Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2017
Met deze brief bied ik u het derde basisrapport van het cohortonderzoek pre-COOL aan1. In dit rapport is de kwaliteit van het aanbod in de kleuterklassen voor kleuters
met een risico op een onderwijsachterstand onderzocht en de daar uitgevoerde vroegschoolse
programma’s. Daarnaast is gekeken naar de aansluiting van de voorschoolse periode
op de vroegschoolse periode.
Pre-COOL is een cohortonderzoek dat kinderen volgt vanaf 2,5 jaar oud tot en met groep
8 van de basisschool, en is gestart in 2009. Pre-COOL richt zich op het onderzoeken
van de kwaliteit en effectiviteit van de voor- en vroegschoolse educatie op kinderen
met een risico op een onderwijsachterstand.2 In het tweede basisrapport, dat u vorig jaar juni is toegezonden, wordt beschreven
dat doelgroepkinderen op voor- en vroegschoolse voorzieningen een inhaalslag maken
ten opzichte van niet-doelgroepkinderen.3 Daarbij is gekeken naar de ontwikkeling van kinderen van 2,5 tot en met 6 jaar oud
– de voorschoolse periode en de kleuterklassen. In het derde basisrapport wordt binnen
deze ontwikkelcurve ingezoomd op een beschrijving van de kwaliteit in de vroegschoolse
periode en het effect van vroegschoolse programma’s op deze kwaliteit.
Uit dit rapport blijkt dat zowel de voorschoolse als de vroegschoolse periode positief
bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Dat betekent dat het ertoe doet dat doelgroepkinderen
deelnemen aan zowel de voorschool als de vroegschool. Ik ben blij met dit resultaat:
het geeft aan dat wij in Nederland erin slagen om kinderen uit een ongunstige thuissituatie
kansen te bieden om hun onderwijsachterstand in te lopen.
Tegelijkertijd zie ik ruimte voor verbetering in de kleuterperiode. Uit dit rapport
blijkt dat de educatieve kwaliteit in de kleuterklassen laag tot gemiddeld is.4 Daarnaast dragen vroegschoolse programma’s niet significant bij aan de kwaliteit
in de kleutergroepen met veel doelgroepkleuters. Dat betekent dat als er gebruik wordt
gemaakt van een vroegschools programma, specifiek gericht op het tegengaan van onderwijsachterstanden,
de kwaliteit in de klas niet verbetert. Dit betekent niet dat alle scholen een geringe
kwaliteit aanbieden: er zijn ook scholen gevonden die een goede kwaliteit aanbieden
voor zowel doelgroepkinderen als niet-doelgroepkinderen.
Ik wil aan doelgroepkleuters alle kansen bieden om zich naar volle mogelijkheden te
kunnen ontwikkelen. Daar is een hoge kwaliteit van het aanbod voor nodig. Dit onderzoek
geeft een beschrijving van de kwaliteit van het kleuteronderwijs en de vroegschoolse
programma’s in de kleuterklassen. Uit dit onderzoek wordt echter niet duidelijk waarom
de kwaliteit laag tot gemiddeld is en waarom de vroegschoolse programma’s niet significant
bijdragen aan de kwaliteit. Ook biedt het nog geen handvatten om de kwaliteit van
vroegschoolse educatie te verbeteren.
Daarom wil ik in de komende periode inzetten op verdiepend onderzoek om meer inzicht
te krijgen in de verklaringen achter dit onderzoek en de wijze waarop sommige scholen
er wel in slagen om een goede kwaliteit aan te bieden. Daarnaast ga ik in gesprek
met de Inspectie van het Onderwijs over de vraag of zij de resultaten uit dit onderzoek
herkennen en welke verschillen zij zien tussen goed en minder goed vroegschools aanbod.
Op basis van deze onderzoeken en dit gesprek wil ik bekijken op welke manier de kwaliteit
van het aanbod aan doelgroepkleuters kan worden verbeterd.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob