31 293
Primair Onderwijs

31 289
Voortgezet Onderwijs

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 maart 2008

In het kader van de thematische onderzoeken naar Basisvaardigheden taal, rekenen/wiskunde en sociale omgang in PO, VO en BVE, door de inspectie van het onderwijs, hebben wij recent drie rapporten van de inspectie ontvangen (25 februari 2008, kenmerk H2639220). Het betreft:

• Basisvaardigheden taal in het basisonderwijs,

• Basisvaardigheden taal in het voortgezet onderwijs,

• Basisvaardigheden Rekenen, wiskunde en taal in de opleiding onderwijsassistent.

Wij sturen u hierbij de drie rapporten toe1.

In deze brief geven we kort de belangrijkste bevindingen en aanbevelingen van de drie onderzoeken weer en geven we onze reactie. De brief sluit af met een korte verwijzing naar de komende beleidsreactie op het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen («Commissie Meijerink») zoals die u is toegezegd. Deze beleidsreactie, die u in april zult ontvangen, zal nader ingaan op enkele zaken die de inspectie in onderhavige onderzoeken constateert.

Basisvaardigheden taal in het basisonderwijs

De inspectie heeft in het basisonderwijs onderzoek gedaan naar de basisvaardigheden taal. Daarbij stonden de volgende onderzoeksvragen centraal:

1. Wat is het niveau van de taalvaardigheid van leerlingen aan het einde van de basisschool?

2. Waarin verschillen scholen met zwakke, gemiddelde en goede taalresultaten aan het einde van de basisschoolperiode?

Dit jaar komt de volgende onderzoeksvraag aan bod:

3. Welke kenmerken van het taalonderwijs kunnen de verschillen in prestaties mogelijk verklaren?

Om een antwoord te krijgen op de eerste en tweede vraag heeft de inspectie een analyse uitgevoerd van de beschikbare eindtoetsgegevens van ongeveer 5000 basisscholen over de periode 2003 t/m 2007 alsmede de door basisscholen gebruikte tussentijdse taal- en leestoetsen. Voor de derde vraag van het onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens die de inspectie in de PKO’s (Periodiek kwaliteitsonderzoek) heeft verzameld. Daarbij is gekeken op welke kwaliteitsindicatoren de groepen scholen van elkaar verschillen.

De inspectie geeft aan dat de beschikbare eindtoetsgegevens het niet mogelijk maken om absolute uitspraken te doen over het niveau van de taalvaardigheid op de basisscholen. Dat komt volgens de Inspectie omdat de meest gebruikte eindtoets (Cito-eindtoets) een leervorderingstoets is die niet onderzoekt in welke mate de leerlingen de taalvaardigheden die in de kerndoelen zijn beschreven, realiseren. Ook zijn er (nog) geen landelijke normen voor de mate waarin de kerndoelen op bijvoorbeeld een minimum, voldoende of goed niveau worden beheerst. De analyse van de beschikbare toetsgegevens laat echter wel zien dat er grote verschillen zijn bij de taalprestaties van scholen met een vergelijkbare leerlingpopulatie. 12% van de scholen wordt beoordeeld als «taalzwak» (de prestaties van de scholen zijn duidelijk lager dan het gemiddelde van vergelijkbare scholen), 18% van de scholen is «taalsterk» en 70% scoort dus gemiddeld.

De inspectie geeft aan dat de verschillen tussen scholen voor een deel zijn toe te schrijven aan de samenstelling van de leerlingpopulatie, maar dat niet alleen. Taalzwakke scholen scoren op een aantal aspecten beduidend minder dan taalsterke scholen. Ze scoren slechter op onderdelen als didactisch handelen, tijdsbesteding, actieve rol van de leerlingen, leerlingenzorg, leerstofaanbod en het effectief gebruik maken van toetsgegevens om het onderwijs waar nodig bij te stellen. Taalsterke scholen doen het op die punten veel beter, ook als het gaat om taalsterke scholen met veel achterstandsleerlingen; die doen het veel beter dan taalzwakke scholen zonder achterstandsleerlingen. Opvallend is dat de scholen op het aspect kwaliteitszorg, met uitzondering van het aspect «analyseren van de opbrengsten», veel minder van elkaar verschillen. De inspectie verwacht met het onderzoek dat dit jaar wordt uitgevoerd meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen taalprestaties en de inrichting van het onderwijsleerproces.

Het inspectierapport voorziet in de aanscherping van de analyse dat er bij veel scholen nog een wereld te winnen valt als het gaat om taalprestaties. Dat taal en rekenen in het primair onderwijs prioriteit verdienen stelden wij eerder reeds vast («Scholen voor morgen», kwaliteitsagenda primair onderwijs van 28 november; Kamerstuk 31 293, nr. 1). Samen met het advies van de Expertgroep Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen biedt het inspectierapport concrete handvatten om het opbrengstgericht handelen van leerkrachten ten aanzien van taal en rekenen te versterken.

