoot
1

Kamerstuk 27 451, nr. 76.

XNoot
1

Kamerstuk 27 451 en 31 200 VIII, nr. 80.

Naar boven