31 318
Wijziging van de Wet inburgering (inburgeringsvoorzieningen voor alle inburgeringsplichtigen gericht op het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 april 2008

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie. In het navolgende ga ik in op de vragen en opmerkingen uit het verslag waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of overwogen wordt de Wet inburgering ook op andere punten dan de nu voorgestelde te ontdoen van onnodige bureaucratische regels en te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het beperken van het aantal categorieën inburgeraars en verwezen hierbij naar een artikel in Binnenlands Bestuur van 30 november 2007 («Schipperen met inburgering»).

Met dit wetsvoorstel wordt het aantal categorieën inburgeringsplichtigen beperkt, waardoor de uitvoering van de wet wordt vereenvoudigd. Het artikel waarnaar de leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen en waarin diverse categorieën inburgeraars genoemd worden, gaat juist over de situatie van voor 1 november 2007; een situatie waaraan door dit wetsvoorstel (met terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007) een einde wordt gemaakt. Dit wetsvoorstel regelt dat gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsaanbod kunnen doen. Op grond van de Regeling vrijwillige inburgering 2007 konden gemeenten al aan alle inburgeringsbehoeftigen (vrijwillige inburgeraars) een inburgeringsaanbod doen.

Een onderscheid dat op grond van de Wet inburgering blijft bestaan is dat gemeenten verplicht blijven aan inburgeringsplichtige asielgerechtigden en geestelijke bedienaren een inburgeringsvoorziening aan te bieden. De inburgeringsplicht van deze categorieën inburgeringsplichtigen heeft de Tweede Kamer bij de behandeling van de Wet inburgering zo belangrijk gevonden dat voor die categorieën een verplicht inburgeringsaanbod door gemeenten in de wet is opgenomen. Voorts is, conform mijn voornemens in het Deltaplan inburgering (Kamerstukken II 2006/07, 31 143, nr. 1), een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering in voorbereiding dat ook zal leiden tot vereenvoudiging van de regelgeving van het inburgeringsstelsel. In dat wetsvoorstel zal worden voorgesteld voor nieuwkomers en oudkomers één handhavingstermijn te stellen en het persoonlijk inburgeringsbudget en de vrijwillige inburgering in de Wet inburgering op te nemen. Dat wetsvoorstel zal naar verwachting voor het zomerreces bij de Tweede Kamer worden ingediend.

2. Gemeentelijk aanbod aan iedere inburgeringsplichtige

Wat de leden van de CDA-fractie betreft was de eigen verantwoordelijkheid voor de meeste groepen inburgeringsplichtigen een goed uitgangspunt, want, zo vroegen zij, waarom zou de overheid hierin een grotere verantwoordelijkheid toebedeeld moeten krijgen dan die van een verwijzer en/of een kredietverstrekker.

Zoals ik in het nader rapport (Kamerstukken II 2007/08, 31 318, nr. 4, blz. 2) heb aangegeven blijft het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid met dit wetsvoorstel onverkort overeind. De inburgeringsplichtige is en blijft zelf verantwoordelijk voor zijn of haar inburgering en het tijdig behalen van het inburgeringsexamen. Door dit wetsvoorstel krijgen gemeenten meer beleidsvrijheid om zelf te bepalen, met uitzondering van asielgerechtigden en geestelijke bedienaren, aan wie/aan welke groepen inburgeringsplichtigen zij een inburgeringsvoorziening aanbieden. Die beslissing wordt door dit wetsvoorstel bij de gemeentelijke overheid gelegd. Het is derhalve mogelijk dat een aantal gemeenten beleid ontwikkelt, op grond waarvan, gelet op de samenstelling van de bevolking in die gemeenten, aan bijvoorbeeld oudkomers met werk (vooralsnog) geen inburgeringsaanbod wordt gedaan. Voor die groep blijft de rol van de overheid dan beperkt tot een verwijzer en/of kredietverstrekker.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom niet is gekozen voor het aanwijzen van twee categorieën: wel of niet in aanmerking komend voor een gemeentelijk aanbod.

Het simpelweg aanwijzen van twee categorieën is niet mogelijk. Dit houdt verband met het verplichte inburgeringsaanbod aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren.

Bijvoorbeeld het onderscheid: inburgeringsplichtige nieuwkomers een aanbod, inburgeringsplichtige oudkomers geen aanbod; of het onderscheid: inburgeringsplichtigen met een uitkering en zonder inkomen een aanbod en inburgeringsplichtigen met betaald werk geen aanbod; of het onderscheid: inburgeringsplichtigen met een uitkering een aanbod en inburgeringsplichtigen zonder uitkering geen aanbod is niet mogelijk omdat onder alle genoemde categorieën asielgerechtigde inburgeringsplichtigen vallen aan wie gemeenten verplicht zijn een aanbod te doen. Het verplichte aanbod voor alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen is bij amendement in het wetsvoorstel inburgering opgenomen, mede in het licht van artikel 33 van de Richtlijn minimumnormen erkenning vluchtelingen, waarin de lidstaten worden aangespoord om te voorzien in integratieprogramma’s om de integratie van vluchtelingen te bevorderen.

Bovendien gold en geldt voor alle vrijwillige inburgeraars (met uitkering, zonder inkomen en met betaald werk) dat zij in aanmerking konden en kunnen komen voor een aanbod. Met dit voorstel wordt voor inburgeringsplichtigen aangesloten bij de systematiek zoals die geldt voor vrijwillige inburgeraars.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de Minister voor WWI ook geluiden uit het veld hebben bereikt dat het met dit wetsvoorstel niet eenvoudiger is geworden en hoe zij deze geluiden beoordeelt.

Dergelijke geluiden hebben mij niet bereikt. Gemeenten zijn juist voor zover mij bekend content met de verruiming van de doelgroepen (met werkenden en nieuwkomers die op grond van gezinsvormers en -herenigers naar Nederland zijn gekomen) aan wie een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Aan iedere inburgeringsplichtige en aan iedere vrijwillige inburgeraar kan nu immers een inburgeringsvoorziening worden aangeboden. Mijn interventie heeft de werving en toeleiding tot een inburgeringsvoorziening dus niet gecompliceerd maar vereenvoudigd. Op haar website geeft de VNG aan blij te zijn dat de signalen vanuit gemeenten en aanbieders zo voortvarend worden opgepakt en zeer verheugd te zijn met de voorgestelde terugwerkende kracht van deze maatregel.

Indien lopende contracten van gemeenten met aanbieders nieuwe groepen inburgeringsplichtigen die een inburgeringsvoorziening aangeboden kunnen krijgen zouden uitsluiten, is een addendum op die contracten voldoende om de toeleiding naar inburgeringsvoorzieningen te verbreden. Dit levert geen problemen op, mede omdat het maximum aantal inburgeringsvoorzieningen per jaar gelijk blijft, terwijl de groep inburgeringsplichtigen aan wie een aanbod kan worden gedaan is vergroot. Daar waar er sprake is van meer complexiteit heeft dat niet te maken met de verruiming van de doelgroep maar met de voortschrijdende inzichten over het bieden van maatwerkprogramma’s aan inburgeringsplichtigen. Dit leidt tot een grotere differentiatie van (duale) programma’s.

De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer de Kamer kennis kan nemen van het wijzigingsvoorstel dat de verplichte aanvaarding van een aangeboden inburgeringsvoorziening regelt.

Zoals ik bij brief van 6 december 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVIII, nr. 40, blz. 4–5) heb aangekondigd wordt deze wijziging van de Wet inburgering geregeld door een nota van wijziging op het voorliggende wetsvoorstel. Gezien de aard van de wijziging heeft de regering het wenselijk geoordeeld deze nota van wijziging aan de Raad van State voor te leggen. Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal de nota van wijziging aan de Tweede Kamer worden gezonden. Naar verwachting kan dat binnen enkele weken het geval zijn.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af hoe de aangepaste Wet inburgering en de bijbehorende financiële arrangementen zich verhouden tot het participatiefonds.

Dit wetsvoorstel regelt de mogelijkheid voor gemeenten om aan iedere inburgeringsplichtige een aanbod te doen gericht op het behalen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II. Op 8 februari 2008 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de hoofdlijnen van het participatiefonds (Kamerstukken II 2007/08, 29 461, nr. 43). Op basis van deze hoofdlijnen wordt momenteel een wetsvoorstel participatiebudget opgesteld.

Zoals in die brief is aangegeven, wordt de doelgroep waaraan een participatievoorziening, zijnde een reïntegratievoorziening, inburgeringsvoorziening, educatie-opleiding of een combinatie daarvan, kan worden aangeboden, in het wetsvoorstel participatiebudget ruim geformuleerd. Dat betekent dat ook met de komst van het participatiefonds aan iedere inburgeringsplichtige een aanbod kan worden gedaan. Met het wetsvoorstel participatiebudget zal ook de mogelijkheid om inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening gericht op het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II aan te bieden blijven bestaan.

De voorgenomen wijzigingsvoorstellen voor de Wet inburgering worden afgestemd op het wetsvoorstel participatiebudget en andersom. Op deze wijze wordt er voor zorg gedragen dat deze trajecten op elkaar zijn afgestemd.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de vorderingen omtrent het eventueel verplicht inburgeren van ouders in het belang van hun kinderen.

Momenteel verken ik, samen met de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van de invoering van een verbrede leerplicht en een verplichte opvoedondersteuning zijn. Hierover zullen wij de Tweede Kamer voor de zomer van 2008 informeren.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de aangekondigde terugwerkende kracht van deze wetswijziging ook werkelijk tot meer aanmeldingen voor inburgeringsvoor-zieningen heeft geleid.

Met de in deze wetswijziging voorgestelde verruiming van het gemeentelijk aanbod is, gelet op de terugwerkende kracht die met betrekking tot dit voorstel in het wetsvoorstel is opgenomen, in de uitvoeringspraktijk gestart met ingang van 1 november 2007. Hierdoor is het nog te vroeg om de effecten van deze maatregel in kaart te brengen. De eerste signalen lijken er overigens op te wijzen dat gemeenten aan inburgeringsplichtigen uit meer doelgroepen dan voorheen mogelijk was een inburgeringsvoorziening aanbieden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de Minister voor WWI kan verklaren waarom de roc’s op grote schaal docenten ontslag aanzeggen, terwijl de roc’s en gemeenten reeds de mogelijkheid hebben om te werken volgens de nieuwe wetgeving. Voorts vroegen deze leden of gemeenten en onderwijsaanbieders nog voorstellen voor verbetering van het wetsvoorstel hebben gedaan en of de gemeenten en onderwijsaanbieders verwachten dat, door de wetswijziging, het aantal inburgeraars weer op peil zal komen. Ten slotte vroegen deze leden of de wijzigingen volgens de gemeenten en de onderwijsaanbieders genoeg mogelijkheden bieden om de ambitie van het verdubbelen van het aantal inburgeringstrajecten te realiseren.

Over de in 2007 geconstateerde stagnatie bij het op gang komen van de uitvoering van de Wet inburgering en de daardoor tegenvallende omzet bij publieke en private aanbieders van inburgeringsonderwijs ben ik in gesprek met de brancheorganisaties en de VNG. Met hen heb ik afgesproken om eerst een onderzoek te doen naar de schade die de betreffende instellingen, door het vertraagd op gang komen van de inburgering in 2007 mogelijk hebben geleden. Instellingen die menen schade te hebben geleden, hebben tot 1 mei 2008 de tijd om hiervan een onderbouwde en door hun accountant geverifieerde opgave te doen. Voor de zomer zal ik de Tweede Kamer daarover nader informeren.

Met betrekking tot dit wetsvoorstel hebben gemeenten en onderwijsaanbieders geen voorstellen gedaan voor verbetering.

Vrijwel alle gemeenten verwachten dat de beperkte realisatie in 2007 in 2008–2009 wordt ingelopen. Er zijn geen geluiden dat gemeenten problemen zien in de extra-volumedoelstellingen van het Deltaplan Inburgering in 2010–2011.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ook de uitbreiding van de sanctiemogelijkheid voor inburgeraars die een aanbod weigeren, tegen de achtergrond van dit wetsvoorstel moet worden gezien.

Nee, de sanctie die wordt voorgesteld in de nota van wijziging, waarin het verplicht aanvaarden van het gemeentelijk aanbod ter uitvoering van de motie Van Toorenburg c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVIII, nr. 21) wordt geregeld, heeft een andere achtergrond. Bij het opnemen van een nieuwe verplichting in de Wet inburgering behoort ook een uitbreiding van het boetestelsel. Een verplichting opnemen in de wet zonder dat daaraan een sanctie is verbonden, is immers een loze verplichting. Daarom wordt een nieuwe boete voorgesteld die door gemeenten bij het – verwijtbaar – weigeren van het inburgeringsaanbod aan inburgeringsplichtigen wordt opgelegd. De nota van wijziging is momenteel voor advies bij de Raad van State. Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal de nota van wijziging aan de Tweede Kamer worden gezonden. Naar verwachting kan dat binnen enkele weken het geval zijn.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de minister voor WWI een uiteenzetting kan geven van de huidige situatie bij de roc’s, met name de situatie waarin docenten inburgering verkeren. Tevens vroegen deze leden hoeveel docenten tot nu toe zijn ontslagen.

Recentelijk hebben 2 gesprekken plaatsgevonden met docenten van het Mondriaancollege en vertegenwoordigers van de beroepsvereniging NT2 over de stagnatieproblematiek en de oplossingen daarvoor. Tevens heb ik naar aanleiding van de brief van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie van 7 februari 2008 informatie opgevraagd bij de roc’s Zadkine, Albeda en Mondriaan. Daarnaast loopt het eerder genoemde accountantsonderzoek.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de minister voor WWI zou kunnen uitleggen op welke wijze de 122 miljoen euro van het Rijk wordt aangewend door de roc’s. Voorts vroegen deze leden of er al overeenstemming is over de schade die geleden is door het tegenvallende aantal deelnemers aan aanbestede inburgeringscursussen.

Het bedrag van € 122 miljoen maakt deel uit van de met de bve-sector gemaakte afspraken met betrekking tot de invoering van de Wet inburgering en de daarmee samenhangende marktwerking voor inburgeringsonderwijs. Dit bedrag is c.q. wordt in drie tranches betaald aan de roc’s, te weten € 62 miljoen in 2006, € 40 miljoen in 2007 en € 20 miljoen in 2008. Deze bedragen zijn aan de roc’s ter beschikking gesteld in de vorm van een overgangsbudget, teneinde de roc’s in staat te stellen de noodzakelijke omslag van publieke naar private activiteiten op het gebied van inburgering te maken. Ik ga er van uit dat de verstrekte middelen door roc’s inderdaad worden aangewend om zich voor te bereiden op de invoering van de marktwerking voor inburgering, maar heb nog geen inzicht in de aanwending van deze middelen door roc’s. In de Tijdelijke regeling overgangsbudget ROC’s in verband met invoering van de Wet inburgering (Stcrt. 2006, 243) is bepaald dat de instellingen uitsluitend de rechtmatigheid van de aanwending van deze middelen dienen te verantwoorden in hun jaarrekening. De instellingen hoeven geen specificatie van de lasten naar kostensoorten te geven.

Er is nog geen overeenstemming bereikt over de schade die roc’s (en andere aanbieders) mogelijk hebben geleden als gevolg van de stagnatie in de instroom van deelnemers in de inburgering. Over de in 2007 geconstateerde stagnatie bij het op gang komen van de uitvoering van de Wet inburgering en de daardoor tegenvallende omzet bij publieke en private aanbieders van inburgeringsonderwijs ben ik in gesprek met de brancheorganisaties en de VNG. Met hen heb ik afgesproken om eerst een onderzoek te doen naar de schade die de betreffende instellingen, door het vertraagd op gang komen van de inburgering in 2007 mogelijk hebben geleden. Instellingen die menen schade te hebben ondervonden, hebben tot 1 mei 2008 de tijd om hiervan een onderbouwde en door hun accountant geverifieerde opgave te doen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de voor- en nadelen van één landelijk kwaliteitskeurmerk voor instellingen.

Het bestaande Keurmerk Inburgeren is een instrument van de sector zelf en wordt beheerd door de Stichting Blik op Werk. De Stichting Blik op Werk is een samenwerkingsverband van o.a. de brancheverenigingen van aanbieders van inburgeringsprogramma’s, te weten Boaborea, Fotin/Paepon en de MBO-raad. De Stichting Blik op Werk beoogt met het Keurmerk Inburgeren de kwaliteit van de aangeboden diensten inzichtelijk te maken voor vragers op de inburgeringsmarkt, te weten individuele inburgeraars en gemeenten. Gemeenten zijn echter niet verplicht om de inburgeringsprogramma’s in te kopen bij een aanbieder met bedoeld keurmerk. Zij worden geacht te kunnen beoordelen of de kwaliteit van de aanbieders voldoet aan de behoeften van de doelgroepen die de gemeente wil bedienen. Alleen individuele inburgeringsplichtigen die in aanmerking willen komen voor een lening c.q. vergoeding bij de IB-Groep voor zelf ingekochte inburgeringscursussen zijn verplicht die cursussen in te kopen bij een instelling die beschikt over het Keurmerk Inburgeren.

Ik beschik op dit moment niet over informatie waaruit geconcludeerd kan worden dat prijsverschillen tussen aanbieders van invloed zijn op de kwaliteit van de geboden inburgeringsprogramma’s. Daarnaast is er nog geen vergelijkingsinformatie beschikbaar met betrekking tot de resultaten van de inburgeringsprogramma’s van de diverse aanbieders. Ik wacht daarom eerst de uitkomsten af van het recent gestarte onderzoek naar de effecten van marktwerking, voordat ik conclusies trek over het kwaliteitsniveau van de inburgeringsprogramma’s en eventuele maatregelen tref om hierin verbetering aan te brengen. De eerste resultaten van dit onderzoek verwacht ik in oktober 2008. Wel heb ik de Stichting Blik op Werk gevraagd te verkennen op welke wijze de motie-Varela (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 95) die oproept de resultaten van de aanbieders te rangschikken op slagingspercentage kan worden uitgevoerd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de minister voor WWI van plan is om de gelijke beloning en gelijke arbeidsvoorwaarden van docenten inburgering te bevorderen en of dat onderdeel kan uitmaken van het kwaliteitskeurmerk.

In de opzet van het huidige stelsel voor inburgering is het bepalen van de beloning en arbeidsvoorwaarden voor docenten inburgering aan de verantwoordelijkheid van de aanbieders in de sector zelf overgelaten. Ik ben niet voornemens de huidige opzet van het stelsel te wijzigen. Het Keurmerk Inburgeren is een kwaliteitsinstrument dat de brancheverenigingen van de marktpartijen die actief zijn op de inburgeringsmarkt zelf ontwikkeld hebben. Zij bepalen in onderling overleg welke normen en eisen zij hanteren om de kwaliteit van de inburgering transparant te maken en te verbeteren. Afspraken over (gelijke) beloning en arbeidsvoorwaarden is een zaak van werkgevers en werknemers.

De leden van de PvdA-fractie zijn zowel tegen gedwongen aanbesteden van onderwijstrajecten als tegen gedwongen winkelnering en vroegen op welke manier daar in dit wetsvoorstel vorm aan wordt gegeven.

Het wetsvoorstel heeft geen betrekking op de wijze waarop gemeenten hun inburgeringsprogramma’s inkopen. Met de invoering van de Wet inburgering is ten aanzien van inburgeringsvoorzieningen marktwerking ingevoerd. Dit betekent dat gemeenten op grond van Europese regels gehouden zijn hun inburgering in principe aan te besteden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de mening van de regering over hun voorstel om een tijdelijke ontheffing van de inburgeringsplicht en een tijdelijke onderbreking van een reeds begonnen inburgeringscursus mogelijk te maken.

In de Wet inburgering is niet gekozen voor een tijdelijke ontheffing, maar voor de mogelijkheid om de inburgeringstermijn te verlengen (zie artikel 31 van de Wet inburgering en artikel 5.5 van het Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige kan binnen zes maanden voor het verstrijken van de termijn een gemotiveerde aanvraag bij de gemeente indienen om deze termijn te verlengen. Daarnaast kan een gemeente ook ambtshalve overgaan tot verlenging. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld in het geval van een inburgeringsplichtige die aantoonbaar in een bepaalde periode niet in staat is geweest een cursus te volgen en af te ronden, de termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald verlengen.

Het verlengen van de inburgeringstermijn heeft hetzelfde effect als een tijdelijke ontheffing van de inburgeringsplicht. Daarom is een tijdelijke ontheffing niet nodig. Bovendien past verlenging van de termijn beter in het stelsel, omdat de inburgeringsplicht blijft bestaan.

Ontheffing van de inburgeringsplicht kan worden verleend op grond van psychische en lichamelijke belemmeringen (artikel 6 van de Wet inburgering). Voorts kan de gemeente zoals aangegeven de termijn van de inburgeringsplicht verlengen indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft met betrekking tot het niet behalen van het inburgeringsexamen (artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering). En tenslotte kan de gemeente (op het einde van de inburgeringstermijn) ontheffing verlenen van de inburgeringsplicht, indien zij op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen (artikel 31, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inburgering).

In de Wet inburgering is geen limitatieve opsomming van criteria opgenomen op grond waarvan door gemeenten verlenging van de inburgeringstermijn dan wel ontheffing van de inburgeringsplicht kan worden verleend. Op die wijze is voor gemeenten de beleidsruimte gecreëerd om in het individuele geval, gelet op de persoonlijke situatie, een besluit te kunnen nemen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wanneer het startmoment is van de inburgering voor nieuwkomers.

Voor nieuwkomers begint de termijn van de inburgeringsplicht te lopen vanaf het moment dat zij de inwilligende beschikking (de verlening van de verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel) hebben ontvangen. Gemeenten dienen deze nieuwkomers binnen zes weken na het verkrijgen van deze verblijfsvergunning op te roepen voor het onderzoek (de intake). Nieuwkomers die in een opvangcentrum hun verblijfsvergunning hebben gekregen (veelal asielgerechtigden) dienen 6 weken na uitplaatsing naar een gemeente te worden opgeroepen voor het onderzoek door die gemeente (artikel 5.1 van het Besluit inburgering).

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe groot het verschil is tussen de voorwaarden voor naturalisatie en inburgering en wat de voor- en nadelen zijn van uniforme regels voor naturalisatie en inburgering.

Een belangrijk verschil in de voorwaarden tussen naturalisatie en inburgering is gelegen in het niveau van de taalvaardigheid. In navolging van de aanbevelingen van de Adviescommissie normering inburgeringseisen (Commissie Franssen), bij brief van 18 juni 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Just040647), is bij inburgering gekozen voor het taalvaardigheidsniveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen.

Voor oudkomers is echter wat betreft inburgering een uitzondering gemaakt. Hun schriftelijke vaardigheden (lezen en schrijven) hoeven niet hoger te zijn dan het niveau A1 van het Europees Raamwerk. De mondelinge vaardigheden (spreken, luisteren en gesprekken voeren) moeten wel op niveau A2 zijn, omdat het merendeel van de communicatie mondeling plaatsvindt. Omdat een groot deel van de oudkomers minder opleiding heeft genoten, zal het leren lezen en schrijven in het Nederlands op het niveau A1 al een relatief grote inspanning betekenen. Met het behalen van het inburgeringsexamen hebben deze oudkomers voldaan aan hun wettelijke inburgeringsplicht en kunnen op grond daarvan (indien voldaan is aan de overige voorwaarden) een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen.

Voor naturalisatie is het niveau van de taalvaardigheid A2. Dat betekent dat de inburgeringsplichtige die het inburgeringsexamen heeft behaald bij naturalisatie in het algemeen wordt vrijgesteld van de naturalisatietoets. De oudkomer die voor het inburgeringsexamen is geslaagd met de schriftelijke vaardigheden op het niveau A1, zal alsnog voor de onderdelen lezen en schrijven het niveau A2 moeten behalen.

Het niveau om in aanmerking te komen voor de Nederlandse nationaliteit moet voor iedereen gelijk zijn. Ik ben van mening dat van oudkomers mag worden verwacht dat zij, gelet op de stap die zij willen zetten: Nederlander worden, een extra inspanning daarvoor plegen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de minister voor WWI onderschrijft dat op grond van gelijkheid alle deelnemers aan de inburgering zowel de lasten als de gunsten moeten dragen en welke maatregelen de Minister voor WWI gaat treffen om de kinderopvangtoeslag ook voor vrijwillige inburgeraars mogelijk te maken.

Het inburgeringsstelsel kent inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. De lasten over de gehele linie zijn voor beide categorieën niet gelijk. Als voorbeeld noem ik het boetestelsel van de Wet inburgering. Dat stelsel is niet van toepassing op vrijwillige inburgeraars. Voor deze laatste categorie geldt datgene wat daarover is opgenomen in de overeenkomst die de gemeente sluit met de vrijwillige inburgeraar. Dat neemt niet weg dat ook voor vrijwillige inburgeraars de kinderopvang belangrijk kan zijn. Voor het uitbreiden van het aantal inburgeraars met aanspraak op kinderopvangtoeslag is een wijziging van de Wet kinderopvang vereist. De consequentie van een dergelijke wetswijziging is een extra beslag op het budget voor de kinderopvangtoeslag. De daarvoor benodigde financiële ruimte ontbreekt. Staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap streeft er naar met voor- en vroegschoolse educatie (VVE) alle doelgroepkinderen te bereiken. Hierover worden begin april nadere afspraken gemaakt met de VNG, waarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor uitbreiding van het VVE-aanbod naar de kinderopvang en het bereiken van kinderen van inburgeraars (inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars). Met VVE-programma’s (behalve in kinderdagverblijven ook veelal aangeboden in het peuterspeelzaalwerk) worden taal- en ontwikkelingsachterstanden bij jonge kinderen onderkend en aangepakt. Aangezien kinderen van inburgeraars naar verwachting veel baat hebben bij deze VVE-programma’s, worden hiermee niet alleen taalachterstanden weggewerkt, maar hoop ik ook dat deelname aan VVE zal bijdragen aan het oplossen van de huidige knelpunten in de kinderopvang voor inburgeraars. Daarnaast is het belangrijk dat op uitvoeringsniveaugezocht wordt naar mogelijkheden om de kinderopvang en de inburgering beter op elkaar te laten aansluiten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe ver de minister voor WWI is met de invoering van de in het coalitieakkoord afgesproken verbrede leerplicht.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het hiervoor gegeven antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie omtrent het eventueel verplicht inburgeren van ouders in het belang van hun kinderen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen een reactie op de mening van de MBO-Raad dat voor bepaalde groepen inburgeraars een beroepsopleiding een passender weg is om aan de inburgeringsplicht te voldoen dan het inburgeringsexamen.

Inburgeringsplichtigen hebben de mogelijkheid om via een andere weg te voldoen aan de inburgeringsplicht. Zij kunnen kiezen voor het volgen van een beroepsopleiding (mbo) of een andere opleiding die opleidt tot een diploma, certificaat of ander document op grond waarvan vrijstelling van de inburgeringsplicht wordt verkregen. Inburgeringsplichtigen die in het bezit zijn van een mbo-diploma zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht.

De leden van de PvdA-fractie stelden voor om (in voorkomende gevallen) WI-middelen in te zetten voor het bekostigen van het extra NT2- en vaktaaldeel in de kwalificerende trajecten mbo-1, -2 en -3 voor inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen en dit vanaf 1 januari 2008 mogelijk te maken.

In de reeds aangekondigde nota van wijziging op dit wetsvoorstel zal ik het gevraagde mogelijk maken. Ik zie dit voorstel als een verruiming van de mogelijkheden van gemeenten om de inburgeringsmiddelen zo efficiënt mogelijk in te zetten en daarmee mogelijke onderuitputting op die inburgeringsmiddelen te voorkomen. Daarnaast biedt dit voorstel de gemeenten meer mogelijkheden om maatwerk te bieden. Vanwege de verwachte onderuitputting op de gemeentelijke inburgeringsbudgetten in 2007 en de mogelijkheid voor gemeenten om deze middelen in 2008 en 2009 in te zetten, zullen voor deze verruiming geen extra middelen worden uitgetrokken.

Op grond van het bovenstaande vind ik het van belang dat dit voorstel zo spoedig mogelijk in werking treedt. Wat betreft de gevraagde terugwerkende kracht merk ik het volgende op. Terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 is niet mogelijk, omdat deze wijziging slechts kan terugwerken tot de datum waarop in de uitvoeringspraktijk zal zijn gestart met het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen en vaktaalvoorzieningen. Voorts dient nog bezien te worden hoe dit voorstel past in het huidige bekostigingsstelsel en dienen gemeenten over het voorstel te worden geïnformeerd, zodat zij hun uitvoeringspraktijk daarop kunnen afstemmen. Uiteraard dient ook de Tweede Kamer met het voorstel en het moment van inwerkingtreding in te stemmen. Bij de nota van wijziging zal ik daarom nader ingaan op de mogelijkheid en wenselijkheid van terugwerkende kracht van het voorstel.

De leden van de SP-fractie vroegen of de inburgeraars die onder de Regeling vrijwillige inburgering vielen als gevolg van dit wetsvoorstel onder de Wet inburgering komen te vallen. Deze leden plaatsten vraagtekens bij het niet toenemen van het aantal inburgeringsvoorzieningen. Ten slotte vroegen deze leden hoe voorkomen wordt dat inburgeringsplichtigen verdrongen worden door inburgeringsbehoeftigen.

Conform de planning van het Deltaplan inburgering zal naar verwachting voor het zomerreces 2008 een wetsvoorstel worden ingediend op grond waarvan de vrijwillige inburgering wordt opgenomen in de Wet inburgering. Daarmee zullen vrijwillige inburgeraars (inburgeringsbehoeftigen) die nu nog onder de Regeling vrijwillige inburgering 2007 vallen, onder de Wet inburgering komen te vallen. Dit wijzigt overigens niet het karakter van de inburgering voor vrijwillige inburgeraars (veelal genaturaliseerde Nederlanders en EU-onderdanen). Die blijft op vrijwillige basis, omdat genaturaliseerde Nederlanders en EU-onderdanen niet tot inburgering kunnen worden verplicht. Overigens bestaan bij de vrijwillige inburgeraars geen categorieën aan wie gemeenten wel en niet een inburgeringsvoorziening kunnen aanbieden. Op grond van de Regeling vrijwillige inburgering 2007 kunnen gemeenten al vanaf 1 januari 2007 aan alle vrijwillige inburgeraars een inburgeringsvoorziening aanbieden.

Het maximale aantal inburgeringsvoorzieningen neemt als gevolg van dit wetsvoorstel niet toe. Gemeenten kunnen als gevolg van dit voorstel aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen, maar zijn hiertoe niet verplicht. De budgettaire kaders blijven ook ongewijzigd. Het blijft (met uitzondering van twee groepen inburgeringsplichtigen: de geestelijk bedienaren en de asielgerechtigden) aan de gemeente om te bepalen aan wie zij een aanbod wenst te doen. De gemeente is immers het beste in staat, rekening houdend met de lokale situatie, om hierover te besluiten. Overigens is bij de verdeling van het macro beschikbare budget rekening gehouden met de ambities van gemeenten. Op deze wijze is zoveel mogelijk aangesloten bij de beleidsvrijheid van gemeenten om zelf te bepalen hoeveel en welke groepen inburgeraars zij in enig jaar een inburgeringsvoorziening wensen aan te bieden.

In het Deltaplan Inburgering is daarnaast over de periode 2008–2011 wel voorzien in een volumeverhoging van 47 000 naar gemiddeld 60 000 inburgeringsvoorzieningen per jaar.

Verdringing van inburgeringsplichtigen door vrijwillige inburgeraars ligt niet voor de hand. Het aan een gemeente beschikbaar gestelde budget is immers aangepast aan de ambities van die gemeente. Daarbij is door het Rijk steeds aangegeven dat de ambitie en het daaraan gekoppelde budget niet slechts de inburgeringsplichtigen, maar de totale groep inburgeraars omvat. Daarbij hebben gemeenten zelf de vrijheid om het aanbod van inburgeringsprogramma’s over inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars te verdelen. De inburgeringsplichtige blijft overigens zelf verantwoordelijk voor de eigen inburgering en heeft naast de mogelijkheid van een aanbod van de gemeente ook de mogelijkheid om een lening aan te vragen, met recht op een vergoeding bij het slagen voor het examen, indien hij ervoor kiest zich op eigen kracht voor te bereiden op het inburgeringsexamen.

Een boete voor het (verwijtbaar) niet behaald hebben van het inburgeringsexamen kan alleen worden opgelegd, nadat de handhavingstermijn is verlopen. Die handhavingstermijn gaat voor nieuwkomers lopen na het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Gemeenten zijn verplicht asielgerechtigde nieuwkomers een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Aan gezinsvormers en -herenigers kunnen gemeenten een inburgeringsaanbod doen. Gemeenten zijn verplicht om deze laatste categorie nieuwkomers binnen 6 weken na het verkrijgen van de verblijfsvergunning op te roepen voor een onderzoek. In de praktijk blijkt dat deze categorie dan ook in de meeste gevallen een aanbod krijgt, temeer daar het een uitdrukkelijke wens van gemeenten was om juist aan deze groep gezinsvormers en -herenigers een aanbod te kunnen doen.

Voor oudkomers gaat de handhavingstermijn pas lopen nadat de gemeente hen heeft opgeroepen voor een intake en hen een aanbod en/of een handhavingsbeschikking heeft gegeven. Zij kunnen dus nooit een boete opgelegd krijgen, zonder dat zij door de gemeente zijn opgeroepen voor een intake.

Voorts kan de gemeente de termijn van de inburgeringsplicht verlengen indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft van het niet behalen van het inburgeringsexamen (artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering).