Van taalzwakke scholen taalsterke scholen maken. Dat is de opgave. Nu de taalsterke en -zwakke scholen zijn geïdentificeerd zullen zij – voor zover zij niet al deelnemen – rechtstreeks worden uitgenodigd om gebruik te maken van het aanbod mee te doen aan de succesvolle benadering van de taalpilots, waarbij scholen van elkaar leren. Dit is een van de afspraken die wij nu maken met het projectbureau Kwaliteit (PK!) van de sectororganisaties. De progressie zal onder meer worden gevolgd via de monitor die wij ten behoeve van de kwaliteitsagenda primair onderwijs inrichten.

Basisvaardigheden taal in het voortgezet onderwijs

Het inspectierapport beschrijft de resultaten van een onderzoek dat de inspectie in 2007 heeft uitgevoerd naar basisvaardigheden voor taal van leerlingen in het voortgezet onderwijs. De daarbij gehanteerde (werk)definitie van «basisvaardigheden taal» luidde: «de basale communicatieve vaardigheden, die een leerling op school en in de maatschappij minimaal nodig heeft om als onderwijsdeelnemer en als burger doelmatig te kunnen communiceren met andere deelnemers en burgers en met de overheid». De inspectie heeft afgezien van een exacte niveauaanduiding, omdat deze op het moment van het onderzoek nog werd uitgewerkt door de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Het onderzoek heeft zich gericht op de vraag hoe de leerlingen in de onderbouw van het praktijkonderwijs en in de onderbouw van de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo presteren op de basisvaardigheden taal, welke maatregelen scholen nemen om deze prestaties te verbeteren en hoe in dat licht die prestaties kunnen worden verklaard en verbeterd.

De inspectie geeft aan dat het zoeken van een verklaring van deze resultaten een complexe aangelegenheid is. Daarom kon slechts een algemeen, schooloverstijgend beeld worden gegeven van de prestaties van de onderzochte leerlingen. Wel heeft de inspectie op de scholen uit de steekproef kunnen onderzoeken hoe deze in professionele zin met taalachterstand omgaan. Veel scholen blijken de mogelijkheden om taalachterstanden adequaat aan te pakken onvoldoende te benutten. De bevindingen van de inspectie komen overeen met de constatering van de Expertgroep dat de leerlingprestaties op de basisvaardigheden taal en rekenen/wiskunde aandacht behoeven. Verbetering van de taal- en rekenprestaties van leerlingen is ook één van de beleidsprioriteiten van de Kwaliteitsagenda VO. (31 289, nr. 1)

De constateringen en aanbevelingen van de inspectie komen in belangrijke mate overeen met de aanbevelingen van de Expertgroep. Op basis van de analyse van de inspectie kan daarom nu reeds – vooruitlopend op de beleidsreactie op het eindrapport van de Expertgroep – een aantal aanbevelingen van de Expertgroep worden onderschreven.

Omdat thans geen helder, sectoroverstijgend, overzicht beschikbaar is van de op verschillende momenten in de onderwijsloopbaan van een leerling gewenste kennis en vaardigheden, en veel scholen niet toetsen in hoeverre leerlingen deze kennis en vaardigheden daadwerkelijk hebben verworven, ontbreekt het leraren volgens de inspectie dikwijls aan een duidelijk inzicht in de feitelijke taalverwerving door leerlingen en de precieze vormen van taalachterstand. De Inspectie geeft aan dat daardoor ook de doorgaande lijn in «taal» tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs (en vervolgens naar het vervolgonderwijs) in het gedrang komt. Zo’n helder overzicht en systematische toetsing zijn volgens de Inspectie belangrijke randvoorwaarden voor doorlopende leerlijnen voor taalvaardigheid. Het door de Expertgroep voorgestelde referentiekader – waarin landelijk én op sectoroverstijgend niveau wordt vastgelegd over welke basiskennis en basisvaardigheden op het gebied van taal en rekenen leerlingen in de verschillende stadia in hun onderwijsloopbaan van primair tot hoger onderwijs moeten beschikken – voorziet naar onze mening in de door de inspectie geschetste behoefte aan een helder, sectoroverstijgend en richtinggevend document.

De inspectie geeft aan dat op driekwart van de scholen geen «structurele en herkenbare» aanpak van de taalachterstanden is vastgelegd. Meer algemeen gesteld strekt het volgens de inspectie tot de aanbeveling een structureel en systematisch schoolbeleid gericht op basisvaardigheden taal (en rekenen) te voeren. Hier ontbreekt het kennelijk vaak aan. De Expertgroep heeft dan ook geadviseerd om te stimuleren dat scholen een integraal taal- en rekenbeleid voeren. Het advies van de inspectie en van de Expertgroep om integraal taal- en rekenbeleid te voeren sluit aan bij en geeft follow up aan hetgeen over de versterking van de focus op basisvaardigheden in de sectorale kwaliteitsagenda’s is beschreven. Over de uitwerking hiervan zult u in de beleidsreactie op het eindrapport van de Expertgroep nader worden geïnformeerd.

