31 311 Zelfstandig ondernemerschap

Nr. 193 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2017

Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 2 september 20161, ontvangt u hierbij de eerste voortgangsrapportage rentederivaten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)2.

In deze tussenrapportage geeft de AFM inzicht in de voortgang van de herbeoordeling door de banken van de rentederivatendossiers op basis van het Uniform Herstelkader (UHK) zoals dit op 19 december 2016 definitief is vastgesteld.

In de voortgangsrapportage concludeert de AFM dat de uitvoering minder ver is gevorderd dan op 19 december 2016 bij de vaststelling van het UHK werd verwacht. Deze vertraging wordt mede veroorzaakt door de complexiteit van het herstelkader en de toepassing daarvan op een grote variëteit van dossiers met elk hun specifieke kenmerken. Zoals eerder in de beantwoording van de Kamervragen van het lid De Vries3 (VVD) is toegelicht, bleek na publicatie van het herstelkader dat banken, externe beoordelaars en belangenorganisaties op meerdere punten nog specifieke vragen hadden over de uitwerking. Deze (ruim 200) vragen zijn vervolgens in de periode sinds 19 december 2016 door de derivatencommissie beantwoord en gepubliceerd als toelichting in de vorm van sets met vragen en antwoorden (Q&A’s). De banken en externe dossierbeoordelaars hebben op basis van deze aanvullende Q&A’s hun processen en systemen verder ingericht en zijn begonnen met de uitvoering van het UHK.

Uw Kamer heeft recent twee moties aangenomen die tijdens het VSO toegestane bandbreedte bij beoordeling rentederivaten (Handelingen II 2016/17, nr. 85, Toegestane bandbreedte bij beoordeling rentederivaten) door de leden De Vries (VVD) en Ronnes (CDA) zijn ingediend (Kamerstuk 31 311, nrs. 188 en 189).

In de eerste motie wordt de regering verzocht om in een gesprek met banken en de AFM duidelijk te maken dat verdere vertraging zeer ongewenst is, aan te dringen op een versnelling en boven tafel te krijgen welke maatregelen er worden genomen om verdere vertraging te voorkomen dan wel een versnelling te realiseren, en de Tweede Kamer hierover voor het zomerreces te informeren.

Zoals ik tijdens het VSO heb aangegeven, onderschrijf ik de doelstelling van de motie om druk te blijven uitoefenen op de sector om dit proces zo snel als mogelijk af te ronden. Om deze reden heb ik deze motie op 19 juni 2017 nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van dhr. Chris Buijink, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Ook in reguliere overleggen met de AFM wordt de doorlooptijd en de voortgang van de uitvoering van het herstelkader besproken en is de inhoud van deze motie van de Kamer met de AFM gedeeld. Dit zal ook in de toekomst in gesprekken met de sector en de AFM een belangrijk punt van aandacht blijven. De AFM stelt voor om over vier maanden opnieuw een voortgangsrapportage op te stellen in plaats van over zes maanden. Ik steun dit voorstel en zal ook de Kamer deze tussenrapportage toezenden. De verwachting is dat, nu het proces van herbeoordelen en versturen van aanbodbrieven op gang is gekomen, in de volgende rapportage de uitvoering van het herstelkader verder gevorderd is.

Vier banken hebben aangegeven al hun klanten in 2017 een aanbod te doen. De overige twee banken houden er rekening mee dat een deel van de klanten zo spoedig mogelijk daarna, in de loop van 2018, een aanbod tot herstel zal ontvangen. Eén van deze banken heeft aangegeven een voorschot aan te bieden aan alle klanten die niet in 2017 een aanbodbrief krijgen. Deze bank zal de betreffende klanten uiterlijk eind 2017 een brief sturen met een aanbod voor een voorschot van 80% van de coulancevergoeding (stap 3 van het UHK). De AFM verkent met de tweede bank de mogelijkheden hiertoe, waarbij in de overwegingen wordt betrokken of het toekennen van een voorschot aan deze klanten leidt tot onevenredige vertraging.

In de tweede motie wordt de regering verzocht in overleg te treden met de toezichthouder AFM en de banken en hen te verzoeken specifiek aandacht te schenken aan kwetsbare groepen en inzichtelijk te maken hoe aan de eerder aangenomen motie uitvoering is en wordt gegeven.

Tijdens het VSO heb ik aangegeven dat het herstelkader al invulling geeft aan deze motie omdat hierin wordt geëist dat kwetsbare groepen als eerste moeten worden beoordeeld door de banken. De motie over dit onderwerp heb ik ook onder de aandacht gebracht van dhr. Buijink. Alle banken onderschrijven dit uitgangspunt en hebben toegezegd om aanvullende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld het toekennen van een voorschot, zodat die kwetsbare klanten gedurende de behandeling niet in de knel komen. De AFM ziet hier in haar toezicht ook streng op toe. Dit heeft onder meer geresulteerd in het besluit van banken om deze kwetsbare klanten, met uitzondering van enkele bijzondere klantgroepen, een voorschot van 80% van de coulancevergoeding aan te bieden als zij later dan september 2017 een aanbod ontvangen. Ik verwacht dat alle banken in de volgende rapportage van de AFM aan deze toezegging hebben voldaan.

Aanvullend hebben de twee banken die eerder hebben aangegeven mogelijk niet alle klanten in 2017 een aanbod te kunnen doen, toegezegd om de kwetsbare klanten die in 2017 geen aanbodbrief zullen ontvangen een voorschot aan te bieden ter hoogte van een voorlopige inschatting van de compensatie (resterende stappen 1, 2 en 4 van het UHK) waar de klant aanspraak op kan maken. Deze twee banken zullen uiterlijk eind 2017 aan deze resterende groep kwetsbare klanten een brief met een aanbod voor dit voorschot sturen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstuk 31 311, nr. 175

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2042

Naar boven