De leden van de SP-fractie vrezen dat de gemeentelijke beleidsvrijheid om inburgeringsplichtigen wel of niet een inburgeringsvoorziening aan te bieden leidt tot rechtsongelijkheid en stelden voor deze vraag ter beoordeling voor te leggen aan de Raad van State.

De gemeenten moeten in een verordening de criteria vastleggen aan de hand waarvan ze inburgeringsplichtigen wel of niet een inburgeringsvoorziening zullen aanbieden. Die criteria moeten objectief zijn. Daarmee is geen sprake van rechtsongelijkheid. Het enkele feit dat verschillende gemeenten verschillende criteria hanteren betekent nog niet dat er sprake is van rechtsongelijkheid.

Overigens heeft de Raad van State geen aanleiding gezien op dit punt een opmerking te maken in zijn advies op het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vroegen een toelichting op de oorzaken van de onderuitputting en de problemen die hiervan het gevolg zijn voor de inburgering.

In mijn brief van 8 oktober 2007 (Kamerstukken 2007/08, 31 143, nr. 2) ben ik ingegaan op de in 2007 geconstateerde oorzaken van de stagnatie in de inburgering. Enerzijds is die te wijten aan de pas laat op gang gekomen invoering van de Wet inburgering in gemeenten. Dit werd mede veroorzaakt doordat het nieuwe inburgeringsstelsel zeer kort nadat de Wet inburgering in de Eerste Kamer is aangenomen, werd ingevoerd. Anderzijds bleken gemeenten problemen te hebben met de beoordeling welke inburgeringsplichtigen voor een aanbod in aanmerking komen. Als belangrijke oorzaak daarvoor werd door gemeenten aangegeven dat de Wet inburgering op dit onderdeel te complex is. Dit wetsvoorstel beoogt de Wet inburgering op dit punt te vereenvoudigen. Het is dan ook te verwachten dat hiermee een deel van de stagnatieproblematiek wordt opgelost. Daarnaast worden gemeenten ondersteund door aanjaagteams om de overige knelpunten in de uitvoering van de inburgering op korte termijn aan te pakken.

Als gevolg van de opgetreden stagnatie in de inburgering zijn in 2007 minder inburgeringsprogramma’s door gemeenten aangeboden dan waarin de beschikbaar gestelde budgetten voorzagen. Omdat de inburgering een systeem van outputfinanciering kent, waarin lagere prestaties leiden tot een lagere bekostiging door het Rijk, zou dit voor de kleinere gemeenten (niet-G31) leiden tot relatief grote terugbetalingen door gemeenten aan het Rijk. Om dit ongewenste effect te voorkomen, wordt voor deze gemeenten de bekostigingscyclus aangepast en meer in lijn gebracht met die van de grote gemeenten (de G31). Daartoe wordt de periode waarover moet worden verantwoord over de prestaties verlengd van 1 jaar naar 3 jaar. Dat betekent de facto dat de prestaties over 2007 tot en met 2009 worden samengenomen en dat daarover in één keer verantwoord en afgerekend wordt. Het wordt daarmee voor gemeenten mogelijk om de achterblijvende resultaten uit 2007 te compenseren in 2008 en 2009. Er is daarmee vooralsnog geen sprake van onderuitputting.

Voor individuele inburgeraars heeft de vertraging mogelijk tot gevolg dat zij in een aantal gevallen later dan gehoopt kunnen beginnen aan hun inburgering. De gemeente is overigens verplicht asielgerechtigden en geestelijk bedienaren een aanbod te doen. Voor de overige groepen inburgeringsplichtigen en voor de vrijwillige inburgeraars geldt dat gemeenten de bevoegdheid hebben om een inburgeringsaanbod te doen. De wet biedt overigens aan alle inburgeringsplichtigen het recht op een lening, in combinatie met een vergoeding bij het slagen voor het inburgeringsexamen, indien zij ervoor kiezen zich op eigen kracht voor te bereiden op het inburgeringsexamen.

De leden van de SP-fractie vroegen een nadere onderbouwing van de stelling dat de middelen voor de kinderopvang toereikend zijn voor 47 000 inburgeringsvoorzieningen per jaar.

Op basis van ramingen is er door staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een budget gereserveerd dat uitgaat van 47 000 inburgeringsvoorzieningen op jaarbasis. In de budgetraming is uitgegaan van gemiddelde aantallen kinderen. Volgens die berekening is er een geraamde behoefte aan 5130 voltijds kindplaatsen Conform de Wet kinderopvang is de financiering van de kinderopvang over drie partijen verdeeld: de ouders (inkomensafhankelijke bijdrage), de werkgever en het Rijk (via de Belastingdienst). Voor inburgeringsplichtigen wordt het werkgeversdeel door de gemeente gefinancierd. Gemeenten ontvangen hiervoor via het gemeentefonds middelen van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De bijdrage die ouders van de Belastingdienst kunnen vragen komt ook van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In totaal is op de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een budget van € 59,9 miljoen gereserveerd. Van dit bedrag is € 10,5 miljoen in het gemeentefonds uitgekeerd, de overige bijdrage loopt via de Belastingdienst.

De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze met dit wetsvoorstel nog tegemoet wordt gekomen aan het uitgangspunt van de huidige Wet inburgering, zijnde «eigen verantwoordelijkheid» van inburgeringsplichtigen.

In het nader rapport heb ik aangegeven dat het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid door dit wetsvoorstel onverkort overeind blijft (Kamerstukken II 2007/08, 31 318, nr. 4, blz. 2). De inburgeringsplichtige is en blijft zelf verantwoordelijk voor zijn of haar inburgering. Op grond van dit wetsvoorstel kunnen gemeenten aan elke inburgeringsplichtige een inburgeringsaanbod doen. Behalve voor de categorieën asielgerechtigden en geestelijke bedienaren bestaat er voor inburgeringsplichtigen geen recht op een inburgeringsvoorziening. Dat is op dit moment niet het geval en daarin brengt ook dit wetsvoorstel geen verandering in. Het is aan gemeenten om te bepalen of en aan wie zij (als eerste) een inburgeringsvoorziening aanbieden. Inburgeringsplichtigen kunnen (met uitzondering van genoemde categorieën) een aanbod bij de gemeente derhalve niet afdwingen. Inburgeringsplichtigen hebben wel een recht op een lening (en bij slagen voor het examen op een vergoeding) en kunnen altijd via die weg starten met hun inburgering. Voorts is en blijft de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk voor het tijdig behalen van het inburgeringsexamen.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe met de voorgestelde wijzigingen bereikt wordt dat diegenen die het meeste behoefte hebben aan en baat bij inburgering, dus vooral de lastige groepen, ook daadwerkelijk bereikt worden. Voorts vroegen deze leden hoe voorkomen wordt dat gemeenten de beschikbare middelen besteden aan de makkelijk te bereiken groepen.

Ik ben van mening dat álle inburgeraars – zowel inburgeringsplichtigen als vrijwillige inburgeraars – belang hebben bij inburgering. Ook een inburgeraar met een geringe taalachterstand is voor zijn participatie (bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt) gebaat met een (kort) inburgeringsprogramma. De gemeente beschikt over bestanden (o.a. het Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen en het WWB-bestand) met behulp waarvan zij potentiële inburgeraars kan selecteren en benaderen. Daarnaast hebben gemeenten afspraken gemaakt met uitvoerende partijen of zelf intermediairs ingezet om inburgeraars actief te benaderen in hun eigen leefomgeving en hen te wijzen op hun inburgeringsplicht en/of te interesseren voor een inburgeringsprogramma. Een aantal gemeenten laat zich bij deze activiteiten ondersteunen door een communicatiecampagne (zie bijvoorbeeld Rotterdam). Het rijksbeleid is erop gericht dat op den duur alle inburgeringsplichtigen/vrijwillige inburgeraars benaderd worden. Het inburgeringsstelsel legt een belangrijke rol neer bij gemeenten. Het college van burgemeester en wethouders heeft, met uitzondering van de groepen aan wie het verplicht is een aanbod te doen, de vrijheid om te bepalen óf er een aanbod voor een inburgeringsvoorziening wordt gedaan, en zo ja aan welke inburgeraars (inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars) en in welke volgorde. Hierover legt de gemeenteraad in een verordeningéén en ander vast. Op deze wijze heeft ook de gemeenteraad invloed op het inburgeringsbeleid van de betreffende gemeente en kan hij mede bepalen aan welke doelgroepen de inburgeringsmiddelen worden besteed.

Daarnaast stimuleert het Rijk door middel van flankerend beleid dat bepaalde groepen worden bereikt. Daarbij kan gedacht worden aan een impuls voor het aanbieden van voorzieningen aan allochtone vrouwen in een achterstandspositie, waarvoor in 2006 en 2007 specifiek middelen beschikbaar zijn gesteld, en het stimuleren van startende ondernemers om in te burgeren door middel van een hierop gericht innovatietraject.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering aan kan geven op basis van welke criteria gemeenten uiteindelijk een selectie zullen gaan maken en of daar algemene richtlijnen voor worden opgesteld.

Het wetsvoorstel geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Artikel 19, derde lid, van de Wet inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen.

Bij de totstandkoming van de Wet inburgering is er uitdrukkelijk voor gekozen om geen selectiecriteria in de wet op te nemen, onder meer omdat dit de beleidsvrijheid en de individuele werkwijze van gemeenten zou doorkruisen. Dit wetsvoorstel beoogt die beleidsvrijheid verder te vergroten door aan de gemeente in alle opzichten de keuze te laten aan welke inburgeringsplichtige wel een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden en aan welke inburgeringsplichtige op een later moment dan wel geen inburgeringsvoorziening wordt aangeboden.

Ik acht het van groot belang dat gemeenten rekening kunnen houden met de specifieke lokale situatie om hun beleid daarop af te stemmen. Het van rijkswege opstellen van algemene richtlijnen voor de selectie van inburgeringsplichtigen aan wie een aanbod zou kunnen worden gedaan, doorkruist de genoemde beleidsvrijheid en acht ik derhalve ongewenst.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering ook aan kan geven of zij bereid is te onderzoeken op welke wijze een onderscheid gemaakt kan worden tussen die inburgeringsplichtigen voor wie inburgering van cruciaal belang is omdat zij anders kansarm zullen blijven in Nederland, en die inburgeringsplichtigen voor wie een inburgeringtraject geen duidelijke meerwaarde oplevert voor het functioneren in de Nederlandse maatschappij.

Zoals in een eerder antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie reeds is aangegeven vind ik inburgering van belang voor inburgeringsplichtigen met een geringe en voor inburgeringsplichtigen met een grote inburgeringsachterstand. Elke inburgeringsplichtige die een achterstand heeft op het gebied van taal en/of kennis van de Nederlandse samenleving is erbij gebaat om optimaal te kunnen communiceren en participeren in onze samenleving. Minimale kennis en vaardigheden op dit gebied vergroten de kansen van maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie en uiteraard ook de communicatie met autochtone inwoners. Wat betreft hoog opgeleide migranten is in het algemeen de ervaring dat zij zich snel(ler) de Nederlandse taal eigen maken. Juist voor de groep hoger opgeleiden wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat zij direct kunnen opgaan voor het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Bij een blijvende vestiging in ons land is het wenselijk dat personen de voertaal van het land – Nederlands – beheersen en dat daarin zoveel mogelijk wordt gecommuniceerd. Overigens geldt voor arbeids- en kennismigranten die naar Nederland komen, dat zij niet inburgeringsplichtig zijn. Indien zij in aanmerking willen komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, moeten zij wel het inburgeringsexamen hebben behaald.

De leden van de VVD-fractie vroegen de regering een toelichting op de conclusie dat de voorgestelde wetswijziging een antwoord zou zijn op de door haar geconstateerde problemen.

De onderuitputting van de voor de uitvoering van de inburgering in 2007 aan gemeenten toegekende budgetten wordt zeker niet alleen bepaald door het feit dat de wet- en regelgeving (te) ingewikkeld is. Dit is, zoals ik in mijn brief van 8 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 143, nr. 2) reeds heb geschreven, onder andere veroorzaakt door de korte voorbereidingstijd die gemeenten hebben gekregen om de Wet inburgering te implementeren, de relatief langdurige (Europese) aanbestedingsprocedures en de benodigde aanpassing van gemeentelijke processen. Daarnaast is vorig jaar door een aantal gemeenten, waaronder de grote steden, het signaal afgegeven dat gemeenten problemen hadden met de werving en selectie van inburgeringsplichtigen. De belangrijkste oorzaak die gemeenten daarvoor gaven was de complexiteit van de Wet inburgering. Met het verbreden van de mogelijkheid tot een gemeentelijk aanbod aan alle inburgeringsplichtigen in plaats van aan bepaalde doelgroepen is dit knelpunt weggenomen. Daarnaast ondersteun ik de verbetering van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk met de inzet van aanjaagteams. Deze maatregelen zullen ertoe leiden dat gemeenten op korte termijn hun uitvoeringspraktijk, inclusief de noodzakelijke werving en selectie van voldoende inburgeraars, beter op orde hebben. Daardoor verwacht ik dat het aantal door gemeenten aangeboden inburgeringsprogramma’s de komende periode sterk zal toenemen.

Vooruitlopend op de aanvaarding en inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen, konden gemeenten de afgelopen periode reeds alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aanbieden. De leden van de VVD-fractie vroegen wat tot nu toe de resultaten van de reeds verruimde mogelijkheid zijn geweest.

Met de in deze wetswijziging voorgestelde verruiming van het gemeentelijk aanbod is, gelet op de terugwerkende kracht die met betrekking tot dit voorstel in het wetsvoorstel is opgenomen, in de uitvoeringspraktijk gestart met ingang van 1 november 2007. Het is hierdoor nog te vroeg om de effecten van deze maatregel in kaart te brengen. De eerste signalen lijken er overigens op te wijzen dat gemeenten aan inburgeringsplichtigen uit meer doelgroepen dan voorheen mogelijk was een inburgeringsvoorziening aanbieden.

De leden van de PVV-fractie stelden vast dat dit wetsvoorstel een zinloze wijziging van de Wet inburgering betreft. De genoemde wijziging laat immers onverlet dat de Wet inburgering geen enkele verblijfsrechtelijke sanctie kent die opgelegd kan worden aan een vreemdeling die weigert om in te burgeren.

Zoals ik in mijn brief van 13 februari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 143, nr. 10) over de werking van het sanctiestelsel van de Wet inburgering heb geschreven gaat de koppeling van het behalen van het inburgeringsexamen aan het verlenen van verblijfsvergunningen in op 21 september 2008. Deze koppeling met het vreemdelingenrecht is in de Wet inburgering opgenomen om de naleving van de inburgeringsplicht te versterken. Op grond van de artikelen 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000 is het behalen van het inburgeringsexamen als voorwaarde gesteld voor de verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor onbepaalde tijd. De achtergrond van deze koppeling tussen inburgering en verblijf is dat van vreemdelingen die op permanente basis in Nederland willen verblijven, verlangd mag worden dat zij beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving om tijdens dat verblijf aan de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen.

Zoals ik in het algemeen overleg met de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie van 18 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 143, nr. 9) heb aangegeven kan ik (gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en wil ik een verblijfsvergunning niet intrekken op grond van het niet behaald hebben van het inburgeringsexamen. Het niet behalen van het inburgeringsexamen heeft dus geen verblijfsrechtelijke consequenties in de zin van verblijfsbeëindiging.

De leden van de PVV-fractie vroegen de regering of zij bereid is om nu eindelijk maatregelen te nemen die bevorderen dat vreemdelingen die niet wensen deel te nemen aan de verplichte inburgering geen verblijf in Nederland krijgen.

Het gevraagde is al geregeld in de Wet inburgering in het buitenland. Gezinsvormers en -herenigers die naar Nederland willen komen, maar niet het basisexamen inburgering willen afleggen of dat wel hebben afgelegd maar daarvoor niet zijn geslaagd, komen niet in aanmerking voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en worden op grond daarvan niet tot Nederland toegelaten.

Gezinsvormers en -herenigers die wel in het buitenland zijn geslaagd voor het basisexamen inburgering en aan wie een mvv is verstrekt, zijn na aankomst in Nederland na het verkrijgen van de verblijfsvergunning bepaalde tijd inburgeringsplichtig en dienen in Nederland binnen de daarvoor gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen.

Zoals al eerder gesteld komen vreemdelingen die het inburgeringsexamen in Nederland niet hebben behaald op grond van de artikelen 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000 niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en voor een verblijfsvergunning regulier of asiel voor onbepaalde tijd.

De leden van de SGP-fractie vroegen of een gebrek aan belangstelling voor de aangeboden inburgeringsvoorzieningen ook niet een oorzaak kan zijn van onderuitputting.

Het feit dat de wet- en regelgeving (te) ingewikkeld is, is slechts één van de oorzaken voor de onderuitputting van de voor de uitvoering van de inburgering in 2007 aan gemeenten toegekende budgetten. Daarnaast zijn, zoals ik in mijn brief van 8 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 31 143, nr. 2) heb aangegeven, de relatief korte voorbereidingstijd die gemeenten hebben gekregen om de Wet inburgering te implementeren, de relatief langdurige (Europese) aanbestedingsprocedures voor de inkoop van inburgeringsprogramma’s en de benodigde aanpassing van gemeentelijke processen oorzaken voor de opgetreden stagnatie. Daarnaast is vorig jaar door een aantal gemeenten, waaronder de grote steden, het signaal afgegeven dat gemeenten problemen hadden met de werving en selectie van inburgeringsplichtigen. Met het verbreden van de mogelijkheid tot een gemeentelijk aanbod aan alle inburgeringsplichtigen in plaats van aan bepaalde categorieën is dit knelpunt weggenomen. Daarnaast is voor de vrijwillige inburgering de periode waarin gemeenten de afgesproken prestaties moeten realiseren, verlengd tot drie jaar (2007 tot en met 2009). Hierdoor hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om de in 2007 ontstane achterstand in de inburgering in de jaren 2008 en 2009 in te lopen. Binnenkort start een communicatie-campagne die er ook op gericht is om inburgeraars te activeren. Verder vinden in maart 2008 ontmoetingen plaats met de Turkse en Marokkaanse pers met als doel uitleg te geven over de Wet inburgering en mensen te activeren.

3. Voorstel omtrent het staatsexamen Nederlands als tweede taal

De leden van de CDA-fractie pleitten voor een ruimere erkenning van elders opgedane kennis en ervaringen en vroegen hierop een reactie.

Gemeenten stellen een inburgeringsvoorziening voor een inburgeringsplichtige vast op grond van een onderzoek (intake). Bij deze intake wordt mede op grond van de elders opgedane kennis en ervaringen gekeken naar de toekomstmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Ook bij het bepalen op welke wijze de inburgeringsplichtige het meest efficiënt het inburgeringsexamen kan behalen, bijvoorbeeld via een cursus, via een duaal traject, of via een opleiding tot het staatsexamen Nederlands als tweede taal zijn elders opgedane kennis en ervaringen van invloed. Bij de intake kan ook blijken dat, gelet op de kennis en ervaring van de betrokkene, een andere weg passender is. Bijvoorbeeld het volgen van een beroepsopleiding. In dat geval wordt geen inburgeringsvoorziening vastgesteld, maar wordt ingezet op het behalen van een mbo-diploma. Een dergelijk diploma levert vrijstelling van de inburgeringsplicht op.

De leden van de ChristenUnie-fractie merkten op dat met dit wetsvoorstel inburgeringsplichtigen ook via het staatsexamen NT2 aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen. Deze leden wezen erop dat er ook een groep is die vanwege vooropleiding, werkervaring en reeds aanwezig taalniveau (A1) meer baat heeft bij het behalen van een beroepsopleiding. Dit kan, volgens deze leden, leiden tot een ongewenst gebruik van voorzieningen (los traject inburgeringsexamen of verlenging van het beroepskwalificerend traject). De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of het ook mogelijk is om inburgeringsmiddelen in te zetten voor de bekostiging van het extra NT2 en vaktaaldeel in de kwalificerende trajecten MBO-1, -2, -3 voor inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het hiervoor gegeven antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie omtrent bekostiging van het extra NT2- en vaktaaldeel in kwalificerende trajecten MBO.

4. Financiële aspecten

De leden van de CDA-fractie vroegen wat er gebeurt als het budget van een gemeente is uitgeput en een inburgeringsplichtige die ook voor de nu voorgestelde wijzigingen al in aanmerking had kunnen komen voor een inburgeringsvoorziening zich meldt.

Als een inburgeringsplichtige/vrijwillige inburgeraar zich bij de gemeente meldt terwijl het gemeentelijke inburgeringsbudget is uitgeput dan is het aan de gemeente om deze persoon al dan niet een aanbod te doen. Dit wetsvoorstel brengt daarin geen wijziging. Gemeenten zijn en blijven niet verplicht om inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Dat betekent tevens dat inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars geen recht hebben op een inburgeringsaanbod. Uitzondering hierop vormt het verplichte aanbod aan (en het recht daarop van) inburgeringsplichtige asielgerechtigden en geestelijke bedienaren. Inburgeringsplichtigen die, gelet op de prioriteitstelling van de gemeente, (nog) niet in aanmerking komen voor een inburgeringsaanbod kunnen wel gebruik maken van het lening- en vergoedingsstelsel.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de financiële pijn als gevolg van de opgelopen vertragingen bij de inburgering wordt verdeeld.

Over de in 2007 geconstateerde stagnatie bij het op gang komen van de uitvoering van de Wet inburgering en de daardoor tegenvallende omzet bij publieke en private aanbieders van inburgeringsonderwijs ben ik in gesprek met de brancheorganisaties en de VNG. Met hen heb ik afgesproken om eerst een onderzoek te doen naar de schade die de betreffende instellingen door het vertraagd op gang komen van de inburgering in 2007 mogelijk hebben geleden. Instellingen die menen schade te hebben ondervonden, hebben tot 1 mei 2008 de tijd om hiervan een onderbouwde en door hun accountant geverifieerde opgave te doen. Over een verdeling van de financiële pijn is nog niet gesproken. Gemeenten zijn in 2007 volledig bevoorschot en zij zijn eerstverantwoordelijke voor de uitvoering.

Daarnaast is door de verruiming van de mogelijkheden voor een gemeentelijk inburgeringsaanbod, die anticiperend op de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel met terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007 wordt uitgevoerd, en door de inzet van aanjaagteams al de nodige beweging richting gemeenten gegenereerd waardoor de instroom van inburgeraars bij gemeenten en onderwijsaanbieders toeneemt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de in het Deltaplan Inburgering aangekondigde intensivering ook na deze kabinetsperiode nodig is voor de aanbieding van voldoende inburgeringsvoorzieningen.

Het maximale aantal inburgeringsvoorzieningen neemt als gevolg van dit wetsvoorstel niet toe. Gemeenten kunnen als gevolg van dit voorstel aan alle inburgeringsplichtingen een aanbod doen, maar zijn hiertoe niet verplicht. De budgettaire kaders blijven ook ongewijzigd. Het blijft (met uitzondering van twee groepen inburgeringsplichtigen: de geestelijke bedienaren en de asielgerechtigden) aan de gemeente om te bepalen aan wie zij een aanbod wenst te doen. De gemeente is immers het beste in staat om hierover, rekening houdend met de lokale situatie, te besluiten. Overigens is bij de verdeling van het macro beschikbare budget rekening gehouden met de ambities van gemeenten. Op deze wijze is zoveel mogelijk aangesloten bij de beleidsvrijheid van gemeenten om zelf te bepalen hoeveel en welke groepen inburgeraars zij in enig jaar een inburgeringsaanbod wensen te doen. Om ook in de jaren na 2011 een volume van gemiddeld 60 000 inburgeringsprogramma’s per jaar te realiseren, zal voortzetting van de financiële intensivering uit de huidige kabinetsperiode onontkoombaar zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoeveel inburgeringsvoorzieningen er zijn aangeboden en gebruikt in 2007, wat het doel is voor 2008 en of een landelijke registratie van mensen die een inburgeringstraject hebben afgerond wordt overwogen.

Voor een indicatie van het aantal door gemeenten aan te bieden voorzieningen in 2008 moet onderscheid worden gemaakt tussen de G31-gemeenten en de overige gemeenten. De G31-gemeenten zijn volgens de door hen in 2007 aangegeven ambitie en binnen het toen geldende budgettaire kader in staat om in de periode 2007 tot en met 2009 in totaal ongeveer 94 700 inburgeringsprogramma’s aan te bieden. De overige gemeenten, die per jaar worden bekostigd, hebben aangegeven dat ze in totaal circa 20 000 voorzieningen in 2008 willen aanbieden. Mede in verband met de berichten over de stagnatie wordt de betreffende regelgeving aangepast, op grond waarvan deze gemeenten eventueel nog niet aangewende middelen voor voorzieningen in 2007 kunnen inzetten in 2008 en 2009. De G31-gemeenten hadden deze mogelijkheid reeds.

Ten aanzien van de vraag of een landelijk registratiesysteem van inburgeraars die een inburgeringsprogramma hebben afgerond wordt overwogen, antwoord ik u als volgt. Het Informatiesysteem Inburgering (ISI) bevat gegevens van alle inburgeringsplichtigen/vrijwillige inburgeraars die in het kader van de Wet inburgering of de Regeling vrijwillige inburgering 2007 inburgeringsexamens hebben afgelegd en zijn geslaagd. Het ISI heeft een landelijke dekking.

Er wordt veel aandacht besteed aan de kwaliteit en betrouwbaarheid van de inburgeringsgegevens. De bestanden worden regelmatig opgeschoond en gecontroleerd. De vulling van het ISI is voor wat betreft het aanbod van voorzieningen afhankelijk van de invoer door gemeenten. In verband met de stagnatie in de uitvoering is er ook vertraging ontstaan in de aanlevering van gegevens. In afstemming met de VNG is een inhaalactie opgezet om gemeenten met eventueel achterstallige registratie de mogelijkheid te bieden alsnog gegevens aan te leveren over 2007. De analyse van de gegevens start in het voorjaar. De Tweede Kamer zal dan later in het jaar over de resultaten (waaronder het aantal door gemeenten aangeboden voorzieningen) van het jaar 2007 worden geïnformeerd.

5. Administratieve lasten en uitvoerbaarheid

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ook bij het bepalen welke inburgeringsplichtigen in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening op basis van eigen criteria door gemeenten vertraging kan ontstaan.

De gemeenten zijn eind oktober 2007 geïnformeerd dat zij, vooruitlopend op de aanvaarding en inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, met ingang van 1 november 2007 reeds alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kunnen aanbieden. Gemeenten hebben aangedrongen op deze voorgestelde verruiming. Zij hoeven dus niet meer te bepalen wie wel en wie niet in aanmerking kan komen voor een inburgeringsvoorziening. Gemeenten zijn en blijven echter niet verplicht om iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Dat zou gelet op de ambities die de gemeenten zelf hebben aangegeven en gelet op de jaarlijkse financiële kaders niet mogelijk zijn. Gemeenten kunnen nu zelf criteria voor het aanbieden van een inburgeringsvoorziening bepalen die het beste aansluiten bij de gemeentelijke situatie. Ik heb geen geluiden vernomen dat de voorgestelde verruiming, waarbij gemeenten hun eigen criteria voor een inburgeringsaanbod bepalen, leidt tot extra vertragingen. Zoals aangegeven in een eerder antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie is het nog te vroeg voor een betrouwbaar beeld van de effecten van deze maatregelen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel III

De leden van de SP-fractie vroegen een nadere toelichting op het punt van de voorgestelde terugwerkende kracht. Zij vroegen hierbij aandacht voor de verplichting om mee te werken aan een inburgeringsvoorziening en voor de in het Deltaplan inburgering aangekondigde aanpassing van de handhavingstermijn.

De terugwerkende kracht heeft betrekking op de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Deze terugwerkende kracht is ingegeven door de wens om gemeenten de mogelijkheid te bieden om zo snel mogelijk te beginnen met het aan een verruimde kring van inburgeringsplichtigen aanbieden van een inburgeringsvoorziening.

De terugwerkende kracht heeft slechts positieve gevolgen voor inburgeringsplichtigen, zij kunnen eerder in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening dan anders het geval was geweest.

De verplichting om medewerking te verlenen aan de inburgeringsvoorziening doet daar niets aan af, omdat de inburgeringsplichtige de aangeboden voorziening eerst moet aanvaarden. Na aanvaarding van de inburgeringsvoorziening is de inburgeringsplichtige verplicht mee te werken. Die aanvaarding is vrijwillig. De voorgenomen verplichte aanvaarding zal niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd.

Ten aanzien van de aangekondigde aanpassing van de handhavingstermijn geldt dat de verkorte termijn niet geldt voor diegenen voor wie de handhavingstermijn reeds was gestart voor de datum van inwerkingtreding van die wetswijziging.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom voor de datum van 1 november 2007 is gekozen. Voorts vroegen deze leden hoe wordt omgegaan met inburgeringsplichtigen die voor die datum een lening hebben afgesloten. Ten slotte vroegen deze leden hoe moet worden omgegaan met mensen die al een inburgeringsvoorziening aangeboden hebben gekregen en die nu volgens de gewijzigde wet niet meer in aanmerking komen voor een verplicht aanbod.

In het najaar van 2007 is door gemeenten en aanbieders mijn aandacht gevraagd voor de problematiek van de uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel en de gevolgen ervan. Die problematiek was o.a. het gevolg van de complexiteit van wet- en regelgeving, met name op het onderdeel dat gemeenten aan bepaalde inburgeringsplichtigen wel een aanbod kunnen doen en aan andere niet. Op mijn initiatief heeft het kabinet daarom besloten tot wijziging van de Wet inburgering, op grond waarvan gemeenten de bevoegdheid krijgen om aan elke inburgeringsplichtige een inburgeringsprogramma aan te bieden en dit versneld in werking te laten treden. In gesprekken met bestuurders van gemeenten is mij gebleken, dat snelle implementatie van dit voorstel van groot belang is voor een adequate en vereenvoudigde uitvoering van de Wet inburgering. Over deze snelle implementatie zijn gemeenten eind oktober 2007 geïnformeerd. Daarom is in het wetsvoorstel voorzien in terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007.

In diezelfde brief zijn gemeenten geïnformeerd over de wijze waarop alsnog aan zoveel mogelijk inburgeringsplichtigen een aanbod kan worden gedaan, ook aan degenen die voor 1 november 2007 een lening hebben aangevraagd c.q. afgesloten.

In de brief aan de gemeenten zijn daarvoor de volgende situaties onderscheiden.

Nieuw- en oudkomers die al wel of nog niet door de gemeenten zijn opgeroepen, nog geen lening hebben aangevraagd en nog niet zijn gestart met zichzelf voor te bereiden op het inburgeringsexamen

  Zij kunnen alsnog worden opgeroepen. Aan hen kan een aanbod worden gedaan.

Nieuw- en oudkomers die al wel of nog niet door de gemeente zijn opgeroepen, nog geen lening hebben aangevraagd, maar wel zelf al een cursus/programma hebben ingekocht

  Zij kunnen alsnog worden opgeroepen. Aan hen kan een aanbod worden gedaan. In dit geval kan het praktisch zijn dat gemeenten de ingekochte cursus/programma, indien deze voldoet aan de kwaliteitscriteria die gemeenten stellen, eventueel aanvullen en aanbieden als gemeentelijk aanbod.

Nieuw- en oudkomers die al wel of nog niet door de gemeente zijn opgeroepen en een lening hebben aangevraagd

  Zij kunnen alsnog worden opgeroepen. Aan hen kan een aanbod worden gedaan, onder de voorwaarde dat de aanvraag voor de lening door de inburgeringsplichtige bij brief aan de IB-Groep is geannuleerd.

Nieuw- en oudkomers die al wel of nog niet door de gemeente zijn opgeroepen en een lening hebben aangevraagd, die ook toegekend is, maar op grond waarvan nog geen factuur is betaald aan een onderwijsinstelling

  Zij kunnen alsnog worden opgeroepen. Aan hen kan een aanbod worden gedaan, onder de voorwaarde dat de toegekende lening door de inburgeringsplichtige bij brief aan de IB-Groep is geannuleerd.

Nieuw- en oudkomers die al wel of nog niet door de gemeente zijn opgeroepen en een lening hebben aangevraagd, die ook toegekend is en op grond waarvan een of meerdere facturen zijn betaald aan een onderwijsinstelling

  Zij kunnen alsnog worden opgeroepen. Aan hen kan een aanbod worden gedaan, onder de voorwaarde dat de inburgeringsplichtige een verzoek heeft ingediend de terugbetalingsperiode van de lening eerder te laten aanvangen dan het tijdstip, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet inburgering (dat bepaalt dat de terugbetalingsperiode drieënhalfjaar na de verstrekking of, als dat eerder is, een half jaar na het behalen van het inburgeringsexamen, aanvangt), én de betaalde bedragen aan de IB-Groep zijn terugbetaald. Door het indienen van bedoeld verzoek vervalt de aanspraak op de lening. De gemeente zou de betaalde bedragen van de lening kunnen terugbetalen en de cursus/het programma die/dat door de inburgeringsplichtige al wordt gevolgd, als inburgeringsaanbod kunnen aanbieden indien de cursus/het programma valt binnen de contracten die de gemeente met aanbieders heeft gesloten.

Het is de beleidsvrijheid van gemeenten om deze inburgeringsplichtigen actief te benaderen, om hen alsnog een aanbod te doen.

In tegenstelling tot wat de leden van de ChristenUnie-fractie veronderstellen leidt dit wetsvoorstel er niet toe dat inburgeringsplichtigen die nu wel in aanmerking komen voor een inburgeringsaanbod, na inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen daar niet meer voor in aanmerking zouden kunnen komen. Dit wetsvoorstel regelt juist dat gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod kunnen doen.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

Naar boven