Voldoende aan «taal» bestede onderwijstijd en voldoende oefenmogelijkheden zijn eveneens belangrijke randvoorwaarden voor taalverwerving. De inspectie constateert echter dat hier in te veel gevallen te weinig van terecht komt. Door meer maatwerk te bieden en door ook bij andere vakken dan het vak Nederlands aandacht besteden aan taalvaardigheden, kunnen taalachterstanden beter aangepakt worden. De hierboven geschetste overwegingen zijn bij uitstek op schoolniveau te bespreken, maar de achterliggende gedachte ondersteunen wij.

Basisvaardigheden in de opleiding onderwijsassistent

In het onderzoek van de inspectie naar de opleiding onderwijsassistent uitgevoerd bij tien opleidingen Onderwijsassistent (OA) in het mbo stonden de volgende twee vragen centraal:

• Hoe presteren opleidingen Onderwijsassistent voor wat betreft de basisvaardigheden rekenen/wiskunde en Nederlands?

• Wat is de kwaliteit van het onderwijs bij de opleiding Onderwijsassistent in de vakken rekenen/wiskunde en Nederlands?

De inspectie constateert dat de aandacht voor rekenen/wiskunde en Nederlands in de opleidingen OA duidelijk gestimuleerd is door de invoering van de toetsen op de pabo’s. De huidige laatstejaars leerlingen scoren op dat punt niet slecht, maar de verwachting is dat huidige eerstejaars over twee jaar hoger zullen scoren. De inspectie zal dit over twee jaar opnieuw onderzoeken. Twee van de tien onderzochte opleidingen eisen van hun leerlingen een voldoende voor Nederlands en rekenen/wiskunde. De landelijke kwalificatie-eisen stellen een dergelijke norm echter niet verplicht. Het formeel vastleggen in de kwalificatiestructuur van het gewenste eindniveau voor rekenen/wiskunde en Nederlands lijkt de inspectie, gelet op de bevindingen wenselijk.

De inspectie constateert ook dat de leerlingen duidelijk tussen hun eerste en laatste jaar bijleren, maar dat er ook duidelijke verschillen zijn tussen opleidingen in de mate waarin dat het geval is (de toegevoegde waarde). Omdat er verschillen zijn tussen de samenstelling van de leerling-populaties van de opleidingen, is een duidelijke conclusie over de mate waarin het programma daarop van invloed is pas te trekken bij een herhalingsonderzoek van de huidige groep eerstejaars.

Wij onderschrijven de aanbeveling van de inspectie dat het definiëren van het gewenste eindniveau voor het Nederlands en rekenen/wiskunde voor de opleiding van de onderwijsassistent is gewenst. In het mbo is vanaf dit schooljaar (2007/2008) vrij specifiek en per kwalificatie beschreven aan welke eisen de leerling moet voldoen als het gaat om de beheersing van de Nederlandse taal. Zowel vanuit het beroep gezien (in dit geval de onderwijsassistent) als vanuit de doorstroom naar hogere vormen van onderwijs (in dit geval naar het hbo) worden eisen gesteld aan taalvaardigheid. Aan beide eisen moet worden voldaan. De eisen aan het Nederlands, bezien vanuit de doorstroom, staan beschreven in het zogenoemde Brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap. Deze eisen gelden voor álle deelnemers in dat niveau en zijn dus niet voorbehouden aan een bepaald beroep. We zullen kenniscentrum Calibris, als opsteller van het kwalificatiedossier van de onderwijsassistent, verzoeken komend jaar ook de eisen aan de rekenvaardigheid op te nemen in het kwalificatiedossier voor de Onderwijsassistent. Vanaf 1 augustus 2009 zal ook een basisniveau voor moderne vreemde talen van kracht worden en ook een basisniveau voor rekenen/wiskunde die voor álle deelnemers in dat niveau zullen gelden.

Om de beheersing van Nederlands en rekenen transparant en meetbaar te maken, heeft de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen referentieniveaus ontwikkeld voor de gehele onderwijskolom. Deze referentieniveaus zullen ook in mbo worden toegepast en zullen worden vertaald naar de manier waarop we in het mbo deze eisen in de kwalificatiestructuur opnemen. Hierover maken we voor de zomer nadere afspraken met Colo, MBO Raad en Paepon. Dit zal dus ook gevolgen hebben voor de wijze waarop de beheersing van Nederlands en rekenen wordt geformuleerd in zowel het kwalificatiedossier voor de Onderwijsassistent als in het Brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap (die voor álle deelnemers in dat niveau geldt).

Ten slotte onderstreept het onderzoek van de inspectie voor ons nog eens het belang om meer eenheid te krijgen in het onderwijsaanbod, zoals dat door de Expertgroep ook wordt geadviseerd voor de pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen. Over de mogelijkheden om ook in de opleidingen van de Onderwijsassistent in het mbo meer eenheid te krijgen zullen wij de komende tijd met de sector het gesprek aangaan.

Tot slot

Zoals hierboven aangegeven wordt er reeds op diverse fronten werk gemaakt van het verbeteren van het taal- en rekenonderwijs. De uitgangspunten en aanbevelingen van de inspectie geven hieraan een nieuwe impuls. In de beleidsreactie op het eindrapport van de Expertgroep zal ik hier meer en detail op ingaan. Deze beleidsreactie zult u in april ontvangen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven