31 320
Regels omtrent energie-efficiëntie (Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het belang van energiebesparing, regels te stellen ter uitvoering van richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 (PbEG L 114) betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van richtlijn 93/76/EEG van de Raad en deze regels samen te voegen met de Wet energiebesparing toestellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ENERGIEBESPARING

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. energie: alle vormen van in de handel verkrijgbare energie, waaronder elektriciteit, aardgas (met inbegrip van vloeibaar aardgas en LPG), brandstoffen voor verwarming of koeling (met inbegrip van stadsverwarming en -koeling), steenkool en bruinkool, turf, transportbrandstof (met uitzondering van bunkerbrandstoffen voor het lucht- en zeevervoer) en biomassa;

c. biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

d. warmte: warm water bestemd voor ruimteverwarming en warm tapwater bestemd voor huishoudelijke doeleinden;

e. koude: koud water bestemd voor ruimtekoeling;

f. eindafnemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindgebruik;

g. toestel: een technisch hulpmiddel, met inbegrip van een vervoersmiddel, bij het gebruik waarvan energie wordt gebezigd of dat naar zijn aard geschikt is om energie op te slaan, over te brengen dan wel om te vormen;

h. installatie: een samenstel van een of meer toestellen, voorwerpen of materialen, bestemd om als een geheel te functioneren, bij het gebruik waarvan energie wordt gebezigd of dat naar zijn aard geschikt is om energie op te slaan, over te brengen of om te vormen;

i. raad van bestuur van de mededingingsautoriteit: de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2 van de Mededingingswet.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder toestel of installatie mede verstaan voorwerpen en materialen, welke bestemd zijn om deel uit te maken van een toestel of installatie.

§ 2. Meetinrichtingen voor levering van warmte of koude

Artikel 2

1. Een beheerder van een warmtenet of koudenet heeft tot taak er zorg voor te dragen dat binnen een redelijke termijn aan eindafnemers een individuele meetinrichting ter beschikking wordt gesteld die het actuele energieverbruik van warmte of koude kan weergeven en die informatie kan geven over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik, wanneer:

a. een eindafnemer hierom vraagt, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is, financieel niet redelijk is of dit niet in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen;

b. een bestaande meter wordt vervangen, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is of niet kostenefficiënt is in verhouding tot de geraamde potentiële besparingen op lange termijn;

c. een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;

d. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. de eisen waaraan een meetinrichting als bedoeld in het eerste lid ten minste voldoet;

b. de tarieven voor de koop of het gebruik van een meetinrichting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3

De eigenaar of de gebruiker van een gebouw of een gedeelte daarvan, alsmede de rechthebbende met betrekking tot een gebouw of een gedeelte daarvan dienen de nodige medewerking te verlenen met het oog op de nakoming van een verplichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, met betrekking tot dat gebouw of gedeelte daarvan. Hiertoe behoort het verlenen van medewerking aan:

a. het aanbrengen, in stand houden en gebruiken van de noodzakelijke eisen door of vanwege degene, op wie de verplichting rust;

b. het tot stand brengen van de noodzakelijke overeenkomst of rechtsverhouding dan wel de noodzakelijke wijzigingen in een overeenkomst of rechtsverhouding.

§ 3. Facturering van warmte en koude

Artikel 4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

a. de inrichting van facturen inzake het verbruik van warmte of koude,

b. de frequentie van facturen inzake het verbruik van warmte of koude,

c. het verstrekken van gegevens over het verbruik van warmte of koude, en

d. degenen die de informatie, bedoeld in de onderdelen a, b en c, verstrekken, welke regels kunnen verschillen per categorie van ontvangers van de informatie, bedoeld in de onderdelen a, b en c.

§ 4. Informatieverstrekking over energie

Artikel 5

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de informatie die netbeheerders, leveranciers van of handelaren in energie met uitzondering van elektriciteit en gas als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Gaswet, verstrekken in of bij contracten, facturen of ontvangstbewijzen over energie, welke regels per energiesoort en per categorie eindafnemers kunnen verschillen.

§ 5. Meetinrichtingen voor levering van elektriciteit en gas, facturering van en informatieverstrekking over elektriciteit en gas

Artikel 6

De artikelen 2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, 3, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van elektriciteit en gas, met dien verstande dat voor dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. beheerder van een elektriciteitsnet: de netbeheerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998;

b. beheerder van een gasnet: de netbeheerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Gaswet.

§ 6. Monitoring

Artikel 7

1. In het kader van het beleid op het gebied van energiebesparing verzamelt, analyseert en bewerkt Onze Minister inlichtingen en gegevens met betrekking tot:

a. energieverbruik;

b. maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie;

c. overige maatregelen ter verbetering van energiebesparing.

2. Onze Minister gebruikt gegevens of inlichtingen, welke hij heeft verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend voor de uitvoering van die taak.

3. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent:

a. degenen van wie Onze Minister kan verlangen dat zij hem gegevens en inlichtingen verstrekken;

b. de gegevens en inlichtingen waarvan Onze Minister kan verlangen dat zij hem worden verstrekt;

c. de termijn waarbinnen de gegevens en inlichtingen aan Onze Minister worden verstrekt;

d. de wijze waarop de gegevens en inlichtingen aan Onze Minister worden verstrekt;

e. de vorm waarin de gegevens en inlichtingen aan Onze Minister worden verstrekt.

Artikel 8

1. Onze Minister kan een ander opdragen werkzaamheden te verrichten ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 7, eerste lid. In dat geval zijn artikel 7, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

2. Indien de taak, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan een ander is opgedragen en deze bij de uitvoering van deze taak de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is hij verplicht tot geheimhouding van de gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht.

§ 7. Overig

Artikel 9

Indien de goede uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende energiebesparing, regeling of nadere regeling behoeft, kan dit geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

HOOFDSTUK 2. ENERGIEBESPARING TOESTELLEN EN INSTALLATIES

§ 1. Toestellen en installaties

Artikel 10

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van het doelmatig gebruik van energie, regels worden gesteld met betrekking tot toestellen en installaties.

2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende een verbod categorieën van toestellen of installaties in of uit te voeren, ten verkoop voorhanden te hebben, ten verkoop aan te bieden, ten toon te stellen, te verkopen, te verhuren, af te leveren of te installeren, dan wel te gebruiken:

a. indien het toestel of de installatie niet voldoet aan de bij of krachtens het besluit gestelde eisen;

b. indien het toestel of de installatie dan wel het type, waartoe het toestel of de installatie behoort, niet bij een keuring is goedgekeurd.

3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende het verbod categorieën van toestellen of installaties te installeren of te gebruiken op een bepaalde plaats of wijze of onder bepaalde omstandigheden.

4. De regels, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op het gebruik van toestellen of installaties in woningen of op erven in de sfeer van de particuliere huishouding of een daarmee bij algemene maatregel van bestuur gelijk te stellen huishouding.

Artikel 11

1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10, tweede lid, onderdeel b, wijst Onze Minister een of meer instellingen aan, die de in die bepaling bedoelde keuringen verrichten.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van een keuring als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, regels worden gesteld omtrent:

a. de aanvraag;

b. de wijze waarop de keuring plaatsheeft;

c. de voorwaarden waaronder een goedkeuring kan worden verkregen;

d. de termijn, voor welke een goedkeuring van kracht is.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. het gebruik van aanduidingen inzake de goedkeuring;

b. de gevallen waarin een goedkeuring kan worden geschorst of ingetrokken;

c. de wijze waarop een goedkeuring kan worden geschorst of ingetrokken;

Artikel 12

1. Indien met betrekking tot het type, waartoe een toestel of installatie behoort, goedkeuring is voorgeschreven en verkregen, is de vervaardiger of de importeur van de betrokken toestellen of installaties gehouden een ingevolge artikel 11, eerste lid, aangewezen instelling in de gelegenheid te stellen te controleren of toestellen of installaties overeenkomstig het goedgekeurde type zijn of worden vervaardigd.

2. Indien met betrekking tot enige categorie van toestellen of installaties goedkeuring van het type is voorgeschreven, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent:

a. de wijze waarop de controle, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgeoefend;

b. de normen volgens welke de controle plaatsvindt;

c. de vergoeding van de voor de controle gemaakte kosten van de ingevolge artikel 11, eerste lid, aangewezen instelling.

3. De ingevolge artikel 11, eerste lid, aangewezen instelling wijst de personen aan, die met de controle zullen zijn belast.

4. De vervaardiger of de importeur van de toestellen of installaties is gehouden aan de ingevolge het derde lid aangewezen personen, indien deze zich behoorlijk als zodanig hebben bekendgemaakt, alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen met betrekking tot die toestellen en installaties te verstrekken, die zij redelijkerwijs bij de vervulling van hun taak behoeven.

Artikel 13

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatig gebruik van energie, regels worden gesteld ten aanzien van:

a. gegevens en aanwijzingen met betrekking tot het energieverbruik van toestellen en installaties;

b. gegevens over andere eigenschappen van toestellen en installaties die samenhangen met de gegevens, bedoeld in onderdeel a;

c. bepaalde identificatiegegevens van toestellen en installaties.

2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende:

a. de verplichting om met betrekking tot toestellen of installaties, behorende tot een bij of krachtens het besluit aangewezen categorie, gegevens of aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid beschikbaar te hebben of te verstrekken, die voldoen aan bij of krachtens het besluit gestelde eisen;

b. het verbod om met betrekking tot toestellen of installaties, behorende tot een bij of krachtens het besluit aangewezen categorie, gegevens of aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid beschikbaar te hebben of te verstrekken, indien die gegevens of aanwijzingen niet voldoen aan bij of krachtens het besluit gestelde eisen;

c. de verplichting om in de gevallen, bedoeld in de onderdelen a of b, gegevens of aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid, beschikbaar te hebben of te verstrekken op een bij of krachtens het besluit aangegeven wijze;

d. de verplichting aan de hand van bij of krachtens het besluit gestelde regels onderzoek te verrichten ter vaststelling of ter toetsing van gegevens als bedoeld in het eerste lid omtrent toestellen of installaties, behorende tot een bij of krachtens het besluit aangewezen categorie;

e. de verplichting op een bij of krachtens het besluit aangegeven wijze een administratie te voeren van het onderzoek, bedoeld in onderdeel d, en van de daarbij verkregen resultaten, alsmede de verplichting om de bescheiden, behorende tot die administratie, gedurende een bepaalde termijn te bewaren;

f. het verbod in de onderdelen a of b bedoelde gevallen gegevens als bedoeld in het eerste lid beschikbaar te hebben of te verstrekken, welke niet overeenstemmen met de resultaten van een onderzoek als bedoeld in onderdeel d dan wel niet overeenstemmen met de resultaten van een keuring, verricht aan de hand van de bij of krachtens het besluit daartoe vastgestelde voorschriften;

g. de verplichting om in de bij of krachtens het besluit aangegeven gevallen op een bij of krachtens het besluit aangegeven wijze het bij of krachtens het besluit aangegeven kenmerk te vermelden of gegevens te verstrekken ter identificatie van de partij of serie, waartoe toestellen of installaties behoren, of van het type van toestellen of installaties, dan wel de bij of krachtens het besluit aangewezen gegevens ter identificatie van de vervaardiger, de importeur of een ander van wie de toestellen of installaties afkomstig zijn.

3. De eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a of b, kunnen worden gesteld met betrekking tot een bij of krachtens het besluit aangegeven groep van toestellen of installaties. Daarbij kunnen regels worden gesteld volgens welke bij een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, aan de hand van onderzoek met betrekking tot een uit die groep genomen steekproef kan worden getoetst of aan de eisen is voldaan.

4. Met betrekking tot keuringen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, is artikel 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. De regels, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 13, eerste lid, zijn niet van toepassing op toestellen en installaties in woningen of op erven in de sfeer van de particuliere huishouding.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gelijkstelling met een huishouding als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15

Indien regels als bedoeld in de artikelen 10 en 13 worden gesteld, wordt daarbij tevens een termijn bepaald, waarna die regels van toepassing zijn ten aanzien van toestellen of installaties, die bij het in werking treden van de regels reeds vervaardigd en in Nederland aanwezig zijn.

§ 2. Overige bepalingen

Artikel 16

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan aan Onze Minister de bevoegdheid worden verleend om vrijstelling en, op aanvraag, ontheffing te verlenen van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels over de vrijstelling en ontheffing worden gesteld.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

4. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen worden verleend.

5. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan voorschriften worden verbonden.

Artikel 17

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan een bedrag worden vastgesteld, dat ter zake van een verzoek, gedaan op grond van op dit hoofdstuk berustende bepalingen, door de verzoeker dient te worden betaald.

2. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt aangewezen degene, aan wie het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dient te worden voldaan.

3. Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid kunnen regels worden gesteld omtrent het tijdstip en de wijze van de betaling van het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18

Indien de goede uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende energiebesparing ten aanzien van toestellen en installaties, regeling of nadere regeling behoeft, kan dit geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

HOOFDSTUK 3. HANDHAVING ENERGIEBESPARING

Artikel 19

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, derde lid, en 9 is belast de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, derde lid, en 9 zijn belast de bij besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit aangewezen ambtenaren.

3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij artikel 3 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

4. Van een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 20

Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot dit hoofdstuk.

Artikel 21

De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan een last onder dwangsom opleggen terzake van overtreding van het bij of krachtens de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, derde lid, en 9 bepaalde.

Artikel 22

De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan in geval van overtreding van het bij of krachtens de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, derde lid, en 9 bepaalde of van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de overtreder per overtreding een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000.

Artikel 23

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

2. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.

3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

4. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 24

1. Indien de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit vaststelt dat een overtreding als bedoeld in de artikelen 21 en 22 is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:

a. de naam van de overtreder,

b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift, en

c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

3. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de overtreder.

Artikel 25

1. Indien aan een handeling van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit redelijkerwijs de gevolgtrekking kan worden verbonden dat aan de overtreder een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is er geen verplichting meer van de zijde van die overtreder om ten behoeve van deze oplegging een verklaring omtrent de overtreding af te leggen.

2. De overtreder wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken.

Artikel 26

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

3. Indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit er zoveel mogelijk zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 27

1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit beslist omtrent het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

2. Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport heeft opgemaakt.

3. In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete wordt in ieder geval vermeld:

a. indien een last onder dwangsom wordt opgelegd:

1°. de naam van de overtreder, en

2°. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

b. indien een bestuurlijke boete wordt opgelegd:

1°. de naam van de overtreder, en

2°. Het bedrag van de boete;

c. de overtreding ter zake waarvan de last of de bestuurlijke boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijke voorschrift.

Artikel 28

1. Een beschikking als bedoeld in artikel 27 wordt, nadat zij bekend is gemaakt, ter inzage gelegd bij de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

2. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 29

1. Een bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken.

3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 30

1. Bij gebreke van betaling binnen de in 29, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

HOOFDSTUK 4. HANDHAVING ENERGIEBESPARING TOESTELLEN EN INSTALLATIES

Artikel 31

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10 tot en met 18 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 32

Van elk krachtens artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht onderzocht toestel of elke krachtens dat artikel onderzochte installatie, wordt aan de belanghebbende op diens verzoek een vergoeding gegeven ter grootte van het bedrag waarmee de verkoopwaarde daarvan ten gevolge van het onderzoek is verminderd.

Artikel 33

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat, in geval aan artikel 13, derde lid, toepassing is gegeven of in andere bij dat besluit aangewezen categorieën van gevallen de krachtens artikel 31, eerste lid, aangewezen ambtenaren volgens bij of krachtens dat besluit gestelde regels aan de hand van een onderzoek van een deel, dat als steekproef is genomen uit een bij dat besluit omschreven groep van toestellen of installaties, kunnen vaststellen of die groep voldoet aan de bij dat besluit aangewezen eisen of voorschriften, gesteld krachtens de artikelen 10 en 13.

2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

a. de mededeling of de openbaarmaking van de uitslag van een onderzoek, dat met toepassing van het krachtens het eerste lid bepaalde is verricht;

b. het verbod voor degene onder wie alle tot de steekproef behorende toestellen of installaties zijn aangetroffen, om, nadat de steekproef is genomen, toestellen of installaties, behorende tot de krachtens het eerste lid omschreven groep, waartoe de steekproef behoort, af te leveren, zolang hem een mededeling als bedoeld in onderdeel a niet is gedaan.

3. Indien met toepassing van het krachtens het eerste lid bepaalde wordt vastgesteld dat een groep niet aan de bij dat besluit aangewezen eisen of voorschriften, bedoeld in het eerste lid, voldoet, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat:

a. volgens bij dat besluit gestelde regels aan een betrokkene de gelegenheid wordt geboden om tegenbewijs te leveren;

b. de desbetreffende groep of een deel daarvan niet mag worden afgeleverd alvorens ten aanzien daarvan de maatregelen zijn genomen, die bij of krachtens dat besluit zijn voorgeschreven;

c. in de bij het besluit aangewezen gevallen er geen sprake is van een strafbaar feit wegens overtreding van het krachtens de artikelen 10 en 13 bepaalde.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 34

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 35

In de alfabetische rangschikking van artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt «de Wet energiebesparing toestellen, de artikelen 2, 4, tweede lid, 5, 6, 8, 9, 17, tweede en derde lid, 19, tweede lid, en 21» vervangen door: de Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie, de artikelen 3, 10, 11, tweede en derde lid, 12, 13, 16, tweede tot en met vijfde lid, 18 en 33, tweede en derde lid.

Artikel 36

In de bijlage bij de Wet milieubeheer wordt «Wet energiebesparing toestellen» vervangen door: Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

a. vervalt paragraaf 5 van hoofdstuk 1 onder vernummering van de paragrafen 6 en 7 tot paragrafen 5 en 6;

b. wordt in de artikelen 19, eerste en tweede lid, 21 en 22 «de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, derde lid, en 9» telkens vervangen door: de artikelen 2, 4, 5, 7, derde lid, en 9.

Artikel 38

De Wet energiebesparing toestellen wordt ingetrokken.

Artikel 39

1. Indien artikel II van het bij koninklijke boodschap van 9 februari 2007 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet energiebesparing toestellen en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (Implementatiewet EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten) (Kamerstukken II 2006/07, 30 958, nr. 2) tot wet is verheven en in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 10 van deze wet in werking treedt, wordt op het tijdstip waarop artikel 10 van deze wet in werking treedt na artikel 17 van deze wet een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

Voor zover toestellen en installaties bij of krachtens titel 9.4 van de Wet milieubeheer voorschriften zijn vastgesteld, die op dezelfde onderwerpen betrekking hebben als waarvoor bij of krachtens dit hoofdstuk voorschriften zijn vastgesteld, blijven laatstgenoemde voorschriften buiten toepassing.

2. Indien artikel 10 van deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel II van het bij koninklijke boodschap van 9 februari 2007 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet energiebesparing toestellen en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (Implementatiewet EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten) (Kamerstukken II 2006/07, 30 958, nr. 2) tot wet is verheven en in werking treedt, wordt op het tijdstip waarop artikel II van de Implementatiewet EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten in werking treedt na artikel 17 van deze wet een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

Voor zover toestellen en installaties bij of krachtens titel 9.4 van de Wet milieubeheer voorschriften zijn vastgesteld, die op dezelfde onderwerpen betrekking hebben als waarvoor bij of krachtens dit hoofdstuk voorschriften zijn vastgesteld, blijven laatstgenoemde voorschriften buiten toepassing.

Artikel 40

Na de inwerkingtreding van deze wet berust:

a. het Besluit energie-efficiëntienormen koel- en vriesapparatuur op de artikelen 10, 13 en 18 van deze wet;

b. het Besluit energierendementseisen voorschakelapparaten voor fluorescentielampen op de artikelen 10, 13 en 18 van deze wet;

c. het Besluit Energy Star-etiketteringsprogramma op de artikelen 13 en 18 van deze wet;

d. het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s op artikel 13 van deze wet;

e. het Besluit gastoestellen op de artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 18 van deze wet;

f. het Besluit rendementseisen cv-ketels op de artikelen 10, 13 en 18 van deze wet;

g. het Kaderbesluit etikettering energiegebruik huishoudelijke apparatuur op de artikelen 13 en 18 van deze wet.

Artikel 41

Indien artikel IV, eerste lid, van het bij koninklijke boodschap van 9 februari 2007 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet energiebesparing toestellen en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (Implementatiewet EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten) (Kamerstukken II 2006/07, 30 958, nr. 2) tot wet wordt verheven en in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 10 van deze wet in werking treedt, berust op het tijdstip waarop artikel 10 van deze wet in werking treedt:

a. het Besluit energie-efficiëntienormen koel- en vriesapparatuur op de artikelen 10, 13 en 18 van deze wet en artikel 9.4.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

b. het Besluit energierendementseisen voorschakelapparaten voor fluorescentielampen op de artikelen 10, 13 en 18 van deze wet en artikel 9.4.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

c. het Besluit rendementseisen cv-ketels op de artikelen 10, 13 en 18 van deze wet en artikel 9.4.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 42

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 2) tot wet is verheven en artikel I, onderdelen E tot en met I, van die wet in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 22 van deze wet in werking treedt, vervallen de artikelen 20, 23 tot en met 30 van deze wet op het tijdstip waarop artikel 22 van deze wet in werking treedt.

2. Indien artikel 22 van deze wet in werking treedt voor het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 2) tot wet is verheven en artikel I, onderdelen E tot en met I, van die wet in werking treedt, vervallen de artikelen 20, 23 tot en met 30 van deze wetop het tijdstip waarop artikel I, onderdelen E tot en met I, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking treedt.

Artikel 43

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 44

Deze wet wordt aangehaald als: Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven