31 293
Primair Onderwijs

nr. 24
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 december 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 13 november 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 april 2008 over toetsen en verantwoorden in het basisonderwijs (31 293, nr. 12);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 augustus 2008 over stimuleren excellentie basisonderwijs (31 293, nr. 19);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 juli 2008 over voortgang Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs (31 293, nr. 18);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 oktober 2007 over de kwaliteit van het onderwijs op de vrije scholen (31 200-VIII, nr. 12);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 augustus 2008 over inhoud doos schooldirecteur (31 293, nr. 20);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 september 2008 over aanbieding jaarverslagen 2006 in het primair onderwijs (31 293, nr. 21);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 september 2008 over het Inspectierapport: basisvaardigheden rekenen-wiskunde (31 293, nr. 22);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 oktober 2008 over het huidige schrijfonderwijs op de basisschool (2008Z04713).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Roefs Griffier: De Kler

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Ik heb van de collega’s het recht gekregen om te mogen beginnen, omdat ik nieuw ben in deze commissie. Of dat een voorrecht is, weet ik niet.

Een voorbeeld uit de praktijk. Batty is zes jaar oud. Vorige week was ik bij hem op school en zag ik hoe juf Maud probeerde hem te helpen. Een rood blokje, een wit blokje, een rood blokje. Na een minuut of vijf wist Batty dat zo’n beetje. Geen illusies hoor, zei juf Maud tegen mij. Morgen is hij dit alweer vergeten. Ik heb dit al een keer of vijf eerder met hem gedaan. Sterker nog, vorig jaar heb ik vier maanden lang met drie begeleiders geprobeerd om Batty tien woordjes te leren. Na die vier maanden wist hij niet een van die woordjes meer. De school krijgt ook geen extra geld om Batty te helpen. Het duurt ongeveer een jaar om dat aan te vragen. Juf Maud is zeer ervaren. Zij staat al 25 jaar voor de klas. Ook voor juf Maud is het met 25 andere kleuters bij Batty in de klas wel heel erg druk. Juf Maud houdt heel veel van kinderen. Zij doet het dus wel. Eigenlijk is het echter te veel.

De SP is dan ook van mening dat kwaliteit van het onderwijs boven alles tot stand moet komen in kleine klassen. Dan is er voldoende tijd om aandacht te besteden aan Batty en aan al die andere kinderen in de klas. Over dat punt, wat mij betreft het belangrijkste, lees ik echter niks in de stukken die de Kamer van de staatssecretaris heeft gekregen. Hoe kan dat?

Wij zijn blij met alle aandacht voor het taal- en rekenonderwijs. De problemen zijn groot: 23% van de scholen is volgens de inspectie rekenzwak, 12% van de scholen is taalzwak. De staatssecretaris kent de cijfers. Dat zijn zo’n 1600 rekenzwakke scholen. Het gaat om duizenden leerlingen. Het is heel goed dat er daarvoor aandacht is.

Het vaststellen van referentieniveaus, of eindniveaus, kan een oplossing zijn. Maar er zijn wel vragen. Wij waarschuwen de staatssecretaris voor de extra bureaucratie die hier wellicht bij komt kijken. De vraag is wat er gebeurt met de zorgleerlingen als zij de eindniveaus niet halen. Worden die apart getoetst?

Leraren geven aan dat zij bang zijn voor een ongewenste toetscultuur, waarin alles draait om toetsen. Bijna alle scholen toetsen nu al, maar het stellen van een expliciete norm voor het eindniveau van taal en rekenen is nieuw. Scholen worden daarop straks beoordeeld. Ziet de staatssecretaris het gevaar dat de toetsen een veel te dominante plaats krijgen in het onderwijs? Zullen naar inschatting van de staatssecretaris ook bij de overgang naar het voortgezet onderwijs de toetsresultaten straks zwaarder tellen dan het totaaloordeel van leraar en de toetsen?

Over het plan om de toegevoegde waarde van basisscholen te meten hebben wij wat twijfels. Het moet zeer ingewikkeld zijn om dit te meten. Het moet niet zo zijn dat hierbij weer een hoop papierwerk komt kijken.

De heer Bosma (PVV): De nieuwe geachte afgevaardigde stelt allerlei vragen aan de staatssecretaris. De SP heeft daar in zekere zin al antwoord op gegeven. De SP-afdeling Amsterdam wil de Cito-toets afschaffen. Hoe moeten wij aan het einde van een opleiding nog weten of kinderen daadwerkelijk iets geleerd hebben en iets kennen en kunnen?

Mevrouw Smits (SP): De plannen om de Cito-toets af te schaffen zijn door ons nog niet gemaakt. Wij moeten daar nog eens goed met de SP in Amsterdam over praten. Wij zijn het wel met Amsterdam eens dat de Cito-toets veel te vaak een veel te prominente plaats krijgt. Het moet gaan om het oordeel van de leerkracht, dan een Cito-toets en vervolgens kan bekeken worden waar de kinderen naartoe moeten.

De heer Bosma (PVV): Misschien moet er iets gebeuren aan de communicatie binnen de SP. De voorzitter van de SP, afdeling Amsterdam, is hier beleidsmedewerker. De lijnen zijn dus tamelijk kort. Het afschaffen van de Cito-toets wordt volgens het Parool als volgt gemotiveerd: de toets werkt in het nadeel van mensen met een taalachterstand. Ja, de invoering van het rijbewijs is natuurlijk ook negatief voor mensen die geen auto kunnen rijden! Ik snap de logica niet.

Mevrouw Smits (SP): Ik ben blij dat ook de heer Bosma constateert dat het wel meevalt met het dictatoriale karakter van de SP. Onze afdelingen maken eigen afwegingen. Amsterdam heeft er vast over nagedacht. Het klopt natuurlijk dat het voor kinderen met een taalachterstand vaak lastig is. Het is echter niet onze lijn om de toets helemaal af te schaffen.

De staatssecretaris constateert terecht dat veel scholen niet effectief gebruik maken van de gegevens uit de toetsen. Daar moet iets aan gebeuren. Dat is hartstikke belangrijk. Nu worden 1125 scholen ondersteund bij het verbeteren van hun taal- en rekenonderwijs. Er zijn meer scholen die graag ondersteuning wilden. Daar was echter geen geld voor. Wij zouden graag zien dat de scholen die hierbij ambitie tonen, ondersteund worden. Wij moeten die niet frustreren. Het is toch mooi als scholen dat willen doen? Waarom krijgen niet alle scholen die kans?

Er is nog steeds niet op elke school een conciërge. Een tijd terug zijn er 190 000 handtekeningen aan de Kamer overhandigd, onder de noemer «Help, de school verzuipt». Wat gaat de staatssecretaris met die handtekeningen doen? Legt zij die naast zich neer of is zij bereid om ernaar te luisteren?

Bert Meijer, die van het kratje, vraagt zich in het Schooljournaal af waar nu toch de administratieve kracht blijft. Hij zegt: wij moeten zo veel verantwoorden, wij willen graag leiding geven aan de leerlingen. Bert Meijer is de basisschooldirecteur die bij Knevel & Van den Brink ooit heeft laten zien hoeveel administratie bij die functie hoort. Wij hebben zelf het heft in handen genomen en de gouden papierversnipperaar uitgereikt voor het beste idee om de bureaucratie in het basisonderwijs terug te dringen. Dat idee kwam van directeur Jan van de Sint Martinusschool in Makkum. Die zei: kijk naar de wetgeving voor het onderwijs en kijk eerst of het beter is voor het kind, dan of het beter is voor de juf of de meester. Als dat alle twee niet zo is, flikker dan de wet weg. Ook moet bekeken worden hoe sommige wetgeving te vereenvoudigen is: arbowetgeving, privacywetgeving, persoonsgebonden nummer. Of het nu ons idee is of niet, het belangrijkste is dat een schooldirecteur zegt dat het allemaal veel te ingewikkeld is. Vroeger was er één formulier nodig om een kind aan te melden. Nu zijn dat er vier. Waar gaat dit nog over?

De SP houdt van onderzoek. Wij doen veel eigen onderzoek. Daar komen vaak andere zaken uit dan waar de staatssecretaris over schrijft. Vorige week heeft mijn collega Jasper van Dijk een onderzoek gepresenteerd naar de ouderbijdrage in het voortgezet en het primair onderwijs. Ik geef er graag eentje aan de staatssecretaris. Veel scholen verzwijgen dat de ouderbijdrage vrijwillig is. Dat is onaanvaardbaar. Wij zeggen: staatssecretaris, garandeer dat de ouderbijdrage altijd vrijwillig is. Laat de inspectie daarop toezien. Misschien is het een goed idee om er een maximum aan te stellen. Sommige scholen sturen zelfs deurwaarders op ouders af die niet betalen. Dat is belachelijk. Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft gezegd graag meer schrijnende voorbeelden te zien als wij die nog binnenkrijgen. Ik neem aan dat wij die ook naar de staatssecretaris kunnen sturen.

Gisteren in de uitzending van EénVandaag, twee jongens die thuis zitten omdat er te lange wachtlijsten zijn voor het speciaal onderwijs. Wat gaat de staatssecretaris doen?

Nog even over Iederwijs. De staatssecretaris schrijft in haar brief van gisteren: «Voor Iederwijs-scholen geldt dat er extra reden is tot zorg of deze scholen ook aan de kwaliteitseisen voldoen.» Toch wordt Iederwijs nu bekostigd. Dat is toch een beetje een vreemde situatie. Wij willen dat kinderen goed kunnen lezen, rekenen en schrijven. Tegelijk krijgt Iederwijs bekostiging, terwijl er grote zorgen zijn of het daar wel goed gaat. Kan de staatssecretaris dit uitleggen? Er staan twee nieuwe scholen onder verscherpt toezicht. Wanneer krijgt de Kamer hierover bericht? Hoe zit het met die andere vijf scholen die onder toezicht staan? Gaat het daarmee goed? Wij horen graag hoe het zit.

Ik kan er niet omheen, ook nog iets te zeggen over het islamitisch onderwijs. Laat ik vooropstellen dat de staatssecretaris goed bezig is. Ik heb het rapport gezien vandaag. Er gebeurt een hoop. Dat is belangrijk. Is het niet het moment om te onderzoeken of er bekwaamheidseisen kunnen worden gesteld aan schoolbesturen? Bij leraren en directeuren kijken wij of die goed functioneren. Wij zouden het prettig vinden als dit ook voor de bestuurders geldt. Wij weten het niet helemaal zeker. Misschien kan de staatssecretaris naar de mogelijkheden kijken. Het is echter raar dat het schoolbestuur, dat gigantische verantwoordelijkheden heeft, zomaar kan doen waar het zin in heeft.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Waar moet ik aan denken bij bekwaamheidseisen voor schoolbestuurders? Moeten die rekenen of taal goed beheersen of moeten die in belangrijke mate aan integriteitseisen voldoen?

Mevrouw Smits (SP): Rekenen en taal? Dat zou mooi zijn, maar dat moeten wij maar niet vragen. Het gaat om integriteit en om verstand van onderwijs. Ik weet niet goed hoe dat ingevuld moet worden. Ik vraag de staatssecretaris naar haar mening. Bij de financiën ligt een heel grote verantwoordelijkheid bij het schoolbestuur. Het is raar dat wij het vervolgens toch maar een beetje laten gebeuren.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mevrouw Smits zegt nu al dat mensen iets van onderwijs moeten weten en dat het meegenomen is als zij iets van rekenen en taal weten. In hoeverre is hier sprake van spanning met de vrijheid van onderwijs, die ouders dat recht geeft, ongeacht opleidingsniveau en achtergrond? Mevrouw Smits beperkt dat recht toch? Het is duidelijk dat een bestuur integer moet zijn.

Mevrouw Smits (SP): Natuurlijk komen wij niet aan de vrijheid van onderwijs. Dat zeg ik ook helemaal niet. De heer Van Dijk moet toch met mij eens zijn dat, gezien de slechte situatie op sommige scholen, bekeken moet worden of de schoolbesturen het goed doen en hoe dat beter georganiseerd kan worden. Ik ga niet in tegen de vrijheid van onderwijs. Aan dat grondrecht wil ik helemaal niets doen. Een beetje kwaliteit mag je echter toch wel verwachten?

Deze regering dient haar verantwoordelijkheid te nemen op het vlak van onderwijs. Dat betekent dat je werk maakt van de mensen in het onderwijs, dat het papierwerk vermindert, dat er conciërges en administratieve krachten komen op scholen en goede salarissen, kleine klassen en extra hulp in de klas. Alle juffen Mauds, meester Berts, en ook meester Jan, hebben daar recht op. Om maar niet te spreken van de Batty’s van deze wereld.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Vandaag in dit AO behandelen wij een aantal kwaliteitsaspecten in het primair onderwijs. Ik ga uiteraard in op de voortgang van de kwaliteitsagenda, toetsen en verantwoorden, het stimuleren van excellentie, de hoogbegaafde leerlingen, en de aanbieding van de jaarverslagen.

De kwaliteit van het onderwijs op vrije scholen staat ook op de agenda. Ik ga daarop niet in. Ik grijp het wel aan om een kritische noot te kraken over de aanpak van zwakke en zeer zwakke scholen. Wat betreft het kratje, de papieren rompslomp, heeft de staatssecretaris heel helder gemaakt dat daarin niet alleen zaken van OCW zitten, maar ook van een heleboel andere mensen in het veld. Daarover moeten wij elkaar de maat maar niet meer nemen. Het draagt er allemaal toe bij dat in het onderwijs te veel met papier wordt geschoven.

De PvdA steunt de staatssecretaris in haar aanpak: het verbeteren van de basics rekenen en taal, het vastleggen van wat gekend en «gekund» moet worden op diverse momenten in de basisschoolcarrière van een kind, op verantwoorde wijze gerichter en beter toetsen, doorlopende leerlijnen rekenen en taal, kwaliteitsverbetering docenten, enzovoort enzovoorts. Dit kabinet investeert in kwaliteit, en zet daarin belangrijke stappen, die nu in een nadere uitwerkingsfase zijn. Wij Kamerleden, fungerend als zeg maar de inspectie van de staatssecretaris, zullen haar daarbij goed volgen. Wij willen als PvdA daarbij vooral een «critical friend» zijn, maar ook een beetje waakhond. Dat is ook onze taak.

Ik kom bij de voortgang van de kwaliteitsagenda. De leerlingprestaties op het gebied van taal en rekenen kunnen en moeten, waar mogelijk, beter. Taalsterke scholen werken doel- en resultaatgerichter en kunnen goed reflecteren op de eigen kwaliteiten, wat zij vaak doen met hetzelfde budget als taalzwakke scholen. Hier ligt een grote leerwinst voor het grijpen. Die moeten wij zien aan te boren. In de kwaliteitsagenda staan vijf kwantificeerbare ambities. Dat zijn heldere en gedurfde ambities waarop wij elkaar kunnen afrekenen en waaraan wij ons kunnen vasthouden. Wij zijn het zeer eens met heldere en gedurfde ambities. Het kabinet wil ook doel- en opbrengstgerichter werken. Dat is heel goed, al hebben wij nog de nodige vragen en zorgen. Wij zijn er nog lang niet.

Voor doorlopende leerlijnen is veel geld gereserveerd. Hoe wordt dat geld verdeeld? Het is heel veel. Dat is hartstikke goed. Maar komt het wel voor het grootste deel op de werkvloer terecht en bij de docenten die het beter moeten kunnen doen en niet weer bij allerlei standaard onderzoeksclubs die toch al heel veel uit de ruif van allerlei projecten eten? De status die straks aan de referentieniveaus gegeven gaat worden, is van groot belang. Verplicht of niet, hoe hoog leg je de lat, gaat iedereen nog slechts aan het minimum voldoen of gaan wij echt streven naar het daarboven liggende niveau en hoe telt het mee in de beoordeling voor het schooladvies voortgezet onderwijs?

Wij vinden dat je de lat niet te laag moet leggen. Wij krijgen veel mails van experts in het buitenland die zeggen dat wij moeten kijken naar wat andere landen doen. Het streefniveau ligt daar veel hoger dan wat wij hier dreigen te formuleren. Ik weet niet of dat zo is. Wij moeten daar wel heel goed naar kijken. Scholen moeten in principe voor zo veel mogelijk leerlingen van de schoolpopulatie streven naar dat hogere niveau. Halen zij dat niet en zitten zij met veel kinderen op het lage niveau, dan kan dat heel goed verdedigbaar zijn. Ik zeg dan: «comply or explain» en laat zien wat je doet. Leg uit waarom je bij bepaalde kinderen een bepaalde kwaliteit wel of niet haalt. Wij willen niet dat de referentieniveaus gebruikt worden als keiharde instrumenten om met scholen af te rekenen. Daarvoor zijn die niet bedoeld. Het moet om leerinstrumenten gaan voor kwaliteitsverbetering.

Wij vinden wel dat een volgsysteem verplicht moet zijn. Je moet de vorderingen van kinderen helder en transparant in beeld kunnen brengen. Je moet dat aantoonbaar aan inspectie, kinderen en hun ouders kunnen laten zien. Daar hebben zij recht op. Als je scholen verplicht om leeropbrengsten bij te houden en om te verantwoorden op een objectieve en betrouwbare manier, hoeven wij geen verplichte eindtoets in te voeren. Je bereikt dan hetzelfde. Er wordt tenslotte al door 95% van de scholen getoetst, waarvan 85% met de Cito-toets. Verplicht scholen dus om het te doen en om de resultaten helder te laten zien, maar schrijf niet voor hoe ze het moeten doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mevrouw Kraneveldt zegt: geen verplichte eindtoets, maar wel een leerlingvolgsysteem. Is zij niet van mening dat elke leerling aan het einde van groep acht het recht heeft om te weten waar het staat als het gaat om rekenen en taal? Impliceert dat ook niet een eindtoets in welke vorm dan ook?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Wij verplichten niet een eindtoets, maar een volgsysteem zodat aan het einde van groep acht valide en helder gemaakt moet worden wat de opbrengsten zijn en hoe men daartoe gekomen is. Daar wordt echter in 95% van de gevallen al een toets voor gebruikt. Men kan de scholen wel tot van alles willen verplichten, met veel gedoe als gevolg, maar als er gewoon draagvlak is in het primair onderwijs voor het volgsysteem, dat bijna alle scholen al hebben, bereiken wij hetzelfde. Wie het valide wil doen, moet het immers met een toets doen. Als er andere manieren zijn om het net zo betrouwbaar te doen, vind ik dat ook goed. Als de leeropbrengsten maar aangetoond kunnen worden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij ligt het gebruik van het leerlingvolgsysteem lager dan het gebruik van de eindtoets. Op een verkapte wijze wil mevrouw Kraneveldt dus een nog veel zwaarder instrument inzetten, namelijk een leerlingvolgsysteem om zo te bereiken dat er een eindtoets komt.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Dan slaan wij twee vliegen in één klap, namelijk een volgsysteem dat gedurende de gehele basisschoolcarrière van een kind gebruikt wordt om te kijken waar een kind staat én dat docenten heldere gegevens biedt voor verbetering van onderwijs en voor onderwijs op maat. Dat moet gewoon gebeuren. Goed onderwijs betekent een goed volgsysteem waarin de vordering van de kinderen wordt vastgelegd. Er moet een eindniveau aangewezen worden. Wij gaan de referentieniveaus immers vastleggen. Dan kun je al bijna niet om een toets heen. Laat scholen dat maar zelf beslissen. Als scholen op grond van hun pedagogische visie het op een andere manier willen doen dan met een specifieke toets, en het op een andere wijze helder en inzichtelijk kunnen maken, is dat prima. Als zij het maar doen. Zo krijgen wij precies eenzelfde effect.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb van de inspectie gehoord dat nog een ander ding belangrijk is. De scholen doen namelijk niets met die toetsen. Dat blijkt zelfs uit het rapport-Dijsselbloem. Is mevrouw Kraneveldt het met de VVD eens dat de scholen zichzelf moeten verbeteren aan de hand van de uitkomsten van de toetsen en dat de scholen die toetsen niet alleen moeten gebruiken voor de leerlingen? Zij moeten met de toetsen een verbeteringssysteem in gang zetten voor de eigen klassen en docenten.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Uiteraard. Zij moeten de opbrengsten van hun leerlingen gebruiken om het eigen onderwijsproces te verbeteren. Dat is vanzelfsprekend en dat heb ik ook al vaker gezegd. Daarbij is een leerlingvolgsysteem nodig.

Wij vinden het wenselijk dat de evaluatiepraktijk op een school een normindicator wordt voor de inspectie. De staatssecretaris zegt daaraan te denken. Ik zeg: gewoon doen.

Ik kom bij toetsen en verantwoorden. Zoals al gezegd: verplicht een wetenschappelijk valide leerlingvolgsysteem. Of dat met een instaptoets moet en wanneer, hangt van het systeem af. Als het een goed systeem is, is het prima. In de brief van de staatssecretaris haalt zij wat redenen aan die schoolbesturen huiverig maken voor een verplichte eindtoets. Wij zijn het met haar eens dat het niet hoeft, maar hier is wel sprake van een paar drogredenen. Er zou te veel een toetsregime komen. Dat zou niet goed zijn voor kinderen, want alleen toetsen is niet goed. Dat zegt ook niemand. Niemand wil een rigide toetspraktijk waarin kinderen worden afgerekend. Wij willen toetsen en volgsystemen om kinderen goed te volgen en goed onderwijs te geven.

Wij vinden dat de toegevoegde waarde van een school zich niet beperkt tot de resultaten bij rekenen en taal, maar uit meer dingen bestaat, zoals burgerschap, persoonlijkheidsvorming en zorg aan zorgleerlingen. Noem het maar op. Die horen ook in de kwaliteit van de school tot uitdrukking te komen. Dat is lastig met het nieuwe proportionele toezicht van de inspectie. Dat heb ik al vaker gezegd. Ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris de scholen een eerlijke beoordeling gunt op dit vlak. Dit moet goed in de criteria van de inspectie opgenomen worden. De scholen moeten daarmee tegenover de buitenwereld kunnen pronken als zij het heel goed doen.

Ook zorgleerlingen hebben recht op goed taal- en rekenonderwijs. Natuurlijk zal een aantal van hen niet altijd het hoogste niveau kunnen halen. Wij moeten hen echter niet al bij voorbaat niet meerekenen bij de leeropbrengsten. Wij tellen deze leerlingen niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk mee. De inspectie rekent scores van leerlingen die naar het praktijkonderwijs gaan niet mee voor de eindopbrengst van de school. Waarom eigenlijk niet? Je kunt daar namelijk een heel goede verklaring bij geven. Ik vind dat alle leerlingen recht hebben op een valide uitspraak over het niveau waarmee zij in groep acht de school verlaten. Als het om speciale groepen kinderen gaat, kan daar iets extra’s bij gezet worden. Daaruit kan blijken dat de toevoegde waarde van de school fantastisch is, omdat die de kinderen op een heel hoog niveau heeft gebracht. Dat mag ook tot uitdrukking komen. Wij moeten ervoor zorgen dat kinderen niet al te snel in de cijfers weg worden geredeneerd of er helemaal niet in voorkomen. De Kamer krijgt zo bovendien op een totaalniveau goede informatie over de kwaliteit van het onderwijs aan die leerlingen, bijvoorbeeld in het speciaal onderwijs. Daarnaast is het zo dat veel scholen in een aantal grote steden de leerlingen die een lwoo-advies krijgen niet mee laten doen met de eindtoets. Dat doet geen recht aan deze kinderen. Daarop moet goed worden gelet.

Ik kom bij excellentie. Voor het eerst is er een nota over hoogbegaafde kinderen. Er wordt ook geld voor vrijgemaakt. Wij moeten iets doen aan differentiatie in de klas, zodat wij aan alle kinderen recht doen, ongeacht hun talent. Wij willen niet dat kinderen onderpresteren of emotioneel in de knoop raken. Zij moeten gedifferentieerd goed onderwijs hebben. Ik vind het heel goed dat de staatssecretaris deze nota heeft uitgebracht. Onze complimenten daarvoor. De staatssecretaris zet in op diverse fronten. Een zorg vormen echter de begaafdheidsprofielscholen en Leonardoscholen. Ik zou het jammer vinden als steeds meer ouders hun hoogbegaafde kind op aparte scholen zetten. Dat is misschien heel fijn. Het gevaar is echter dat minder begaafde kinderen zich niet meer kunnen optrekken aan de hoogbegaafde kinderen. Ziet de staatssecretaris dit gevaar ook? Wij vinden het goed dat op reguliere scholen, met allerlei soorten kinderen, de differentiatie wordt gestimuleerd en hoogbegaafde kinderen zich daar op hun plek voelen. Dat is beter dan allerlei aparte initiatieven stimuleren. Die mogen er ook zijn, hoor. Daar is niets mis mee. Toch moeten wij oppassen.

De jaarverslagen zien er goed uit. Ik noem de signaleringsgrens en zo. Ik sla die over.

Dan de zeer zwakke scholen. De staatssecretaris wil dat het aantal is gehalveerd in 2011 en dat de tijd dat ze zeer zwak zijn, flink wordt bekort. Ik ben het daar helemaal mee eens. Wij willen ook de tijd dat zij niet zwak lijken, maar het wel zijn, bekorten. De inspectie werkt nu met normen om een school als voldoende, zwak of zeer zwak te kwalificeren. Er zijn zeven categorieën van scholen. Categorie 7 is een achterstandsschool met meer dan 50% achterstandsleerlingen. Wij horen van scholen dat je van de inspectie al een voldoende krijgt als een school van categorie 7 voor 49% van de leerlingen in groep 8 een score D of E haalt voor rekenen en voor 72% van die leerlingen voor begrijpend lezen niveau D of E haalt. Als de helft van de leerlingen volstrekt onvoldoende kan rekenen en driekwart volstrekt onvoldoende kan lezen, kan een school dus toch een voldoende halen. Met andere woorden, het aantal zwakke of zeer zwakke scholen is eigenlijk nog veel hoger want misschien is de norm onverantwoord laag. Wij maken ons zorgen om die geluiden. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om een reactie. Wij moeten eerder en zwaarder signaleren. De normen moeten strenger worden. Daarvoor moeten de scholen wat terug krijgen, namelijk een team van experts dat een school helpt om er bovenop te komen en dat ook eerlijk kijkt of een school daartoe in staat is. Er wordt vaak heel lang aangemodderd omdat een school toch zijn best doet. Toch is vaak al te zien dat het geen haalbare zaak is. Dan moeten er heel snel definitieve stappen worden genomen. Wij denken dat daar veel winst te behalen valt.

Over schoolleiders is al gezegd dat die ook aan bekwaamheidseisen moeten voldoen. Mijn voorstel is om de evaluatie van de Wet BIO, volgend jaar juni, naar voren te halen. De staatssecretaris moet dan in haar beleidsreactie voorstellen doen over de wijze waarop de bekwaamheid van schoolleiders in de Wet BIO vast is te leggen.

De heer Van der Vlies (SGP): Wat moet er precies gebeuren met de excellente leerlingen? Daarop heeft mevrouw Kraneveldt geen visie gegeven. Zij zegt enerzijds dat er niks mis is met separate scholen en zij ziet anderzijds liever een excellente leerling in de omgeving van de andere leerlingen omdat het stimulerend is. Dat is een beetje van alles wat. Ik kan daar geen chocolade van maken.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik heb niets tegen Leonardoscholen. Die zullen ook zeker voor een bepaalde groep leerlingen de beste oplossing zijn. Als dit een heel grote vlucht neemt en al deze kinderen de gewone scholen verlaten voor scholen voor hoogbegaafde leerlingen, maak ik mij echter zorgen over een eventuele «mismatch». Het is goed als leerlingen zich aan elkaar kunnen optrekken. Ik leg deze zorg gewoon neer bij de staatssecretaris.

De heer Van der Vlies (SGP): Wat moet de staatssecretaris daar nu precies aan doen? Dat is de bestuurlijke vraag, als ik het goed begrijp.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik kan toch een zorg neerleggen zonder de staatssecretaris meteen om een beleidsreactie te vragen?

De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Het wordt langzamerhand een praatgroep hier, waarin wij elkaars gevoelen delen.

Het heet niet voor niets basisschool. Hier wordt de kennis opgedaan die cruciaal is voor het verdere onderwijs. Hier wordt de basis gelegd voor later succes. Omgedraaid, als de basis niet goed is, krijg je achterstanden die je er later nauwelijks nog uit krijgt. Daarom is het goed dat deze staatssecretaris inzet op kwaliteitsbasisonderwijs en dat zij wijst naar de problemen en die niet bagatelliseert. Het is vandaag Dag van Respect. Ik ben dus extra aardig tegen onze gast! Maar helaas zijn er nogal wat problemen in het basisonderwijs. 23% van de scholen is rekenzwak. Bij 15% van de scholen schiet het taalonderwijs tekort. Mijn fractie ziet een groot probleem in de alles-moet-leukcultuur die te weinig gericht is op resultaat, dus leeropbrengst. De heer Meijerink van de gelijknamige commissie stelt vast dat kinderen het vooral maar prettig moeten hebben op school, dat er te weinig geautomatiseerd wordt – dat heette vroeger stampen – en er te veel leuke projecten gedaan worden. Gezien eerdergenoemde cijfers moet het maar wat minder leuk worden op school. Gezelligheid is prima, maar 1,3 miljoen functionele analfabeten is ook geen feestje waard.

De beste manier om dat aan te pakken is heldere eindtermen. Daar moet de staatssecretaris op inzetten. De kerndoelen die we nu hebben zijn boterzacht. Ik probeer er wel eens een paar uit mijn hoofd te leren, maar het is dermate welzijnswerkerstaal dat ze op mijn harde schijf niet blijven plakken. De Onderwijsraad heeft meerdere malen gepleit voor harde eindtermen, wat mijn partij betreft te definiëren op detailniveau.

Vol verwachting klopt mijn hart! We gaan nu richting referentieniveaus. Die staan op de agenda van deze Kamer om ingediend te worden in voorjaar 2009. Dat is snel. Ik prijs de staatssecretaris voor haar optimisme, maar als het geen Dag van Respect was geweest, had ik gezegd: dat is gekkenwerk, zeker gezien de hele lading veldraadplegingen die nog gehouden moet worden. Mevrouw Dijksma kent het veld inmiddels op haar duimpje en weet dat consensus geen onderwijswoord is. Oftewel, wij krijgen eerst Hoekse en Kabeljauwse twisten, dan ambtenaren eroverheen, het adviesapparaat, de Onderwijsraad, wellicht de inspectie, en dan weer ambtenaren en dan juristen. En dan gaat in de coalitie nog iemand roepen: ja, maar artikel 23! Kortom, ik ruim nog geen plekje in mijn agenda in voor de indiening bij de Kamer. Kan de Kamer er vergif op innemen dat onze postbakjes over een halfjaar die referentieniveaus bevatten of wordt het later?

Overigens, het leerlingvolgsysteem is geënt op Cito en misschien is het beste idee gewoon om dit hele circus over te slaan en vast te stellen dat we al «kerndoelen/referentieniveaus/eindtermen» hebben, namelijk de Cito-toets. Maak die verplicht en zorg ervoor dat kinderen weer gewoon kunnen blijven zitten. Dat gebeurt namelijk nog nauwelijks. Het moet tenslotte wel leuk blijven.

Die altijd-maar-leukcultuur uit zich ook in het aanspreken met Harry en Ans waar een beetje afstand met «meneer», «mevrouw» of «juf» beter gepast is. De staatssecretaris heeft weinig macht op dit vlak, maar het zou mooi zijn als er onder haar bewind een andere wind op dit vlak gaat waaien.

De canon is een goede zaak. Wouter Bos pleitte maandag voor een beschaafde vorm van nationalisme en het CDJA, zie Trouw van zaterdag, wil onze vlag in de klas, plus het Wilhelmus. Kijk eens aan! Mijn partij maakt deze punten met plezier nog eens. In dat kader is er ook de canon. Die verdwijnt nu te veel in de kast en stoft onder. Nu wij onze geschiedenis gecanoniseerd hebben, moeten wij die canon ook daadwerkelijk gebruiken. De Partij voor de Vrijheid pleit er daarom graag voor, de canon als verplicht onderdeel in te voeren van die referentieniveaus.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Met andere woorden, niet alleen doorlopende leerlijnen voor rekenen en taal, maar ook op het terrein van geschiedenis aan de hand van de canon?

De heer Bosma (PVV): Als die maar onderwezen wordt, doorlopende leerlijn of niet. Dat is semantiek. De canon moet niet in de kast liggen onderstoffen. Daar is die niet voor gemaakt. Daarvoor heeft de Kamer niet zo vaak hierover vergaderd.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): De canon is niet gemaakt om uiteindelijk als kerndoel neergezet te worden. De opdracht was om een inventarisatie te maken. De minister heeft toen gezegd er een kerndoel van te willen maken. Dat is iets anders. Kan de heer Bosma aangeven waarom hij op terreinen zoals biologie, aardrijkskunde, gym hiervoor niet kiest? Waarom hier wel en niet op de andere terreinen?

De heer Bosma (PVV): Wij zijn geen voorstander van een canon gym, al zou ik die graag invullen met de heer Van Dijk.

De canon is misschien niet zo bedoeld, maar wij zien hem wel graag als zodanig ingevoerd. Wij vinden dit van belang, omdat hij er mede toe kan bijdragen dat kinderen een antwoord kunnen vinden op vragen zoals: waar komen wij vandaan en wie zijn wij? Wie simpele vragen stelt aan kinderen over onze geschiedenis, hoort vaak de meest waanzinnige antwoorden. Juist de geschiedeniscanon moet dus toegevoegd worden aan taal en rekenen. Dat is de drie-eenheid.

Dan kom ik bij het rekenen. Er is een heel debat gaande over realistisch rekenen versus het meer harde rekenen, zoals de ouderwetse staartdeling. Ongetwijfeld wil de staatssecretaris zich niet uitspreken over didactiek en dat siert haar. Maar gezien het feit dat de Onderwijsinspectie het realistisch rekenen voorstaat, wil ik toch weten of dit in lijn is met de gedachte van de staatssecretaris. Ik vraag dat omdat de Onderwijsraad aanbeveelt dat er bij nieuwe, nog niet bewezen, onderwijsmethoden in iedere geval geen ongewenste effecten moeten zijn voor de verdere onderwijsloopbaan.

In dat licht is ook een onderzoek van TNS NIPO van belang. Daaruit blijkt dat heel veel scholen nog steeds werken met verouderde boeken, bijvoorbeeld atlassen waarin de DDR nog staat. Mijn fractie heeft dat ter sprake gebracht bij de behandeling van het rapport van de Commissie Onderwijsvernieuwingen. Zij wacht nog steeds op een antwoord daarover. Hoe erg is het? En wat wil de staatssecretaris doen om deze situatie te verbeteren?

Deze staatssecretaris heeft de harten van mijn fractie gestolen door zonder compromissen te kiezen voor twee dingen: taal en rekenen, en dus niet voor alle maatschappelijke problemen die over de muur van de school worden gegooid en waarvan dan gezegd wordt: los het maar op, beste juffen en meesters. Met als gevolg allemaal lessen over obesitas, EHBO, homo’s en radicalisering. Twee uur geleden ging het in de plenaire zaal over mensenrechtenonderwijs. Allemaal begrijpelijk, allemaal te verdedigen. Maar wat nu telt is taal en rekenen. Wat mijn fractie betreft komt de canon daar meteen achteraan. Kwaliteit begint met het maken van keuzen.

Mijn fractie is om die reden, en vanwege onze afkeer van de islam, zeer geïnteresseerd in de discussie over de islamisering van onze basisscholen, gestart door de heer Marcouch. Wij meenden in de staatssecretaris iemand te hebben die partij kiest tegen dit heilloze voornemen. Wij volgen de discussie binnen de PvdA op de voet. Afgelopen maandag sprak Wouter Bos in De Krakeling in Amsterdam. Hij is niet alleen politiek leider van de Partij van de Arbeid, maar ook vicepremier en dus lid van dit kabinet. En van het kabinet weten we dat het altijd met één mond spreekt. Volgens de website Het verraad van links van de gerenommeerde journalist Carel Brendel, lees dat boek, heeft Bos daar verklaard dat het geven van koranonderwijs in orde is. Dit om erger te voorkomen, namelijk privé-koranlessen. Ik vertrouw Brendel. Die heeft een enorme staat van dienst.

Klopt dit? De staatssecretaris moet nu kleur bekennen. Is de scheiding van kerk en staat bij haar in goede handen of gedoogt zij de praktijk van de openbare Ru Paréschool in de prachtwijk Slotervaart, die inderdaad islamlessen gaat aanbieden? De staatssecretaris moet nu echt met de billen bloot. Het onderzoek van vandaag, verricht door Forum en het Verwey-Jonker Instituut, leert dat jonge moslims steeds vromer worden en met steeds meer eisen zullen komen, onder andere wat betreft de inrichting van scholen. Het is dus een onderwerp dat niet zal weggaan.

Ten slotte, mijn fractie krijgt Titanic-achtige associaties als het kijkt naar de schoolleider. 80% van de vacatures wordt niet ingevuld, velen willen weg, de werkdruk ligt heel hoog, de salariëring laag. Zoals mevrouw Kervezee van de PO-Raad vanochtend al zei: hoe krijg je mensen nog zo gek dit werk te doen? Dat is mijn vraag aan de staatssecretaris.

De heer Dibi (GroenLinks): Nog even over de oproep van stadsdeelraadvoorzitter Marcouch van Slotervaart over het probleem van islamisering van het openbaar onderwijs. Ik heb mij daarover heel boos gemaakt. Er is immers niet voor niets een scheiding tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Ouders sturen hun kinderen bewust naar een openbare school omdat zij geen religieuze invloeden willen op hun kinderen. De huidige wet laat al toe dat na sluiting van de school, na het reguliere programma, kinderen op verzoek van de ouders religieus onderwijs krijgen. Mijn vraag aan de heer Bosma is of hij dat wil veranderen.

De heer Bosma (PVV): De wet kan van alles toestaan. Een andere vraag is of het ook moet gebeuren. Een overweging die de heer Dibi niet noemt is dat het onderwijs zich gaat concentreren op taal en rekenen. De staatssecretaris moet het signaal afgeven dat er geen islamlessen op scholen gegeven moeten worden.

De heer Dibi (GroenLinks): Dit heeft niets te maken met taal en rekenen of wat een kind van negen tot drie op school leert. De wet biedt nu al ruimte om na lestijd religieus onderwijs te geven. Wil de heer Bosma dat veranderen, komt hij met een motie of heeft hij daar geen problemen mee?

De heer Bosma (PVV): Dit heeft alles met taal en rekenen te maken. Wij vinden dat het onderwijs zich moet concentreren op de belangrijkste zaken. Laten dat nu net taal en rekenen zijn. Als er allerlei andere zaken georganiseerd worden op de scholen, die allemaal tijd, aandacht, liefde en enthousiasme vragen van de toch al overbelaste schoolleiders, zet het onderwijs weer in op de verkeerde zaken. De staatssecretaris moet zeggen: wij doen dat niet. Ik hoop dat zij aan die kant van de PvdA staat die daarmee hoogst ongelukkig is.

De heer Van der Vlies (SGP): Dit vind ik te gemakkelijk. Taal en rekenen hebben prioriteit en moeten een accent krijgen. Dat is prima. Daarover bestaat geen misverstand binnen de commissie. Nog niet iedereen heb ik erover gehoord. Dat komt nog wel. Ik zie de school nog niet voor mij die het daarbij houdt, of misschien nog met geschiedenis erbij. Godsdienst is toch vanouds een relevant thema binnen de onderwijssetting? In het openbare onderwijs heeft het natuurlijk altijd een andere plaats en vorm gekregen dan in het bijzonder onderwijs. Dat is een fundamenteel recht. Is dat wel veilig bij de PVV?

De heer Bosma (PVV): Voor 100%. Al was het alleen maar omdat de heer Van der Vlies zegt dat godsdienst een relevant thema is voor scholen. De islam is echter geen godsdienst. Maar dat is misschien een andere discussie.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Kwaliteit van onderwijs begint met kwaliteit voor de klas. Dat begint met beter opgeleide docenten. Om te investeren in de kwaliteit van docenten moet een goede docentenopleiding door de overheid gewaarborgd worden. De kwaliteits- en toetsingseisen van de pabo moeten natuurlijk verbeteren, zodat aankomende docenten weer echt goed worden in taal en rekenen. Dat is op dit moment niet het geval. Ook wil de VVD meer academici voor de klas. De academische pabo in Utrecht en de nieuwe educatieve minor, een extra vak dat studenten kunnen volgen naast hun studie, zijn absoluut een stap in de goede richting. Die bieden echter nog veel te weinig plaatsen. Daar moet iets aan gedaan worden. Uiteindelijk wil de VVD een systeem waarbij alle docenten vanaf de bovenbouw in het basisonderwijs een masteropleiding hebben gevolgd.

Ik kom bij de kwaliteit van het onderwijs en taal en rekenen. 15% van de vijftienjarigen kan onvoldoende lezen en rekenen om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving. Dit is een totaal schokkende constatering van de inspectie. Wil Nederland tot de top vijf van de kenniseconomieën van de wereld horen, wat niets anders betekent dan een goede beroepsbevolking, dan moet het mensen hebben die uitstekend zijn opgeleid. Dat begint met een goede beheersing van taal en rekenen. Ik kan er niet genoeg op hameren. Het begint bij het begin, met een peutertoets zodat wij kunnen zien of er een taalachterstand is bij kinderen voordat zij aan de basisschool beginnen. Wat ons betreft geldt daarbij nog steeds dat er gelijke en eerlijke kansen moeten zijn. Kinderen moeten zonder taalachterstand kunnen beginnen aan hun leerloopbaan.

De referentieniveaus zijn op zich een goede zaak. Dat betekent niet dat wij in een soort neerwaartse spiraal terecht moeten komen door het te laag stellen van de norm. Daar is in vorige debatten ook al aandacht voor gevraagd. Een ander belangrijk punt is dat volgens de inspecteur-generaal, mevrouw Roeters, de leskwaliteit daalt zonder dat bekend is waardoor. Volgens de heer Meijerink, van de commissie over de lopende leerlijnen, komt dat door een te grote focus op een prettige sfeer in de klas in plaats van op basisvaardigheden. Graag hoor ik de opvatting van de staatssecretaris. Waar is volgens haar de dalende leskwaliteit aan te wijten?

Er is een aantal subsidies gegeven voor verbetertrajecten taal en rekenen. Het gaat om miljoenen. Bestaat geen gevaar dat geld wordt gepompt in een falend systeem? Hoe wordt beoordeeld of het heeft gewerkt en of daarmee moet worden doorgegaan en of andere zaken aangepakt moeten worden?

Het kiezen voor een school met kwaliteit vraagt erom dat ouders ook kunnen kiezen. Ik pleit nog steeds voor een heldere kieswijzer, waarin een school in zijn profiel precies aangeeft wat zijn kwaliteit is en waarmee het zich bezig houdt. Ouders hebben dan iets te kiezen. Ouders kiezen immers niet voor een zwarte of witte school, maar voor een school met kwaliteit. Dat kan door meer transparantie te bieden. Meer transparantie op internet moet er dan ook snel komen.

Goed bestuur en een goede schoolleiding zijn belangrijke zaken. Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Kraneveldt. Ik pleit voor bekwaamheidseisen en ben ervoor om dit onderwerp bij de evaluatie van de Wet BIO te betrekken.

Ik kom via goed bestuur direct te spreken over de zwakke en zeer zwakke scholen. Ik vraag mij daarbij een ding af. Het plan is om bij zeer zwakke scholen de besturen te vervangen. Wat ons betreft mag een zwakke school nooit een zeer zwakke school worden. Als het toch zover is: één jaar strakke afspraken en veel eerder sluiten. Wel vraag ik mij het volgende af. Waar blijven deze slechte schoolleiders? Die gaan waarschijnlijk naar een andere school. Richten zij daar weer een puinhoop aan? Ik vraag mij af hoe de staatssecretaris dit ziet. Wordt gedacht aan een soort beroepenregister? Ik vind dit heel zorgelijk. Het gaat niet om kleine aantallen, maar om honderd zeer zwakke scholen. Dat zijn er nogal wat. Dat zijn dus ook veel slechte schoolleiders.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Begrijp ik dat een zwakke school altijd het gevolg is van een zwakke schoolleider?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Nee, dat zeg ik niet. Bij zeer zwakke scholen kan deze conclusie echter wel getrokken worden. Dat wil ik graag nog eens met de inspectie bespreken. De heer Van Dijk is het toch met mij eens dat een voortreffelijke schoolleiding niet te combineren is met een zeer zwakke school?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Kan een zeer zwakke school niet het gevolg zijn van het ontbreken van een schoolleider in plaats van de prestaties van een zwakke schoolleider?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Dat zou zomaar kunnen. Mij gaat het erom dat schoolleiders die niet functioneren ergens anders naartoe gaan. Waar blijven zij? Het is een slechte zaak dat niemand daar inzicht in heeft. Daar moet meer aandacht voor komen.

Voor ons is het erg belangrijk dat er verplichte begin- en eindtoetsen komen. De Cito-toets moet er voor iedereen zijn. Er moeten geen kinderen van uitgesloten worden van wie de school verwacht dat zij het toch niet halen. Kinderen worden daarmee niet geholpen en zelfs gestigmatiseerd. De Cito-toets is absoluut een must.

Kwaliteit van de scholen moet meetbaar zijn. Dat moet gebeuren door de leerwinst vast te stellen. Vandaar ook een begin- en eindtoets. Een leerlingvolgsysteem speelt daar uiteraard een rol in. Nadeel daarvan is dat je geen scholen met elkaar kunt vergelijken. In een uniform systeem kan de kwaliteit van scholen onderling beter vergeleken worden. Dat is handig voor de scholen in het kader van een benchmark. Dat gebeurt in Finland, waar er geen onderwijsinspectie is. Daar vergelijken de scholen elkaar onderling, stellen vast hoe goed of slecht zij zijn en voeren zelf verbeteringen door.

Er worden goede stappen gezet om de hoogbegaafdheid aan te pakken. Daar zijn wij blij mee. In het basisonderwijs worden plusklassen ontwikkeld en er zijn zelfs aparte scholen, zoals de Leonardoschool. Waar blijven de hoogbegaafde leerlingen eigenlijk op de middelbare school? Vallen die terug in het regulier onderwijs of wordt in samenhang met het p.o. een passend programma voor overgang ontwikkeld? Hoogbegaafde leerlingen met ernstige gedragsproblemen kunnen momenteel een rugzakje aanvragen. In hoeveel gevallen gebeurt dit? Is het rugzakje daar volgens de staatssecretaris voor bedoeld?

Gisteren is een interessant debat gevoerd met minister Rouvoet over seksuele voorlichting. Hij vindt dat de seksuele moraal door de staat bepaald moet worden. De VVD vindt dat beslist niet. De VVD vindt dat er seksuele voorlichting op alle scholen gegeven moet worden. Op dit moment gebeurt dat niet op twee derde van de basisscholen. Er zijn twee mogelijkheden om het te doen, via de kerndoelen 41 en 34. Ik vind het heel vreemd dat minister Rouvoet en de fractievoorzitter van de ChristenUnie als door een wesp gestoken reageren als ik het daarover heb. Seksuele moraal is o zo belangrijk, zo zeggen zij, maar vervolgens stemmen zij wel tegen moties die seksuele voorlichting op de basisscholen bepleiten. Dat kan ik niet met elkaar verenigen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Kwaliteit van onderwijs is een thema dat het kabinet voor verbetering heeft aangewezen. Daar is enige aanleiding toe, gezien de uitkomsten van het onderzoek van de Onderwijsinspectie: 15% taalzwakke scholen en 23% rekenzwakke scholen. Het grote risico van dergelijke constateringen is dat het lijkt alsof de kwaliteit van onderwijs alleen afgemeten wordt aan rekenen en taal. Dat zou een verenging zijn van de onderwijsagenda van een school. Een school is niet alleen maar een lesfabriek voor rekenen en taal. Een school heeft in belangrijke mate een opvoedende en normerende taak.

Een en ander neemt niet weg dat er wat te verbeteren valt op de terreinen van rekenen en taal. Ik vond aardig aan het rapport van de Onderwijsinspectie dat niet alleen ernstige tekortkomingen worden geconstateerd, maar dat ook nader onderzocht is wat de oorzaken zijn. Wat zijn kenmerken van scholen die rekenzwak of taalzwak zijn? Er zijn daarbij twee opvallende elementen.

Het eerste is de constatering dat het aantal scholen dat meer rekenzwak is in belangrijke mate een gevolg is van meer aandacht in de afgelopen periode voor taal. Dat is een belangrijke constatering. Meer aandacht voor het ene, met betere resultaten, kan dus ten koste gaan van het andere. Ik heb eerder discussie gevoerd met de staatssecretaris over doorlopende leerlijnen. Zij zou daarover bij de veldraadplegingen een discussie voeren. Die zijn nu geweest. Ik ben dan ook benieuwd naar de uitkomsten. Ten koste van wat gaat straks de discussie over de doorlopende leerlijnen?

Het tweede element is de constatering dat scholen met een goed kwaliteitsborgingsysteem en goede handhaving een veel en veel kleinere kans hebben om taal- of rekenzwak te worden. Dat zit hem in belangrijke mate niet alleen in een kwaliteitssysteem, maar ook in een leerlingvolgsysteem. Het grote probleem met dat laatste is dat het weliswaar een goede manier is om veel kennis boven tafel te krijgen over waar een leerling staat, maar dat er sprake is van interpretatie en dat er ook iets mee moet worden gedaan. Ook in het rapport van de staatssecretaris komt naar voren dat er op dit vlak een grote handelingsverlegenheid bestaat. Dat is de crux van het probleem. Hoe dringen wij de handelingsverlegenheid in belangrijke mate terug? Daarbij gaat het wat mij betreft om het thema pedagogisch-didactisch leiderschap binnen de school. Voor een deel kan dat bij de schoolleider neergelegd worden. Ik wil het echter ook breder trekken. Twee weken geleden heb ik een discussie gevoerd over carrièreperspectief binnen het onderwijs, met de termen junior-, medior- en seniordocent. Ik laat die termen nu achterwege. Mijn vraag is hoe wij een leraar die ervoor gekozen heeft om instructie en les te geven, op een adequate manier kunnen laten ondersteunen door collega’s. Die moeten daarvoor gedeeltelijk beloond worden met een hogere beloning. Zo kunnen wij in belangrijke mate pedagogisch-didactisch leiderschap binnen de scholen krijgen en de kwaliteit opkrikken.

Zijn schoolleiders van belang? Ja, die zijn cruciaal. Die zijn net zo belangrijk als een goede docent. Hoe zit het met de schoolleiders? In 2005 hebben wij daarover beroepsstandaarden afgesproken. Sindsdien is er niets meer mee gebeurd. Ik nodig de staatssecretaris uit om dat onderwerp te bespreken met de schoolleiders en zo een paar stappen verder te zetten.

Terug naar rekenen en taal. In de kranten zien wij een fantastische discussie over realistisch rekenen versus ouderwets rekenen of stampen. De verleiding is buitengewoon groot om daarover een mooie, ideologische discussie te houden. Dat moeten wij niet doen. Het is niet verstandig. Eén element is wel van belang, namelijk de conclusie dat docenten over beide methodes moeten beschikken om hun leerlingen adequaat te bedienen. De ene leerling kan beter uit de voeten met de ene methode en de andere leerling met de andere methode. Volgens mij is dat een belangrijk element dat wij hier wat meer boven tafel moeten krijgen. Dit moet bij de lerarenopleiding en bij de inspectie neergelegd worden. Men moet niet focussen op realistisch rekenen, maar ervoor zorgen dat docenten leerlingen adequaat kunnen bedienen bij het rekenonderwijs.

Er is een discussie over de toetsen. Ik heb mogen meedoen aan de discussie over het rapport-Dijsselbloem. Aan het einde van dat debat deelde de Kamer de conclusie dat iedere leerling het recht heeft om aan het einde van de basisschool te weten waar die staat qua rekenen en taal. Dat hoeft niet via een Cito-toets. Het kan ook heel goed via een andere gevalideerde toets. Er moet echter wel iets van een toets zijn om het voor elkaar te krijgen. Op basis daarvan konden alle Kamerfracties instemmen met een eindtoets. Een verplichte eindtoets dus. Daarom verbaasde ik mij erover dat gezegd werd dat niet tot die verplichting overgegaan moet worden. Mij staat bij dat de Kamer heeft gezegd dat wij dat wel moeten doen. Vervolgens mag elke school kiezen welke toets, mits die gevalideerd is. Dat kan ook de uitkomst van een leerlingvolgsysteem zijn. Daar zit ook een soort eindtoets bij. De waarschuwing is wel dat de eindtoets niet het enige criterium mag zijn, het toelatingscriterium, voor het vervolgonderwijs. Dat is een oproep aan het voortgezet onderwijs.

«Evidence based»-onderwijs lijkt wel een nieuw geloof. Een geloof dat iets op een school alleen ingevoerd mag wordt als het evidence based is. Dat is buitengewoon lastig. Ik ben het ermee eens dat de overheid moet oppassen om grootschalige onderwijsvernieuwingen in te voeren zonder dat nagegaan is wat de resultaten zijn. Dat is iets anders dan dat er helemaal niets meer mag gebeuren als het niet evidence based is. Dan zetten wij de zaak op slot en zal er niets meer gebeuren. Wij moeten wat ruimte laten aan scholen, bijvoorbeeld bij het doen van pilots. De scholen moeten kunnen leren van elkaars ervaringen. Evidence based lijkt te betekenen dat alleen op basis van wetenschappelijk onderzoek alles boven tafel komt. Er zijn echter genoeg voorbeelden dat dit ook tegen ons kan werken. Een voorbeeld is het terrein van excellentie. Mevrouw Maassen van den Brink zegt op basis van wetenschap niet te weten of plusklassen of Leonardoklassen effectief zijn. Zij vindt het dus zonde om daar 10 mln. aan te spenderen. Dat willen wij niet. Soms moet er wat ruimte zijn.

Wij hebben gehoord dat Iederwijs bekostigd gaat worden. Onze veronderstelling daarbij was dat als de overheid overgaat tot bekostiging er in ieder geval wordt gekeken of er een schoolplan is en of er bevoegde leraren voor de klas komen te staan. Duidelijk moet zijn in hoeverre de vereisten van de Leerplichtwet nagekomen worden. Dat is echter absoluut niet het geval. Wij verkeren dan ook in verwarring. Vorig jaar is een wet aangenomen die bepaalt dat bij particulier bekostigd onderwijs de Onderwijsinspectie moet controleren of de kwaliteit van de school voldoende is. Daarbij ging het om Iederwijs. Dat betekende strijd met de leerplicht als de kwaliteit niet op orde was. Nu dient een Iederwijsschool een aanvraag in, komt op het plan van scholen, terwijl het om een school gaat waar ook de leerplichtambtenaar en de Onderwijsinspectie naar moet kijken.

De voorzitter: Uw punt is duidelijk.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat weet ik niet.

De voorzitter: U bent al ruim over uw tijd. Het probleem is de staatssecretaris duidelijk.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik kom er bij interruptie nog wel op terug. Dat zal wat meer tijd kosten.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb u een tijdje geleden horen zeggen dat de zwakte van een school min of meer wordt afgemeten aan het aantal behaalde diploma’s. De VVD vindt een school een goede school als er leerwinst wordt behaald. Dat is de opbrengst van het leren en niet de hoeveelheid diploma’s. Wat is de opvatting van de heer Van Dijk hierover?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dit gaat over het meten van de toegevoegde waarde van een school. Dat is volgens mij een van de lastigste problemen. Het kan in ieder geval niet op basis van een begin- en eindtoets. Het is niet die simpele vergelijking en klaar is Kees: de toegevoegde waarde. Hier spelen talloze elementen een rol. Een van de cruciale elementen is een methode om de toegevoegde waarde te berekenen. Dat kan niet op basis van alleen een begintoets en eindtoets. Ik heb nooit gezegd de toegevoegde waarde af te kunnen lezen aan die twee toetsen. Integendeel. Ik zeg altijd dat onderwijs meer is dan een diploma en onderwijs op het terrein van rekenen en taal.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wat ziet u dan naast leerwinst als criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van een school?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Nu gebeurt precies waarvoor ik in mijn eerste zinnen heb gewaarschuwd, namelijk dat de kwaliteit van onderwijs alleen aan rekenen en taal wordt afgemeten. Er zijn talloze andere elementen die een rol spelen bij het bepalen van de toegevoegde waarde van een school. In hoeverre is er sprake van leren leren, leren samenwerken, een goede presentatie houden, goed het woord voeren en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid? Ook dat moet meegenomen worden bij de toegevoegde waarde van een school.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil, net als de vorige keer toen wij over de kwaliteitsagenda spraken, de staatssecretaris een compliment geven. Als er reden is tot kritiek, dan uit ik die, bijvoorbeeld over de kinderopvang. Wij komen elkaar ook wel weer tegen als het gaat om passend onderwijs. Vandaag is mijn fractie echter heel erg tevreden. De staatssecretaris heeft de kwaliteit van het primair onderwijs heel hoog op de agenda staan. Wij kunnen ons vinden in heel veel van de uitgangspunten. Volgens mij moeten wij beginnen waar de nood het hoogste is. Wat mij betreft is dat bij het islamitisch onderwijs.

Ik heb daar heel grote moeite mee. Ik vind dat de staatssecretaris in het verleden goed heeft gehandeld, bijvoorbeeld bij de SIBA-scholen. Normaal gesproken ben ik heel genuanceerd. Dat ben ik niet als blijkt dat 86% van de islamitische bestuurders incompetente zakkenvullers zijn die over de rug van de kinderen de kwaliteit van het onderwijs schaden en de beeldvorming van de islam schade toebrengen. Ik vind dan ook dat de staatssecretaris moet ingrijpen. Wij kunnen niet wachten op de wet die aan het einde van het jaar komt. Wij praten al vaak over dit probleem. Met de bedoelde wet kan sneller ingegrepen worden bij wanbestuur en bij zwakke scholen. Ik hoop dat wij zo snel mogelijk over de wet komen te spreken. Ik wil echter dat de staatssecretaris nu al actie onderneemt. Ik voorzie niet dat de kwaliteit op deze scholen al voor het volgende schooljaar op een acceptabel niveau staat. De staatssecretaris moet dan ook een brief sturen naar alle ouders met kinderen op deze scholen. Zij moet die mensen duidelijk maken wat de situatie is. Ik denk dat veel ouders het niet weten. Dat is natuurlijk heel erg. Toch heb ik dat gevoel. Deze ouders moeten erop gewezen worden dat elk kind recht heeft op goed onderwijs en dat hun kinderen door dit onderwijs een achterstand kunnen oplopen. Die achterstand kunnen zij mogelijk nooit meer inhalen. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik ben het met de heer Dibi eens dat de ouders hierover geïnformeerd moeten worden. In de zomer heeft wethouder Leonard Geluk in Rotterdam dat ook gedaan. Die is door de rechter teruggefloten. Ik betreur dat. Ouders hebben immers het volste recht om te weten op wat voor school hun kind zit. Is de heer Dibi op de hoogte van deze belemmering? Heeft hij ideeën hoe het wel zou kunnen? Dan trekken wij samen op.

De heer Dibi (GroenLinks): De Kamer kan hierover een uitspraak doen. Ik heb gehoord van het akkefietje van wethouder Geluk en zijn brief. Ik vind er eerlijk gezegd niks mis mee als ouders op de kwaliteit van het onderwijs aan hun kinderen worden gewezen. Wij leggen ons echter neer bij de uitspraak van de rechter. Ik vraag de staatssecretaris om haar creativiteit te gebruiken en om naar manieren te zoeken om de noodklok te luiden bij deze ouders.

Wij zijn het met de staatssecretaris eens dat een verplichte begintoets geen goed idee is. De ontwikkeling van kinderen van vier jaar is nog volop aan de gang. Sommigen hebben al een grote sprong gemaakt. Anderen doen dat iets later. Bovendien zijn kinderen van vier jaar veel te jong om te dealen met toetsstress. De focus op taal en rekenen vinden wij op zich goed. De achterstand bij deze twee basisvaardigheden is groot en werkt lang door in de schoolloopbaan van kinderen. Ik schrik als ik lees dat 23% van de scholen rekenzwak is. Het zou mij niet verbazen als dat samenhangt met het realistisch rekenen. Het is goed dat de staatssecretaris onderzoek laat doen naar de meest effectieve didactische methodes. Scholen moeten wel kunnen kiezen welke pedagogische didactiek zij hanteren.

Ik hou even op met de complimenten. Op school leer je meer dan alleen lezen, schrijven en rekenen. Je leert ook hoe de wereld eruit ziet, hoe je er zelf uit ziet. Ik zie nu echter te vaak een soort lopende band voor mij met een scanner. De leerling gaat erdoor, ik hoor een piepje, dat is de input. Aan het einde van de schoolloopbaan is er weer een scanner, weer een piepje en daarmee de output. Wie dan op taal en rekenen goed scoort, krijgt een stempel met «goedgekeurd». Dat is niet wat het Nederlands onderwijs moet behelzen. Ik weet dat de staatssecretaris altijd zegt dat onderwijs meer is dan taal en rekenen. Ik zie dat echter niet terug in de stukken die ik van haar ontvang.

Dit brengt mij bij de seksuele voorlichting. Ik zat in de commissie-Dijsselbloem en ik zal dus geen rare dingen voorstellen. Er is al een kerndoel waarin staat dat leerlingen geleerd moet worden om zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van zichzelf en van anderen. Deze formulering blijkt in de praktijk echter te vaag. Seksuele vorming zou daarvan een onderdeel moeten zijn. Scholen misbruiken de vage formulering om dit hete thema te omzeilen. Ik heb daar moeite mee. Ik vraag de staatssecretaris om scholen erop te wijzen dat dit kerndoel ook betekent dat er aandacht moet worden besteed aan seksuele vorming. Dan hoeven wij ook niet te stemmen over de motie die ik gisteren tijdens het debat met minister Rouvoet heb ingediend. Wij hoeven het dan niet te verplichten. Wij kunnen de scholen er ook op wijzen. Ik ben sowieso benieuwd wat de staatssecretaris van de oproep vindt van minister Rouvoet. Zij heeft te maken met kinderen in het primair onderwijs. Ziet zij het ook zo? Ik waardeer zijn oproep. Ik weet dat iedereen dan direct begint over seksuele moraal en zo. Het is echter heel goed dat dit onderwerp op de agenda staat.

Onderpresteren is een groot probleem. 10% tot 18% van de leerlingen presteert onder zijn of haar vermogen. Een van de oorzaken is dat leraren te lage verwachtingen hebben. Soms geldt dat ook voor ouders. Ik zie dan ook een directe link met onderadvisering van allochtone leerlingen. Misschien is er een link met hoogbegaafde leerlingen. Uit onderzoek in Amsterdam blijkt opnieuw dat allochtone leerlingen met dezelfde Cito-score een lager schooladvies krijgen dan hun allochtone klasgenoten. Uit mijn persoonlijke ervaring weet ik dat. Mondige ouders kwamen na de Cito-toets naar school gerend en riepen: mijn kind moet naar de havo. Dat kind ging vervolgens ook naar de havo en soms redde zo’n kind het ook. Dat is dus een gevolg van het feit dat de ene ouder meer betrokken is dan de andere ouder. Wij kunnen niet meer ontkennen dat hier sprake is van een probleem. Ik heb de staatssecretaris er eerder op gewezen. Zij zou onderzoek gaan doen. Wat is de stand van zaken? Ik wil ook dat zij maatregelen gaat nemen, Heeft zij al enig idee welke maatregelen dat worden?

De kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leraar. De kwaliteit van de leraar wordt mede bepaald door de kwaliteit van het bestuur. Het is verbazingwekkend dat wij aan schoolleiders geen kwaliteitseisen stellen. Moet daar geen verandering in komen, zo vraag ik de staatssecretaris, al is het maar omdat de bestuurders gaan beoordelen of leraren meer gaan verdienen? Ik wil weten of de inspectie daar ook niet naar moet kijken. Ik vind het eerlijk gezegd heel vreemd dat wij praten over lerarenopleidingen, strengere eisen, kwaliteit van leraren en functioneringsgesprekken. Dat doen wij immers nooit bij de besturen, die een ontzettend belangrijke rol spelen voor de kwaliteit van het onderwijs. Ik vind dat daar meer aan moet gebeuren. Dat betekent professionalisering van het gehele bestuur, zelfs misschien met functioneringsgesprekken. Voordat anderen beoordelen of leraren naar een hogere schaal gaan, moeten zij aantonen daarvoor bevoegd te zijn. Zij mogen niet zomaar, met nattevingerwerk, bepalen of een leraar meer gaat verdienen.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik aarzelde al bij enkele andere woordvoerders om te interrumperen. Ik vind dit een behoorlijk ingewikkeld punt, dat drie van mijn collega’s op rij maken. Wij moeten volgens hen iets gaan doen aan de kwaliteit van schoolbestuurders. Het maakt uit of je spreekt over de kwaliteit van het schoolbestuur of over de kwaliteit van schoolbestuurders. Aan dat laatste moeten wij al helemaal niet beginnen! Ik heb al vaker gezegd dat het gaat om het verenigingsrecht. Het gaat om totaal private domeinen. Natuurlijk moeten wij de maat leggen bij wat de wet vereist dat in de scholen moet gebeuren. Daarop moet worden toegezien. Van de vraag hoe dat gebeurt en wie zich daarmee moeten bemoeien, moeten wij ons verre houden. Ik verbaas mij daar echt over.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik zal het nog wat explicieter maken. Dit is voor mijn fractie een harde eis. Voordat schoolbestuurders bepalen om leraren hoger in te schalen, moeten zij daartoe bevoegd zijn. Ik maak ook geen onderscheid tussen schoolleider, bevoegd gezag, manager, schoolbestuur en schoolbestuurders. Die moeten allemaal aantonen bekwaam genoeg te zijn om de opdracht te vervullen die zij hebben gekregen. Zij spelen immers een grote rol in het onderwijs. Er is zoveel onvrede tussen de leraren en de hogere lagen. Die onvrede kunnen wij enigszins wegnemen door de schoolbesturen te laten voldoen aan bekwaamheidseisen.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik neem het voorbeeld van mijn eigen woondorp. Daar bestaat een schoolvereniging met ongeveer 200 leden. Wie is er lid? Dat zijn de ouders van de leerlingen op die scholen. De leden van die vereniging kiezen hun bestuursleden. Zo simpel is dat. Het bestuur stelt een schoolleider aan, benoemt personeel en wat niet al. Daar moeten wij de inspectie op zetten. Er moeten immers geen gekke dingen gebeuren. Dat bepleit ik ook niet. Het is echter van de gekke om de leden van de schoolvereniging aan te geven welke maat zij moeten stellen bij de kandidering van schoolbestuurders. Dat is een vrij fundamenteel punt. Ik kan het niet anders zien.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik onderstreep het pleidooi van de heer Dibi voor de bekwaamheidseisen. Er bestaan zeer zwakke scholen, ruim honderd in Nederland. Ik noem ook de islamitische scholen. Wie kinderen twee jaar lang slecht onderwijs geeft en bijna een generatie verpest met een achterstand die bijna niet meer goed te maken is, maakt zich schuldig aan kindermishandeling. Dan mag de overheid uitgaan van bekwaamheidseisen en van een beroepenregister. De sector kan dat uitstekend organiseren om de eigen kwaliteit te waarborgen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik vraag de heer Dibi hoe zijn oproep zich verhoudt tot zijn opmerkingen over de Grondwet. Iedere ouder, ongeacht achtergrond en kwaliteiten, mag besluiten tot oprichting van een school en een schoolvereniging. Het is waar dat er integriteitseisen gesteld kunnen worden als het gaat om strafrechtelijke aspecten. Maar bekwaamheidseisen aan een schoolbestuurder? Als het zou gaan om een schoolleider is dat prima. Bekwaamheidseisen aan een schoolbestuurder verhouden zich echter niet goed tot de Grondwet.

De heer Dibi (GroenLinks): Mevrouw Dezentjé Hamming steunt mijn pleidooi, zelfs met iets fellere bewoordingen.

Volgens mij bestaat er een spanningsveld tussen het grondrecht om een school te starten en de overheid die de kwaliteit van het onderwijs moet bewaken en garanderen. Een overheid die kwaliteit moet garanderen, mag eisen stellen aan mensen die scholen stichten. Wij moeten daar niet te krampachtig mee omgaan en direct roepen: artikel 23! Dat betekent niet dat wij ouders gaan vragen om een hoog opleidingsniveau of allerlei verklaringen. Het gaat mij om een aantal basale eisen waaraan iemand moet voldoen voordat die zich fundamenteel met het onderwijs mag bezighouden en zo’n belangrijke rol mag spelen bij de ontwikkeling van kinderen. Daarbij mag onderscheid gemaakt worden tussen groepen. De ene groep moet aan wat minder strenge eisen voldoen dan de andere groep. Bij schoolleiders wil ik sowieso dat er eisen worden gesteld. Ook bij de andere lagen moeten wij een discussie niet uit de weg gaan.

In de NRC van vorige week betoogde Presley Bergen van Beter Onderwijs Nederland dat de inspectie zich bemoeit met de pedagogische didactiek. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

Wij maken ons grote zorgen over de financiële reserves van scholen. Opmerkelijk is dat bij speciale basisscholen de bovengrens vaker overschreden wordt. Het is zorgelijk als scholen ook nog eens bankje gaan spelen. GroenLinks is erop tegen dat belegd wordt met publiek geld. Toch gebeurt dat. Heeft de staatssecretaris inzicht of de kredietcrisis ook bij scholen tot grote problemen leidt? Is er gebankierd? Zijn beleggingen verdampt? Wat gaat de staatssecretaris doen als wij constateren dat een school waar de kwaliteit onder de maat is, toch heel veel geld op de bankrekening heeft staan?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik hoor daar wisselende geluiden over. Ik heb de uitzending niet gezien. EénVandaag heeft echter blijkbaar aangetoond dat het speciaal onderwijs veel geld tekortkomt. Ik weet niet of dat is wat de heer Dibi bedoelt. Vanmorgen hebben wij een ontmoeting gehad met de nieuwe voorzitter van de PO-Raad, mevrouw Kervezee, die vertelde dat juist gemiddeld per school een tekort van €25 000 bestaat. Ook ik was bezorgd over de potjescultuur. Het geldt kennelijk slechts voor een aantal scholen, die toebedeeld waren met legaten en andere riante zaken.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik maak mij daar wel zorgen om. De staatssecretaris schrijft dat 16% van de scholen boven de grens zit. Hun vermogen zal de komende jaren alleen maar stijgen. Je mag van mij best degelijk financieel beheer voeren. Een school mag rekening houden met onvoorziene uitgaven in de toekomst. Ik heb daar geen problemen mee. Als de kwaliteit onder de maat is, terwijl er grote bedragen opgepot worden op een bankrekening, waarmee scholen misschien zelfs beleggen, dan heb ik daar grote moeite mee. De staatssecretaris zou ons informeren over afspraken die zij hierover met scholen gaat maken. Hoe zit het daarmee?

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Het is vandaag de Dag van Respect. Dat leidde mij vanmorgen vroeg naar een basisschool op het platteland, niet door mij geselecteerd. Ik stapte die middelgrote school binnen en ik was in positieve zin verbaasd over de gezellige en ontspannen sfeer. Ik heb in mijn gastles natuurlijk geen onderzoek kunnen doen naar de kwaliteit van de school. Ik had er wel vertrouwen in. Dat is een kant van het dossier dat wij hier nu bespreken.

Zijn er dan geen problemen? Wel degelijk! Volgens de rekenmethode van Bartjens, uitgaande van het oordeel van de inspectie dat bijna een kwart van de scholen als rekenzwak wordt betiteld, is er wat aan de hand. De staatssecretaris gaat voor het garanderen van de kwaliteit in de toekomst. Zij stelt vast dat daarvoor hard moet worden geknokt. Dat vind ik ook. Zij krijgt op voorhand daarvoor de steun van de SGP-fractie. Vervolgens is het de vraag welke instrumenten wij hebben om te sturen. Hoe benaderen wij dit alles? De staatssecretaris spreekt de boodschap uit dat scholen opbrengstgericht moeten gaan werken. Dat is een term met een economisch tintje. Ik wil dat goed begrijpen. Ik vat het zo op dat het niet zozeer een afrekeninstrument is als wel een prikkel tot verbetering. Ik kan mij daarin herkennen. Wij moeten aannemen dat het wezen van het onderwijs altijd is geweest dat leraren, onderwijzers en onderwijsgevenden de bevindingen, de uitslagen van de toetsen inzetten en gebruiken om te proberen hun leerlingen verder te krijgen. Dat moet de inzet zijn. De staatssecretaris laat onderzoeken of de evaluatiepraktijk een onderdeel kan worden van het oordeel van de inspectie over de kwaliteit van een school. Ik begrijp die vraagstelling. Ik geef haar mee dat het wel op eieren lopen is. Dat is al uitvoerig besproken bij de behandeling van het rapport van de commissie-Dijsselbloem. De vragen naar «wat» en «hoe» moeten wij onderscheiden en ook onderscheidend voor ogen houden. Het luistert nauw. Een instrument daarbij is de inspectie. Voor je het weet zit je over de grens van wat wij met elkaar betamelijk vinden in de moderne wetgeving. Die wordt overigens herijkt.

Een concreet voorbeeld zijn de Iederwijsscholen, waar de heer Van Dijk al vragen over stelde. Waar gaat het precies om? Het gaat om de inhoud en om didactische vormgeving. Daarbij is op voorhand niet helder dat dit ons vertrouwen kan krijgen. Dat kan leiden tot een tandje erbij in de beoordeling van wat er gebeurt. Dat kan wellicht niet helemaal eerlijk zijn. De andere kant is dat er gewoon kwaliteitseisen aangelegd moeten worden. Dat is helder. Nu de inhoud van de lesprogramma’s regelmatig wordt herzien – momenteel is dat ook het geval – luistert dat heel erg nauw. De inspectie speelt daarbij een rol. Ook ik heb mij verbaasd over de berichten in NRC Handelsblad van 8 november. De heer Dibi heeft er al op gewezen. Daarin staat dat de leerlingen verantwoordelijkheid hebben voor de organisatie van hun eigen leerproces en dat de inspectie zich daarover een oordeel vormt. Dat is lastig. Die positionering moet helder zijn. De grenzen moeten in acht worden genomen. Dat leidt mij tot de vraag hoe het staat met het toezichtskader.

Als het gaat om de rekenmethode en het realistisch rekenen, de standaarden en de bezinning daarop, is de vraag hoe wij met de resultaten daarvan omgaan. Dat is, mij dunkt, een belangrijke vraag.

Het accent op rekenen en taal is belangrijk. Ik heb dat bij interruptie al gezegd. Wij moeten echter niet doorslaan. Ook bij andere vakken moeten wij de kwaliteit in gedachten houden. De staat van het geschiedenisonderwijs blijft achter bij wat wij hadden gehoopt. De discussies over de canon hebben in de praktijk nog weinig beweging veroorzaakt. Ik vraag, op een iets andere wijze dan de heer Dibi, om daaraan aandacht te schenken. De vraag aan de staatssecretaris is om hierover nadere informatie te verschaffen. Een school kan een leerling afleveren die subliem rekent, die uitermate taalvaardig is en toch als mens allerlei functionele handicaps heeft. Zulke mensen kennen wij allemaal. Er is dus nog veel meer in het leven dan rekenen en taal, hoe belangrijk dat for the time being ook is. Ik ben het er volstrekt mee eens dat wij hier een tandje bij moeten zetten.

De heer Bosma (PVV): «Een tandje bij» klinkt prachtig, maar ook vaag. De canon ligt in de scholen onder te stoffen. Wat moet er volgens de SGP met de canon gebeuren?

De heer Van der Vlies (SGP): Die canon is hier besproken. Ik kan mij dat nog heel goed herinneren. De heer Van Dijk en ik – wij knipoogden al even naar elkaar – vonden toen dat de wetgevende macht niet te ver moet gaan bij het voorschrijven van de inhoud van het onderwijs. Dat was toen de discussie. Wij hebben de canon besproken als een uitdaging aan onderwijsland om de kansen te verzilveren.

De heer Bosma (PVV): Ik was ook bij dat debat. Ik hoop dus ook op een knipoog! Hans Wansink schreef afgelopen zaterdag dat het afgelopen moet zijn met de vrijblijvendheid. Er gebeurt niets met de canon. De heer Van der Vlies heeft gelijk als hij het vanuit de staatsrechtelijke kant benadert. Ook hij moet toch echter meer actie eisen van het kabinet over wat er gebeurt met de canon? De uitdaging van de heer Van der Vlies ligt nu in de kast.

De heer Van der Vlies (SGP): Dat is precies wat ik bedoel te zeggen. Het is een uitdaging en nog geen voorschrift of plicht. De heer Bosma zoekt daarnaar. Ik verzet mij daartegen. Wee echter de school die er helemaal niks mee doet en het in de kast legt. Als ik bij zo’n school binnen zou stappen, zou ik de leiding wel even in de ogen kijken. Dat vind ik een verkeerde houding.

Op elke basisschool is onderwijsondersteunend personeel nodig. De schoolleiders moeten zich intensiever met hun kerntaak kunnen bezighouden en moeten niet opgezadeld blijven worden met functies die door anderen met veel arbeidsvreugde ingevuld kunnen worden. Vandaar dat ik het inzetten van de regeling loonkostensubsidie – nu gebeurt dat voor 1700 scholen en straks voor 2500 scholen – in de komende jaren uitgebreid wil zien naar alle scholen. De verankering ervan moet verder reiken dan het jaar 2012. Schoolleiders, hoe krijg je die en hoe houd je die, is een belangrijke vraag. Ik voeg mij bij de vragenstellers. Dat geldt ook voor de opleiding.

Er wordt gehecht aan de ontwikkeling van programma’s voor vve. De staatssecretaris erkent echter de relatieve waarde van die onderwijsprogramma’s voor deze leeftijdscategorie. De cognitieve vaardigheden van jonge kinderen, met mogelijke problemen en ontwikkeling, kunnen nog heel veranderlijk zijn, volgens de pedagoog mevrouw Goorhuis-Brouwer. Ligt dat accent wel goed?

Scholen die onder de maat blijven, moeten aangepakt worden. Dat is een ander verhaal dan de focus op de schoolbesturen. Als scholen niet presteren, moeten die worden aangepakt. Dat heeft consequenties voor de schoolbestuurders. Het is een inbreuk op de grondwettelijke rechten als wij eisen stellen aan vrijwilligers die zich een paar avonden per maand uitsloven om de school goed te besturen. In die richting tendeert het vandaag immers. Het is een desavouering van die inzet als wij daar bedenkingen over krijgen. Een school die niet presteert, moet aangepakt worden. Daarmee zijn wij ook bezig. De staatssecretaris is daarmee ook bezig. Ik steun haar daarbij. Zij moet consequent redeneren en niet talmen. Dat geldt ook voor de categorie islamitische scholen die nu helaas in discussie is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik val in voor mijn collega Alexander Pechtold, die plenair een vergadering over buitenlandse zaken bijwoont.

Heeft mevrouw Smits zo-even haar maidenspeech gehouden? Nee? Voor mijzelf geldt dat wel, omdat ik tot op heden geen onderwijsdebatten heb gevoerd.

Meer geld voor onderwijs is een investering in de toekomst. Het zou raar zijn als ik dat niet als eerste zin uitspreek. Het is een investering met een gegarandeerd hoog rendement. Dat kan geen enkele bank nu nog bieden. De kwaliteitsagenda van de staatssecretaris is een ferme stap in de juiste richting. D66 steunt de staatssecretaris dan ook bij deze ontwikkeling.

Ik maak daarbij de volgende kanttekeningen. Hoe serieus is dit kabinet bezig met de kennisinvesteringsagenda? Gratis schoolboeken vallen volgens mij niet onder die agenda. Volgens mij is dat gewoon inkomenspolitiek. Met het stimuleren van excellentie op de basisscholen investeert de staatssecretaris in onze economie, maar wel op een bescheiden niveau: 10 mln. voor talentvolle leerlingen tegenover 45 mln. om scholen gratis schoolboeken op te dringen. Kan de staatssecretaris aangeven waarop zij haar verwachtingen van de lesmethode Leonardo baseert? De heer Slob heeft mij daarover net nog les gegeven. Er werd vandaag een aantal keren gesproken over Leonardoscholen, maar het is niet meer dan een lesmethode of een concept.

De heer Dibi (GroenLinks): Voor alle duidelijkheid. De gratis schoolboeken gelden alleen voor het voortgezet onderwijs en niet voor het basisonderwijs.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Wij zijn tegen gratis schoolboeken. Weliswaar gelden gratis schoolboeken niet voor het basisonderwijs, maar het is vreemd dat je maar 10 mln. uittrekt voor kennis en 45 mln. voor de gratis schoolboeken. Dat is een raar evenwicht.

Goed onderwijs begint bij goede leraren. Ik ben blij om te horen dat de staatssecretaris oog heeft voor de professionalisering van de leraren. Een leven lang leren, ook voor de leraar zelf dus. Is een eenmalig beroep op het opleidingsfonds daarvoor echter wel genoeg? Is het niet mogelijk leraren vaker een opleiding uit het fonds te geven? Voor het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs kunnen wij niet alleen kijken naar de leraren. Ook schoolleiders en conciërges verdienen aandacht. Uit onderzoek naar het werkklimaat in het voortgezet onderwijs blijkt dat de werkdruk hoog is. Hoe ervaren leraren in het primair onderwijs hun werkklimaat? Schoolleiders moeten ervoor zorgen dat het schoolklimaat voor leerlingen en leraren verbetert. Daarmee helpen zij het lerarenvak aantrekkelijker te maken. Zij moeten zich ook inspannen voor de ontwikkeling van leraren.

Bij extra kwaliteit hoort ook een beloning. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het proces van opnieuw inschalen van leraren verloopt? Om leraren te kunnen begeleiden is deskundigheid van schoolleiders benodigd. Is de staatssecretaris bereid om registratie van schoolleiders in bijvoorbeeld het registers van de NSA, de Nederlandse Schoolleiders Academie, verplicht te stellen? Ik begrijp dat deze een register houdt van schoolleiders. Om in het register opgenomen te worden, moeten schoolleiders aan een aantal kwaliteitscriteria voldoen.

Dan de conciërges. D66 is van mening dat op elke basisschool een conciërge aanwezig moet zijn. Die moet ervoor zorgen dat kinderen zich thuis voelen op school door onderhoud van gebouwen, het tegengaan van vervuiling, veiligheid op het schoolplein en het ontzien van leraren. De staatssecretaris heeft dit in haar plannen onderkend, maar geeft er vervolgens geen gevolg aan. Kan de staatssecretaris zeggen wat de stand van zaken is bij het aantrekken van conciërges op basisscholen? Wanneer hebben alle basisscholen een conciërge?

Dan de eindtoets. Iedere basisschool moet een eindtoets houden. Wat ons betreft is dat de Cito-toets. Ook naar een begintoets moet positief gekeken worden. Vandaag is echter terecht gevraagd hoe zich dat verhoudt tot de enorme sprongen die leerlingen maken in de loop van hun lagereschooltijd. Graag een reactie. Wat gebeurt er met scholieren die geen eindtoets maken? Ik denk bijvoorbeeld aan leerlingen van Iederwijsinstellingen of leerlingen die door hun school buiten de Cito-toets worden gehouden. Hoe vinden deze scholieren passend vervolgonderwijs? Een goede, neutrale toets is van belang om passend vervolgonderwijs te kunnen kiezen en zodoende schooluitval tegen te gaan. Laten wij het voortgezet onderwijs niet met de problemen opzadelen. Gaat de staatssecretaris van iedere basisschool ten minste een geaccepteerde eindtoets eisen?

Bij de brief over governance in het onderwijs zitten drie essays over de eindtoets, van Paul Jungbluth, Frans Janssens en Gerrit Staphorsius. Welke keuze maakt de staatssecretaris bij governance en de drie essays?

Wij zijn te spreken over de acties van de staatssecretaris bij de doorlopende leerlijnen rekenen en taal. Ziet de staatssecretaris ook doorlopende leerlijnen voor zich op andere gebieden, zoals natuurkunde en geschiedenis? Kunnen wij ook hier niet pas conclusies trekken als er, zoals zo-even is aangegeven, een begintoets is? Met zo’n begintoets kunnen wij duidelijk maken welke leerlingen extra taal- en rekenles nodig hebben. Ook graag hierop een reactie.

Ik schrik van de cijfers van het rekenonderwijs. 23% van de scholen is rekenzwak. Zeker gezien de indicatorfunctie voor de algehele kwaliteit van het onderwijs op school is dat een zeer ernstige conclusie. Er bestaan zeer grote verschillen in de kwaliteit van het rekenonderwijs. Rekenzwakte lijkt bovendien verbonden aan bepaalde provincies. Wat veroorzaakt deze verschillen tussen scholen? Hoe wordt een school geholpen die het stempel «rekenzwak» heeft gekregen? Welke middelen heeft zo’n school om zich vervolgens te ontwikkelen? Steunt de overheid deze scholen? Kunnen succesvolle rekenmethoden digitaal uitgewisseld worden tussen scholen?

Een vraag over de gebruikte referentieniveaus. Gezien de internationalisering van het onderwijs vraag ik mij af of deze Europees vergelijkbaar zijn. Dan kunnen wij volgend jaar zien hoe onze leerlingen het doen in vergelijking met de andere lidstaten.

Mijn laatste onderwerp wordt gevormd door de berichten over gesjoemel met geld binnen het islamitisch onderwijs. Daardoor komt het islamitisch onderwijs keer op keer in een kwaad daglicht te staan. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat de spelregels voor het stichten van scholen bekend zijn, zodat scholen zich niet onnodig kwetsbaar hoeven te maken? Een schoolreis naar Mekka voor een islamitische school hoort, net zomin als een schoolreis naar Lourdes voor een katholieke school, door de staat te worden betaald. Vooropstaat niet de vraag of het onderwijs islamitisch, christelijk of openbaar is, maar de kwaliteit van onderwijs. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat leerlingen niet de dupe worden van het gesjoemel van bestuurders? Die 4,5 mln. gaat nu ten koste van onderwijs. Dat is wat ons betreft niet acceptabel.

De heer Bosma (PVV): Uw fractieleider heeft twee uur geleden in de plenaire zaal een bijna emotioneel pleidooi gehouden voor mensenrechtenlessen op school. Alsof onze arme onderwijzers al niet genoeg aan hun hoofd hebben. Waar bestaat dat uit? Wat moeten onze bloedjes van kinderen allemaal leren? Moeten zij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit hun hoofd leren?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat lijkt mij een goed begin. Dat debat wordt plenair gevoerd. Ik neem aan dat de PVV daarbij ook een inbreng heeft. De heer Bosma stelt op zijn beurt voor een canon verplicht te stellen, terwijl die verplichting niet Kamerbreed wordt gedragen. Ik kan mij voorstellen dat in zo’n canon ook over een open samenleving wordt gesproken, waarin de heer Bosma en ik in alle openheid een debat kunnen voeren over democratie, mensenrechten en wat die betekenen voor de Nederlandse samenleving. Ik zie daarvoor binnen de canon best een plekje. De heer Bosma wil echter liever technocratisch geneuzel horen.

De heer Bosma (PVV): Ik had allerlei scherpe bewoordingen in mijn hoofd voor uw bijdrage. Als u het zelf als technocratisch geneuzel wegzet, wie ben ik dan nog om u te diskwalificeren? Ik vind dit geen antwoord. D66 staat in de plenaire zaal te roepen om mensenrechtenlessen. Wij willen nu juist «back to the basics», in goed Nederlands, terug naar taal en rekenen. Het niveau daarvan holt immers achteruit. D66 wil nog een molensteen om de nekken van de onderwijzers hangen met mensenrechtenonderwijs. Mevrouw Koşer Kaya heeft toch wel een beter antwoord over wat zij wil met onze kinderen?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb net het nodige gezegd over taal- en rekenlessen. Als de heer Bosma goed heeft geluisterd, heeft hij kunnen horen dat wij die heel belangrijk vinden. Eind- en begintoetsen vinden wij ook een belangrijk instrument. Wij moeten daarop inzetten. Wij moeten daarin meer investeren. Het gaat om kennis en om allerlei lagen binnen het onderwijs. Als de heer Bosma het debat over mensenrechten interessant vindt, moet hij mijn collega Pechtold in de plenaire zaal voor een debat opzoeken.

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Evenals de heer Van der Vlies was ik vanmorgen op een school in het kader van de Dag van Respect. Ik had dezelfde ervaring: heel veel warmte en heel veel rust in de school. Bijzonder vond ik dat het niet alleen een school was waar kennis werd overgedragen. Een van de leerlingen had een ernstig ongeluk gezien die ochtend en was daar zeer door van streek. Er kwam direct van alles los binnen de school. Men ging om het kind en de groep staan. Zelfs de ouders kwamen erbij. Dat vond ik bijzonder om te zien. Een school is een leefomgeving waarin je probeert om elkaar dingen bij te brengen. Ook dat hoort er allemaal bij. Dat deed die school vanochtend op een heel indrukwekkende manier. Dat past een beetje in het kader van de discussie over kwaliteit van het basisonderwijs.

Wij hebben een krat vol brieven gekregen ter bespreking voor dit overleg. Ik haal er een paar punten uit. Als eerste de brief over hoogbegaafdheid en excellentie. Dat zal de staatssecretaris niet verbazen. Ik heb daarvoor vaker aandacht gevraagd, ook tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar. Mede op mijn verzoek heeft de staatssecretaris daarop een onderzoek laten verrichten naar de zogenaamde plusklassen. Dat onderzoek is bij een brief als bijlage verkregen. Ik heb dat onderzoek met interesse gelezen. Het is goed dat in kaart is gebracht wat er op dat vlak gebeurt. Ik onderstreep wat de inspectie al heeft aangegeven. Het is van cruciaal belang dat scholen inzichtelijk maken hoe zij met de plusklassen omgaan, zowel organisatorisch als financieel. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris die aanbeveling oppakt en dat scholen verplicht worden om dit in hun schoolgidsen duidelijk te maken.

Mijn vraag van vorig jaar is nog niet helemaal beantwoord. Er waren toen aanwijzingen dat sommige scholen hun leerlingen ook buiten het schoolgebouw lessen lieten volgens, soms zelfs tegen betaling. Dat is nog niet helemaal boven water gekomen. Ik ga ervan uit dat het onderzoek nog niet afgelopen is en dat de staatssecretaris ons blijft informeren over de voortgang.

Ik ben blij met het extra geld dat er voor de hoogbegaafden komt. Wel krijg ik uit onderwijskringen te horen dat sommige schooldirecteuren het nogal een gedoe vinden wat zij allemaal moeten doen om bij het geld te komen. Ik vraag de staatssecretaris daar aandacht aan te geven. Als alleen degenen die de beste plannen kunnen schrijven het geld krijgen, is dat jammer. Het probleem wordt immers breed ervaren. Meerdere scholen willen graag een steuntje in de rug hebben om de groeiende aandacht voor hoogbegaafden verder handen en voeten te geven.

Ik vraag in het kader van hoogbegaafdheid aandacht voor een paar punten. Allereerst het screenen van leerlingen. Mij is gebleken, ook in het afgelopen jaar, dat nogal wat leerlingen de dupe worden van misdiagnoses. Vorig jaar is veel losgekomen en is het binnen de scholen een onderwerp geworden. Het gaat erom dat een verkeerde of een te late diagnose wordt gesteld, wat zeer schadelijk is voor de betrokken leerlingen. Er moet in geïnvesteerd worden dat screening tijdig en gericht plaatsvindt. Ik mis dat in de brief. Ik wil dat graag als punt meegeven om verder op te pakken.

Van belang is ook het kennisniveau van de leerkrachten. De staatssecretaris is daarmee bezig. Staatssecretaris Van Bijsterveldt, die verantwoordelijk is voor de lerarenopleiding, heeft daar ook een punt van gemaakt. Ik hoop dat het niet al te veel blijft hangen. Het is een belangrijke basis om deze kinderen binnen de scholen goed op te kunnen vangen.

Ook van belang is de uitwisseling van ervaringen met hoogbegaafde leerlingen tussen scholen. Er is al heel wat expertise met deze kinderen. De staatssecretaris moet bevorderen dat die kennis breed wordt gedeeld. Ik ben blij met de steun die zij geeft aan het initiatief van de begaafdheidsprofielscholen. Het is goed dat het niet alleen in het vo maar ook in het primair onderwijs een kans krijgt. Ik heb ook een keer de fout gemaakt bij de Leonardoscholen om te denken dat die alleen maar hoogbegaafde leerlingen tellen. Dat is niet zo. Het is een concept met klassen die voor een groot deel bestaan uit hoogbegaafde leerlingen. Ook ik vind dat die met andere leerlingen in aanraking moeten komen. Dat kan ook op andere manieren worden georganiseerd. Dat moeten wij aan de scholen overlaten. Wij moeten ons daarmee niet te veel bemoeien. Ik hoop overigens niet dat het de laatste keer is dat wij spreken over hoogbegaafde leerlingen. Wij moeten bezig blijven met dit onderwerp.

Over begin- en eindtoetsen had ik na de bespreking van het rapport-Dijsselbloem de hoop dat wij dat niveau waren ontstegen. Het is immers veel te beperkt om alleen over een begin- en een eindtoets te spreken. Daarom was ik blij dat het niveau van het leerlingvolgsysteem door de Kamer nadrukkelijk in beeld is gebracht. Je praat dan over veel meer toetsen, maar dan wel op een natuurlijke wijze in het schoolgebeuren ingebed. Ik ben blij met de manier waarop de staatssecretaris daarmee wil omgaan. Als wij de eerste toets daarvan een begintoets en de laatste een eindtoets willen noemen, heb ik daar geen enkel bezwaar tegen. Men moet op deze wijze inzichtelijk maken wat er gebeurt en, bij wijze van spreken, met één druk op de knop kunnen zien wat er gaande is. Wij moeten dus een beetje af van die discussie. Die is al veel gevoerd in de afgelopen jaren en wordt steeds meer bezigheidstherapie. Het zet niet echt veel zoden aan de dijk. Het doet ook geen recht aan wat er in de praktijk van de scholen gebeurt. Laten wij de scholen volgen. Die zijn al veel verder dan wij. Het leerlingvolgsysteem moet uitgezet worden. Wij moeten in de gaten houden dat het valide is. Er mag ook best wat variatie in komen. De systemen zijn immers onderling goed vergelijkbaar. Dan gaan wij er professioneel mee om. Ik spreek dus steun uit voor wat de staatssecretaris op dit vlak doet.

In het kader van de kwaliteitsagenda voor het p.o. is een enorme duw gegeven aan taal en rekenen. Dat is nodig, zo blijkt ook uit de nieuwe gegevens. De staatssecretaris doet dat goed en moet daarmee doorgaan. Kwaliteit is heel belangrijk. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris op schema ligt wat betreft de afspraken over het uitzetten van de agenda. Ik hoor daarover graag nog wat. Er bestaat geen twijfel over dat er wat moet gebeuren. Ik heb er alle vertrouwen in dat de staatssecretaris de zaak goed uitzet.

Ik heb nog niet alle details gezien van de afspraken voor leraren en schoolleiders. De nieuwe cao is voor de leraren heel goed. Het is een structurele verbetering van hun positie. Nu het vo nog. Wij gaan er natuurlijk niet over. Ik hoop echter dat het snel gebeurt. Een van mijn grote zorgen is het gebrek aan goede schoolleiders. Natuurlijk moeten wij kwaliteitseisen stellen. Dat is hard nodig. Er moet ook sprake zijn van borging. Wij moeten de deur niet zodanig op een kier zetten dat er helemaal niemand meer naar binnen kan. Wij moeten een beetje pragmatisch redeneren. Wij hebben heel hard schoolleiders nodig. Wij moeten ook niet willen denken dat niemand zijn energie meer in het basisonderwijs wil steken. Die verantwoordelijkheid rust bij ons en bij de samenleving.

Ik kom te spreken over de schoolbesturen. Ik snap wat de heer Dibi bedoelt en wat zijn zorgen zijn. Met zijn inzet begeeft hij zich echter op een hellend vlak. Ik kan immers doorredeneren. Politieke partijen krijgen subsidie van de rijksoverheid. Zij zijn verantwoordelijk voor de selectie van Kamerleden en bestuurders. Moeten wij kwaliteitseisen instellen voor de bestuurders van GroenLinks die deze mensen moeten selecteren? Hebben die het goed gedaan in de afgelopen jaren? Dit is een heel link onderwerp. Schoolbesturen zijn het bevoegd gezag en zijn dus afrekenbaar op de kwaliteitseisen in wet- en regelgeving. Als zij over de schreef gaan, bijvoorbeeld islamitische scholen en hun financiën, dan moet dat aangepakt worden. Het bevoegd gezag kan men daarvoor verantwoordelijk stellen. Met het zelf eisen stellen aan schoolbesturen, ook in het kader van verenigingsrechten, begeven wij ons op het hellend vlak. Als de heer Dibi daar een hoofdpunt van maakt, weet ik niet of zijn partij de juiste keuze maakt.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb er geen hoofdpunt van gemaakt. Ik heb misschien iets te hard ingezet. Mijn punt blijft echter staan. Er is een aantal grondrechten. De overheid moet de kwaliteit van het onderwijs bewaken. Een schoolbestuur speelt daarbij een belangrijke rol. De overheid moet dan ook niet bang zijn om daarover iets te willen zeggen. Misschien moeten schoolbesturen aan wat eisen voldoen. Dat hoeven geen extreme eisen te zijn, maar een aantal minimale basiseisen.

De heer Slob (ChristenUnie): De onderwijsvrijheid in Nederland is nooit ongelimiteerd. Er worden altijd kwaliteitseisen gesteld. In de geschiedenis is te zien dat het de ene keer wat meer is dan de andere keer. Nu zitten wij in een tijd dat wij er een onsje bij doen. Scholen worden op kwaliteit afgerekend. Dat kan en dat moet. Een schoolbestuur is het bevoegd gezag en is dus verantwoordelijk voor wat er gebeurt in het kader van de verschillende eisen. Scholen kunnen dus niet zomaar hun gang gaan.

Dit brengt mij bij de zwakke en de zeer zwakke scholen, ook rond het islamitisch onderwijs. De situatie is uiterst zorgelijk. Wij moeten echter zorgvuldig blijven, ook in het kader van wet- en regelgeving, over de te nemen vervolgstappen. Het is bijvoorbeeld niet mijn idee om van scholen te vragen om onwettige dingen te doen. Er bestaat echter zorg over deze leerlingen en hoe het verder moet. Hopelijk komen wij daar snel uit.

Ik ben blij met de ontwikkeling in de kwaliteit van de vrije scholen, al is die informatie alweer wat gedateerd. Ik hoop dat de ontwikkeling zich doorzet. Dat geldt ook voor de Iederwijsscholen en op Iederwijs lijkende schoolconcepten. Ook daar moeten wij de vinger aan de pols houden.

Antwoord van de staatssecretaris

De voorzitter: Wij moeten ons ervan bewust zijn dat wij dit overleg echt om 18.00 uur moeten afsluiten. De staatssecretaris zal dadelijk zeggen in welke blokjes zij haar betoog heeft verdeeld. Ik stel voor dat wij na ieder blokje daarover vragen stellen en dat zo beperkt mogelijk doen.

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Misschien mag ik beginnen met het volgende. Het was heel plezierig om te horen dat er een zo brede steun vanuit de Kamer is voor de kwaliteitsagenda. Elk van de leden heeft dit op de hem of haar kenmerkende wijze tot uitdrukking gebracht. Ik wil hen daarvoor hartelijk danken. Dit onderstreept dat het plan Scholen voor morgen, waarover wij vandaag spreken en waarover wij al eerder hebben gesproken, geen plan is dat vanuit het ministerie is bedacht, maar echt vanuit het veld in ontwikkeling is gebracht. Wij hebben er heel lang over gesproken met leraren, schoolleiders en allerlei andere betrokkenen, evenals met de organisaties in het onderwijs. Het brede draagvlak in het veld is hier in het parlement terug te zien. Natuurlijk plaatst de Kamer kritische kanttekeningen. Ik zal proberen daarop een goed antwoord te geven. De steun voor de hoofdlijn is evenwel van groot van belang.

De leden hebben natuurlijk gelijk dat een school veel betekenis heeft voor de ontwikkeling van kinderen en dat het daarbij om veel meer gaat dan de basisvaardigheden. Met die laatste begint het echter wel. Als de basisvaardigheden, taal en rekenen, niet op orde zijn, ontneem je kinderen ontwikkelingskansen. Dan zie je dat ook hun burgerschap in andere vormen in het gedrang komt. Om die reden vind ik de focus op taal en rekenen van groot belang, zij het dat ik scholen daarmee niet tekort wil doen. Scholen laten zich trouwens ook niet tekort doen. De rijke leeromgeving, waarvan de leden in het debat verschillende voorbeelden hebben gegeven, is namelijk aanwezig en die moet er ook zijn. In deze periode moeten wij echter ook helderheid bieden aan de scholen over onze focus. Wij leggen de focus bij taal en rekenen.

Dat betekent dat wij de scholen bijvoorbeeld niet weer moeten overladen met nieuwe maatschappelijke opdrachten. Vorige week was het debat daarover nog aan de orde. Dit zal tevens betekenen dat ik soms een misschien wat onaangename rol heb als Kamerleden met nieuwe suggesties komen waarvoor eveneens aandacht nodig is, of het nu gaat om de week van het sparen of om seksuele voorlichting. Jazeker, het laatste zit in de kerndoelen, maar nee, wij gaan geen nieuwe opdracht aan scholen verstrekken over de wijze waarop zij daaraan aandacht moeten besteden. Alle scholen weten dat dit in de kerndoelen zit, maar het is aan hen om daaraan aandacht te geven. Wij moeten nu met een heldere boodschap naar de scholen komen. Wij hebben met het parlement afgesproken dat in deze boodschap de focus op taal en rekenen ligt, en dat die daarbij in deze periode ook blijft liggen. Wij zullen daarover dus een redelijk eendimensionale boodschap blijven afgeven, met inachtneming van de rijkdom die het onderwijs te bieden heeft.

Zoals ik beloofd heb, noem ik de kopjes die ik zal langsgaan. Ik vertel graag iets over de verbetertrajecten en over de wijze waarop wij in de praktijk handen en voeten geven aan de kwaliteitsagenda. Waar staan wij daarmee en liggen wij op schema? Het volgende blokje betreft referentieniveaus en toetsing, twee onderwerpen die bij elkaar horen. Over kwaliteit in algemene zin zijn een hoop vragen gesteld, bijvoorbeeld in relatie tot klassenomvang, de kerndoelen et cetera. Deze breng ik ook samen onder een kopje. Vervolgens kom ik op het onderwerp excellentie. Het daarop volgende blokje is «onderadvisering». Welke maatregelen zijn genomen en wat is de stand van zaken? Daarna kom ik te spreken over de zeer zwakke scholen. Daarbij ga ik een aantal categorieën langs. Ik zou een korte opmerking willen maken – ook de Kamer is hierop begrijpelijkerwijs ingegaan – over het islamitisch onderwijs en de brief die de Kamer vandaag van staatssecretaris Van Bijsterveldt en ondergetekende heeft gekregen. Voorts Iederwijs: hoe zit het daarmee precies? Er is veel gesproken over de schoolleiders. Ook daarover wil ik graag het een en ander zeggen. De laatste blokjes gaan over de conciërges, de reserves in het p.o. en de ouderbijdrage. Als de Kamer veel vraagt, krijgt zij ook veel antwoorden, zo werkt het! Waar staan wij met de kwaliteitsagenda? 1000 scholen doen mee aan de taalverbetertrajecten en 375 scholen gaan meedoen aan de rekenverbetertrajecten. Honderden scholen staan op de wachtlijst om eveneens mee te kunnen doen. Ik wil best een inspanningsverplichting op mij nemen om te bekijken hoeveel scholen wij maximaal kunnen laten meedoen. Ik moet er echter bij zeggen dat ook bij Onderwijs het geld niet als manna uit de hemel komt vallen. Als ik al het geld al had, zou ik natuurlijk steeds veel scholen extra hebben willen toelaten. Dat is elke keer weer een zoektocht. Wij bekijken of er nog wat ruimte is om in latere jaren meer scholen te laten meedoen aan deze heel concrete trajecten. Het mooie van die trajecten is dat het geld daarvoor inderdaad «landt op de werkvloer», zo zeg ik tegen mevrouw Koşer Kaya. Dit wordt door de schoolleiders en de leraren echt zo ervaren. Wij zullen daarvan snel de eerste resultaten zien. Een van de onderdelen van de trajecten is dat per school en per leerling in beeld wordt gebracht wat de leeropbrengst is, dus welke vorderingen de leerlingen maken. Zo kunnen wij straks laten zien wat dit voor deze individuele scholen betekent. Hoe zit het bijvoorbeeld met het verbeteren van het leesonderwijs? Wij zullen dat ook heel precies met de Kamer delen. Zodra er positieve resultaten te melden zijn – of negatieve, maar daar ga ik niet van uit – hoort de Kamer van ons.

De middelen voor het verbeteren van het taal- en rekenonderwijs gaan dus zo veel mogelijk naar de werkvloer, bijvoorbeeld naar pilots in de onderwijssectoren. Wij geven het geld bijvoorbeeld uit aan voor- en vroegschoolse educatie en aan de ontwikkeling van het leerlingvolgsysteem, waarover ik zo meteen nog iets zal zeggen. Het gaat er vooral om dat scholen dit beter gaan gebruiken om hun eigen resultaten te verbeteren. Natuurlijk gaan wij ook middelen stoppen in het breed laten indalen van de referentieniveaus in het onderwijs, waarover ik zo meteen eveneens meer zal zeggen.

Er is veel gezegd over het inspectierapport over rekenen. Terecht heeft de Kamer vastgesteld dat het aantal van 23% rekenzwakke scholen zorgwekkend is. Tegelijkertijd zijn er veel rekensterke scholen. Dat geeft te denken. Het is bijzonder, en ook goed, dat de inspectie zich mede heeft gericht op de vraag wat een school rekensterk maakt. Dat men op schoolniveau als het ware beleid maakt van de eigen resultaten en deze op leerlingniveau volgt, en dat men dus nadenkt over de wijze waarop opbrengsten verbeterd kunnen worden, vormt de sleutel tot goed onderwijs. Dat geldt zowel voor taal als voor rekenen. Het is daarom heel belangrijk om de opbrengstgerichtheid weer op de agenda te krijgen. Dat criterium staat eigenlijk los van de pedagogisch-didactische opvatting.

Tegelijkertijd zien wij een hele discussie «onder professoren» over de vraag wat goed rekenonderwijs is. Het lastige daarbij is dat dit onderwijs heel verschillend kan uitpakken per leerling, zoals de heer Jan Jacob van Dijk ook zei. Ik heb gevraagd of het mogelijk is om deze discussie onder professoren te beslechten. Wij hebben daartoe de beste professoren van het land hierin als het ware de leiding laten nemen. Gisteren hebben wij bekend kunnen maken dat de KNAW, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, bereid is om deze discussie en het onderzoek naar de didactieken dat wij hebben gevraagd, op zich te nemen. Dat verheugt ons zeer. Ik hoop dat dit straks tot rust leidt in het veld. De discussie die nu woedt, is met name voor de leraren heel lastig en verwarrend. Zij vragen zich af: waar staan wij, en wat moeten wij ermee aan? Het is wel goed dat in deze discussie nu een countervailing power is ontstaan. Van één methode of één didactiek wordt de wereld immers niet beter. Dat er nu discussie ontstaat over de vraag wat goed onderwijs is, waardoor wij bijvoorbeeld voor jongens met een allochtone achtergrond, die de talige rekenmethodiek niet altijd goed aankunnen, misschien kunnen vaststellen dat er voor hen andere en betere methodieken zijn, lijkt mij heel gezond. Ik hoop dus dat dit uiteindelijk een heel vruchtbare discussie zal worden, die iedereen zal sterken in het beter en scherper nadenken over wat men voor welke leerling precies het beste acht. Ik heb er alle vertrouwen in dat de KNAW, die dit onderzoek zal leiden, met goede aanbevelingen zal komen.

De heer Jan Jacob van Dijk heeft gevraagd hoe wij kunnen stimuleren dat leraren meer leren van en met elkaar. Dat kan door het opbrengstgericht werken echt centraal te stellen in het onderwijs. Dat doen wij, bij wijze van leidraad, in de taal- en rekenverbetertrajecten. Van deze praktische trajecten is dit het uitgangspunt. Wij proberen daarnaast om op schoolniveau de uitwisseling van gegevens meer te organiseren om te bekijken wat scholen van elkaar kunnen leren. Daarover maakte mevrouw Dezentjé een opmerking. Misschien is het in dit verband goed om te melden dat wij jaarlijks een grote onderwijsconferentie organiseren. Op 19 november is er weer een. De conferentie gaat over taal en rekenen en over opbrengstgericht werken. Het «leren van elkaar» is daarbij agendapunt nummer één. Ook dit jaar doen weer heel veel leraren en schoolleiders mee. Dit is voor ons eigenlijk het belangrijkste onderwerp voor 2009. Onze focus voor 2009 binnen de kwaliteitsagenda ligt op opbrengstgericht werken en van elkaar leren.

Liggen wij daarbij op schema? Ik kan daarover een heel lang verhaal houden, maar in het kort is het antwoord «ja, wij liggen op schema». Dat is bijzonder, want wij werken op heel veel trajecten tegelijk. Wij volgen dat nauwkeurig, waardoor wij kunnen monitoren dat wij moeten ingrijpen als wij op bepaalde onderwerpen achterblijven. Dat doen wij ook. Ook wij hebben ons dus het opbrengstgericht werken eigen gemaakt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Is het geen illusie om te denken er een eensluidende conclusie uitkomt als een aantal wetenschappers aan het werk wordt gezet? Eenieder heeft zijn eigen overtuiging in dit soort zaken. Zet twee wetenschappers bij elkaar, zeker in dit soort wetenschappen, en je hebt drie verschillende meningen, zo blijkt over het algemeen. Is het geen illusie om te denken dat de staatssecretaris straks met een eensluidend advies kan komen? Is het niet veel beter om een aantal methoden aan te reiken waarvan men gebruik kan maken dan dat men probeert te beslechten welke methode wel en welke methode niet goed is?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb hierover geen heel expliciete opvatting, maar zouden niet ook docenten zelf zich moeten bezighouden met de methoden en het materiaal waarmee zij moeten werken, en niet alleen professoren?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik was laatst bij zo’n rekenconferentie met docenten. Zij wilden helemaal geen nieuwe methoden. De docenten willen dat hun methoden verbeterd worden op punten waarop het niet goed gaat. Zij willen differentiëren, zij willen maatwerk voor zorg- en achterstandsleerlingen en voor begaafde leerlingen, zij willen materiaal zodat ouders hun deel kunnen doen en kunnen helpen, en zij willen tips voor goede instructie. Een deel van het vele geld voor de doorlopende leerlijnen zouden wij kunnen besteden aan het ontwikkelen van dat soort instrumenten voor docenten. Volgens mij hebben zij daaraan het meest behoefte.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik las inderdaad dat de staatssecretaris zich nu ook gaat bemoeien met de rekenmethode. Ik merk op dat dit dan wel bewezen moet zijn. Tegelijkertijd vraag ik mij af waarom de staatssecretaris zich hiermee bezighoudt, terwijl dit toch eigenlijk het «hoe» is.

De heer Van der Vlies (SGP): Toen ik de staatssecretaris hoorde, dacht ik even: de geschiedenis herhaalt zich. In de jaren zeventig heb ik zo’n discussie onder wetenschappers over rekenen en wiskunde ook meegemaakt. Dan komen er adviezen en gaan er methoden geschreven worden. Dat zal nog wel gebeuren, maar daarin moet wel diversiteit zijn. Er moet keuzevrijheid blijven voor docenten en scholen. Dat zou althans mijn pleidooi zijn. Het moet geen eenheidsworst worden. Ik vraag de staatssecretaris om daarop te reageren, in de hoop dat zij dit zal onderschrijven.

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij doen wij wat de leden vragen. Ik bemoei mij er niet mee in de zin dat wij voorschrijven wat de goede methode is. Ik hecht eraan om dat hier te zeggen. De overheid gaat dit niet voorschrijven. Wij bepalen het «wat» en niet het «hoe». Een methode valt onder het «hoe». Wel kunnen wij het mogelijk maken dat er veel meer gedifferentieerd wordt, niet alleen binnen methoden maar ook tussen methoden. Mevrouw Kraneveldt bracht dat naar voren. Daarvoor is keuzevrijheid noodzakelijk. Wij vragen dus aan de KNAW: wat werkt in welke situatie voor welke leerling en hoe kun je daarmee omgaan? Zo wordt niet beslecht welke smaak het lekkerst is, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Er komt een deugdelijk onderzoek, waarin helder wordt neergezet wat werkt voor welke leerling. Wij gaan daarmee niet als het ware naar een staatsdidactiek. Zoals men weet, kennen wij die niet.

Voorzitter. Het volgende blokje betreft de referentieniveaus en de toetsing. Wij hebben een veldraadpleging gevraagd. Daarvan kan ik de uitkomst nog niet melden, omdat de PO-Raad nog bezig is om die aan ons te formuleren. Bij de VO-Raad gebeurt overigens hetzelfde. Zodra deze uitkomst er is, zullen wij die bekendmaken. Dan geven wij vanzelfsprekend tevens onze beleidsreactie daarop. Wij zijn het er wel over eens waarvoor deze referentieniveaus dienen, namelijk om de verbetercultuur in het onderwijs tot stand te brengen. Er moet een ijkpunt zijn voor de scholen zelf en voor de ouders van leerlingen om te bepalen waar men met leerlingen naartoe wil. Wat moeten kinderen kennen en kunnen?

Het is echter geen afrekenniveau. Als het zo zou worden ingezet, krijg je over het algemeen de verkeerde reactie, omdat wij willen dat alle kinderen meedoen. Een van de discussies die wij in veldraadpleging een plek hebben gegeven, gaat over de vraag wat wij doen met kinderen die speciale zorg krijgen. Hoe zorgen wij ervoor dat wij deze kinderen niet onderschatten? Wij willen immers een omslag maken, waardoor wij meer kijken naar wat kinderen wel kunnen dan naar wat zij niet kunnen. Daarom vind ik dat in principe alle kinderen recht hebben om aan het eind van de rit, in groep acht, te weten waar zij staan. Als dit echter tot een eenvoudig afrekenmechanisme voor scholen zou leiden, zijn er, zo weten wij, altijd situaties waarin kinderen buiten bijvoorbeeld het leerlingvolgsysteem of toetsen worden gehouden. Je moet daarin dus zorgvuldig zijn en goed bekijken wat er voor deze referentieniveaus en voor het inbedden daarvan in het onderwijs noodzakelijk is. Wij krijgen daarover een advies.

Er werd gevraagd wat dit nu precies betekent voor het vervolgonderwijs. Wij zeggen altijd dat het schooladvies het advies van de leerkracht is, met daarnaast de objectieve gegevens van bijvoorbeeld de eindtoets, in die samenhang.

Er is heel veel gezegd over toetsen. De woorden van de heer Slob waren mij eigenlijk het meest uit het hart gegrepen. Ik verkeerde in de veronderstelling dat naar aanleiding van het debat over het onderzoek van de commissie-Dijsselbloem de Kamer de wat simpel ogende discussie, als ik het zo mag zeggen, over begin- en eindtoetsen wat was ontstegen, en veel meer afging op de vraag of wij met de scholen kunnen afspreken dat wij van alle kinderen in groep acht aan het eind van de rit valide en betrouwbare gegevens hebben, niet alleen over waar zij staan, maar ook over wat hun ontwikkeling is geweest. Daarvoor is natuurlijk nodig dat het leerlingvolgsysteem wordt gehanteerd. Dat doen de scholen ook.

De discussie gaat dan ook niet over de vraag of er wel genoeg wordt getoetst in het onderwijs. Er wordt namelijk bij het leven getoetst. Het probleem is dat er te weinig wordt gedaan met de gegevens van die toetsen. Ik zou graag willen dat scholen meer en meer de gegevens van de toetsen gebruiken om hun individuele schoolbeleid erop te ijken, zodat zij bijvoorbeeld zien dat bepaalde groepen kinderen onderpresteren, en zij eerder kunnen ingrijpen als het talent op de plank blijft liggen. Als er bijvoorbeeld in bepaalde groepen problemen zijn met het leesonderwijs en er te veel kinderen op AVI-niveau achterblijven, zou ik willen dat in de school kan worden gevraagd hoe dat komt, wat de school eraan kan doen om het op te lossen en hoe ervoor gezorgd kan worden dat dit binnen een paar maanden beter loopt. Wij willen graag bewerkstelligen dat op die manier wordt omgegaan met de opbrengst. Daarvoor vragen wij van de scholen niet om meer te toetsen. Scholen zijn geen lesfabrieken, zo werd zonet gezegd. Ik zeg: scholen zijn geen toetsfabrieken. Het gaat erom dat met de toetsen en de opbrengsten uiteindelijk beleid gemaakt wordt dat ten gunste komt van de opbrengst van de individuele leerling en de school als geheel. Dat gaan wij nu bewerkstelligen. Dat is een cultuuromslag die niet onderschat mag worden. Het is ontzettend belangrijk.

Gevraagd is of de evaluatiepraktijk op een school als indicator voor de inspectie wordt gehanteerd. In de brief van 16 juni heb ik al het voorstel beschreven om de verbetering van de toets- en verantwoordingspraktijk in het basisonderwijs vorm te geven. Onder «evaluatiepraktijk» versta ik dan maar even de kwaliteitszorg en de mate waarin een school opbrengstgericht werkt. Wij hebben de inspectie gevraagd om een instrument te ontwikkelen om de evaluatiepraktijk op basisscholen te kunnen beoordelen. Dat is in 2009 gereed. Dat kan dan eventueel worden toegevoegd aan het toezichtskader. Daarbij is het belangrijk om zich te realiseren – daarover bestaat veel misverstand – dat door de inspectie naast de opbrengst ook allang het onderwijsproces wordt gebruikt om iets te zeggen over hoe goed een school is. Bijvoorbeeld de heer Gottlieb – de Kamer heeft hem niet genoemd, maar dat doe ik dan maar even – heeft gezegd dat zijn school te streng wordt beoordeeld door de inspectie, omdat die school veel leerlingen met een achterstand heeft, terwijl dat niet meetelt. Daarin heeft hij ongelijk. Er zijn namelijk ook veel scholen met veel achterstandsleerlingen die heel goed presteren. Dat komt omdat het onderwijsproces naast de uitkomst sec van de toetsopbrengsten altijd wordt meegenomen door de inspectie. Men kijkt dus, gelukkig maar, echt breder dan alleen maar naar de eindscore.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik ben blij dat wij al zulke goede stappen hebben gezet op het gebied van toetsen. Meer toetsen is nooit mijn pleidooi geweest. Wij moeten anders toetsen en meer met de uitkomsten doen. Wat is dan toch bij iedereen de drempel in het denken waardoor dit niet kan worden meegeteld in de beoordeling van de scholen? Daar is toch helemaal niets mee mis? Dat is toch een zuivere verantwoording? Als je de resultaten, de leeropbrengsten kent, kan daarop toch ook de school worden «afgerekend»? De staatssecretaris geeft in haar brief aan dat er veel scholen zijn die zorgleerlingen in de school houden omdat ze dan financiering ontvangen. Vindt de staatssecretaris dan ook dat wij die scholen moeten verplichten om de toetsen van deze leerlingen mee te rekenen in het eindresultaat?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ook wij zijn van mening dat wij niet voor alles altijd toetsen moeten willen. Wij moeten de toetsen niet op elkaar stapelen. Moeten wij echter niet een vorm van een eindtoets van het geheel hebben, al was het maar om het vervolgonderwijs niet op te zadelen met negatieve gevolgen?

De heer Bosma (PVV): Kunnen wij in het voorjaar 2009 iets in onze inboxen verwachten over de referentieniveaus?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): In aansluiting op wat mevrouw Dezentjé zei, vraag ik de staatssecretaris wat wij doen met de leerlingen die al een schooladvies voor praktijkonderwijs of lwoo hebben liggen. Gaan wij deze toetsen zichtbaar maken in de resultaten van de school, met de kanttekeningen die daarbij passen om recht te doen aan de school, of gaan wij toestaan dat dit niet meetelt? Ik vind echt dat je iedereen zo veel mogelijk moet meetellen. Dat zou ik graag horen.

Staatssecretaris Dijksma: Om met het laatste te beginnen: het antwoord is ja. Wel houden wij daarbij rekening met de omstandigheden. Dat er nu soms een drempel is, komt doordat scholen het idee hebben dat wij bij de beoordeling van hun resultaten onvoldoende rekening houden met de omstandigheden waarin leerlingen verkeren. De drempel die zij daardoor voelen, moeten wij slechten. Wij kunnen vanuit Den Haag wel zeggen dat iedereen getoetst moet worden en dat iedereen daarbij wordt meegenomen, maar als scholen zich daarbij benadeeld of unfair bejegend voelen, gaat er iets verkeerd. Ik wil dat draagvlak niet verspelen. Het is belangrijk om te zeggen dat alle leerlingen meetellen, dat wij alle leerlingen in beeld willen hebben en van alle leerlingen willen weten waar zij staan, al was het maar omdat de leerling daarop recht heeft, maar tegelijkertijd moeten wij rekening houden met de omstandigheden waarin scholen verkeren. Dat is precies wat wij gaan doen. Dat is ook het debat dat wij moeten voeren: hoe breng je de toegevoegde waarde van het onderwijs het scherpst in beeld? Dat is een spannend debat. Dit zal namelijk betekenen dat wij ook ons eigen handelen daarop steeds verder moeten aanscherpen. Ik vind dat wij dat met de experts in het veld moeten gaan doen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Zegt de staatssecretaris nu dat er dus omstandigheden zijn waardoor de scholen ontheven zijn van toetsen? Kan zij dat toelichten?

Staatssecretaris Dijksma: Nee, dat zeg ik niet. Dit moeten wij heel helder in beeld hebben. Wij willen alle leerlingen in beeld hebben. Wij willen dus van alle kinderen weten waar zij staan. Als er bijvoorbeeld sprake is van zorgleerlingen en daardoor de gemiddelde resultaten in opbrengsten anders zijn dan bij andere scholen, mag daarmee echter wel rekening gehouden worden. Het is het interessantst om te zien hoe scholen in staat zijn om vooruitgang op individueel niveau te boeken, op welk niveau kinderen zich ook bevinden. Daar gaat het ons toch om? Het gaat ons er toch niet om dat alle kinderen uiteindelijk naar het vwo gaan? Dat zou fantastisch zijn, maar wij weten dat het niet de werkelijkheid is. Wat ons hopelijk boeit en waarvan wij willen zien dat het gebeurt, is dat elk kind op zijn of haar eigen niveau in staat wordt gesteld om vooruitgang te boeken. Dat is de doorlopende leerlijn en die opbrengst wil je in beeld gebracht zien. Scholen vragen ons daarbij om ook rekening te houden met het feit dat nu eenmaal niet alle kinderen op hetzelfde hoge niveau zitten. Dan zeg ik tegen hen: daarin hebt u gelijk.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Dat vraagt volgens mij toch wel om een begintoets. Daarmee kun je het niveau vaststellen. Als je de leeropbrengst met een leerlingvolgsysteem wilt meten, zoals de staatssecretaris zegt – daar ben ik het zeer mee eens – dan kom je toch tot die conclusie?

Staatssecretaris Dijksma: Nee, want alle wetenschappelijke adviezen die ik hierover heb gekregen, zeggen dat de begintoets eigenlijk overbodig is. Ik vind dat je geen overbodige zaken moet invoeren. De kern is de leerlingvolglijn, het leerlingvolgsysteem en het feit dat scholen daarmee beleid moeten maken. Dat is helder en dat gaan wij van ze vragen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik wil hetzelfde als de staatssecretaris, dat is helder, maar ik wil het nog even scherp hebben. Kinderen hebben er niet alleen individueel recht op om te weten waar zij staan, al is het leuk dat dit intern zichtbaar is. Waar het mij echter om gaat is dat dit ook extern zichtbaar moet zijn, met de kanttekening dat scholen op een faire manier beoordeeld moeten worden. Hieraan zou je dus niet alleen de leeropbrengst kunnen koppelen, maar met name ook de gerealiseerde leerwinst. Die kun je in zo’n leerlingvolgsysteem laten zien. Dan kun je scholen er heel goed uit laten springen.

Staatssecretaris Dijksma: Kunt u mij dan het verschil tussen «opbrengst» en «winst» uitleggen? Dat verschil zie ik namelijk niet.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Jazeker. Winst is het verschil tussen een beginpunt en een eindpunt. Opbrengst is het uiteindelijke eindresultaat. Daarin zit een verschil. Het gaat mij erom dat je scholen recht doet door te laten zien welke leerwinst – de toegevoegde waarde – ze hebben gecreëerd. Je moet het wel zichtbaar maken. Ik vind dat kinderen er ook recht op hebben dat het extern zichtbaar is. Intern alleen is niet genoeg.

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij zijn wij het eens.

Voorzitter. Het antwoord aan de heer Bosma is ja.

De heer Bosma (PVV): Wat was mijn vraag dan ook alweer?

Staatssecretaris Dijksma: Uw vraag was of begin 2009 uw inbox met een referentievoorstel zou worden gevuld. Het antwoord daarop is ja.

De heer Bosma (PVV): Waarvan akte.

Staatssecretaris Dijksma: Ik kom op de vragen in algemene zin. Mevrouw Smits vraagt waarom wij niet gewoon massaal de klassen gaan verkleinen. Ik neem aan dat zij heeft kennisgenomen van het rapport van de Rekenkamer. In de jaren negentig is dit massief gebeurd. Wij hebben er miljarden in gestopt. Helaas was de conclusie in het Rekenkamerrapport redelijk vernietigend. Die luidde namelijk dat dit niet de opbrengst heeft gebracht die wij hadden gehoopt. Daarvan moeten wij natuurlijk leren. In de lumpsum gaan wij uit van een gemiddelde klassengrootte van 24 leerlingen. Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij dat organiseren. Daarin kunnen zij keuzen maken. Zo kan gewerkt worden met iets grotere groepen en een extra assistent. Ook naar dat soort zaken kijken wij. Volgens internationaal onderzoek kun je wel invloed op onderwijskwaliteit uitoefenen met kleine groepen, maar moet je dan echt onder de vijftien leerlingen terechtkomen. Als mevrouw Smits wil aangeven hoe zij de miljarden die daarvoor nodig zijn, denkt te kunnen voorrijden, kunnen wij daarna nog eens verder praten.

De heer Dibi (GroenLinks): De JSF! Staatssecretaris Dijksma: Hoe staat het met de leraar en de «verjuffing», zoals de heer Bosma het noemde, in het onderwijs? Het is belangrijk om vast te stellen dat het primair onderwijs er afgelopen week in is geslaagd om als sector het convenant LeerKracht om te zetten in een cao. Daarmee worden natuurlijk de randvoorwaarden voor alle docenten verbeterd. Dat maakt het beroep aantrekkelijk, naar ik hoop ook voor mannen. In het onderwijs wordt veel in deeltijd gewerkt. Voor kostwinners is het belangrijk dat zij op een zekere schaal gaan verdienen, waardoor het beroep aantrekkelijk wordt. Dat zou hopelijk een van de effecten kunnen zijn. Betere beloning, hogere functies alsmede meer differentiatie in functies, en meer scholingsmogelijkheden kunnen daartoe bijdragen. Daarnaast stellen wij met taal en rekenen en de focus daarop in het onderwijs een thema aan de orde waarvan wij weten dat het voor brede groepen, ook voor mannen, aantrekkelijk is om zich mee bezig te houden. Ik ben het met de heer Bosma eens dat het belangrijk is dat wij veel mannen in het basisonderwijs houden. Wij doen zo veel mogelijk ons best om dat voor elkaar te krijgen. Het heeft voor een belangrijk deel met arbeidsvoorwaarden te maken, en zoals bekend, werken wij daaraan.

Het volgende punt is de canon. Er ligt nu een wijziging in de AMvB inzake de kerndoelen voor bij de Raad van State. Wij hadden met de Kamer afgesproken dat wij ervoor zouden zorgen dat de canon zou worden opgenomen in de kerndoelen. Indien de Kamer daarover alsnog andere ideeën heeft, hoor ik het wel. Dit hebben wij echter al in een eerder debat voorgesteld. Toen hebben wij aanleiding gezien om te veronderstellen dat daarvoor steun bestaat.

De voorzitter: Laten wij niet te veel op de canon ingaan, want dat is op een ander moment al aan de orde geweest en komt later opnieuw aan de orde.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wel even recht doen aan het debat dat toen gevoerd is. Om die reden wil ik markeren dat wij er tegenstander van zijn dat de canon in de kerndoelen wordt opgenomen. Dat hebben wij tijdens dat debat aangegeven. Die helderheid wil ik graag geven. Er kan een meerderheid zijn geweest, maar wij waren er toen op tegen en blijven erop tegen.

Mevrouw Smits (SP): Ik vind het toch iets te gemakkelijk om zomaar over het verhaal van de kleine klassen heen te walsen. Ik zie juf Maud weer voor mij met die 26 kleuters. Dan denk ik: potverdorie, juf Maud wil dolgraag helpen. Zij wil al die kinderen recht doen en alle zorgleerlingen opnemen die zij toegeschoven krijgt. Daarvoor moet zij echter wel handen hebben. Het is lekker makkelijk om te zeggen dat de school daarvoor ruimte moet maken. Ook dit is een kwestie van politieke wil. Collega Dibi noemde net heel terecht een project waarop wel wat miljarden bezuinigd zouden kunnen worden. Zo zijn er meer. Ik hoef de woorden «hypotheekrenteaftrek» en «Uruzgan» nauwelijks te noemen. Het is dus een kwestie van politieke wil. Ik kan het niet goed uitleggen aan mijn juf Maud dat die keuzen gewoon niet gemaakt worden.

Staatssecretaris Dijksma: Dit vind ik heel erg makkelijk. Mevrouw Smits weet dat er in deze kabinetsperiode ongelooflijk veel geld wordt geïnvesteerd in het onderwijs, en dat is zeer terecht. Wij kunnen er tegelijkertijd niet aan voorbijgaan dat wij al ervaringen hebben opgedaan met klassenverkleining en dat de Rekenkamer daarover behoorlijk stevige uitspraken heeft gedaan. Ik vind het eerlijk gezegd van groot belang om ook dat soort onderzoeksresultaten mee te nemen bij de bepaling van keuzen. Wij kiezen er in deze periode voor om te investeren in de mensen, de frontmannen en frontvrouwen, in het onderwijs. Ik geloof dat iedereen dat ook zo begrepen heeft.

Mevrouw Smits (SP): Juf Maud heeft het niet zo begrepen, en zo zijn er nog heel veel juffen en meesters die ik heb gesproken die het niet op die manier zien. Straks wordt passend onderwijs ingevoerd. Er komen alleen maar meer zorgleerlingen de klassen in. De klassen worden niet kleiner. Wij investeren nauwelijks echt in het salaris van de docent. Dat zijn grote zorgen. Het is echt te gemakkelijk om te zeggen dat er genoeg wordt geïnvesteerd. Wij vinden van niet.

Staatssecretaris Dijksma: Ik kan mij voorstellen dat wij daarover van mening verschillen. Mevrouw Smits heeft echter niet het eigenaarschap over de zorgen van de leerkracht. Ik denk dat die hier breed leven en dat er veel partijen in de Kamer zijn die deze zorgen op een geheel eigen manier naar voren brengen. Je kunt met elkaar van mening verschillen over de vraag of het genoeg is. Iedereen met hart voor onderwijs vindt dat er nooit genoeg geld is. Wij hebben een miljard vrijgemaakt voor de leraren. Als mevrouw Smits dat niets vindt, mag zij aan al die mensen eens gaan uitleggen wat «niets» is. Een miljard is wel degelijk, ook in politieke begrippen en zeker in de samenleving, heel veel. Ik hoop dat juf Maud en al die anderen heel snel de eerste resultaten daarvan zien. Wij knokken voor hen en voor hun belang. Daarop mogen wij worden aangesproken.

Voorzitter. Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt over excellentie. Tegen de heer Slob moet ik zeggen dat het onderzoek, ook naar de plusklassen, doorgaat. Wij hebben een advies van de inspectie gekregen om op dat terrein vervolgonderzoek te doen. Ik heb de inspectie gevraagd om dat advies om te zetten in een vervolg. Het is waar dat wij nu op heel verschillende terreinen investeren. Dat zijn allemaal projecten die tot doel hebben om breed, voor het hele onderwijsveld, ervaring op te doen. Zo is er onlangs in Den Haag een project voor vroegsignalering gestart waarvan dit deel uitmaakt. Ook het kennisniveau van de leerkrachten is altijd verankerd in de projecten. Uiteindelijk is ons beleid er in de kern op gericht om excellentie te stimuleren en om basisscholen te prikkelen en in staat te stellen om echt alle kinderen uit te dagen, zodat zij zich prettig en gewaardeerd voelen. Wij ontwikkelen bijvoorbeeld in samenwerking met de expertiseorganisatie een vroegsignaleringsinstrument, zodat scholen veel eerder in de gaten hebben dat er sprake zou kunnen zijn van een kind dat meer aanbod nodig heeft dan het krijgt. Met al die verschillende initiatieven proberen wij om een breed beeld te krijgen van wat werkt en wat niet. Het Leonardoconcept is in Venlo bijvoorbeeld ingebed in een school voor speciaal onderwijs. De kinderen komen dus met elkaar in aanraking, zeg ik voor het geval de angst bestaat dat dit niet zo is. Men zorgt daarvoor, en dat is hartstikke goed.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb nog geen antwoord gekregen op enkele vragen. Waar blijven de hoogbegaafde leerlingen op de middelbare school? Hoe verloopt voor hen de overgang naar de middelbare school? In hoeveel gevallen maken hoogbegaafde leerlingen gebruik van het rugzakje? Vindt de staatssecretaris dat het rugzakje hiervoor bedoeld is? De staatssecretaris zegt dat leraren excellentie moeten stimuleren et cetera en dat zij dit ook in de klas goed moeten begeleiden. Zou het dan niet een idee zijn om hoogbegaafdheid en excellentie in het onderwijs tot een aparte afstudeerrichting te maken binnen een academische docentenopleiding?

De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb de vraag gesteld waar het geld terechtkomt. Ik zou het op prijs stellen als het geld dat beschikbaar komt – waarmee ik overigens heel blij ben – ook breed beschikbaar komt. Heeft de staatssecretaris contact met de PO-Raad om dit wat te bewaken? Mijn tweede vraag heeft betrekking op de screening. De staatssecretaris zei dat zij met een project voor vroegsignalering bezig is. Het is van belang dat de screening van hoogbegaafde kinderen echt verbeterd wordt, omdat er heel veel misdiagnoses zijn. Zit dat in dit project, of besteedt de staatssecretaris er nog apart aandacht aan om dat te verbeteren? Dit is namelijk echt van heel groot belang.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik begrijp dat de hoogleraren Maassen van den Brink en Kirchner hebben aangegeven dat de Leonardomethode nog niet onderzocht is en dat deze niet tot de aangenomen resultaten hoeft te leiden. Ik vraag mij dus af of het niet ook nodig is om goed opgeleide leraren te hebben die daaraan individueel meer leiding zouden kunnen geven.

Staatssecretaris Dijksma: Dat waren ongeveer vijftien vragen, denk ik. Ik zal proberen deze te beantwoorden. In plaats van «vroegsignalering» zou ik ook het woord «screening» hebben kunnen gebruiken, want eigenlijk bedoelen wij hetzelfde. Het gaat erom dat wij leraren in staat stellen om al vroegtijdig vast te stellen dat er bijvoorbeeld sprake is van onbenut talent. Daarom moet dit ook geen aparte afstudeerrichting worden, zeg ik tegen mevrouw Dezentjé, want deze vaardigheid is niet op te hangen aan bijvoorbeeld hoogbegaafdheid. Het gaat erom dat leraren beter in staat worden gesteld om te kijken naar kinderen en te ontdekken wat zij nodig hebben om hun talent te ontwikkelen. Er zijn veel verschillende soorten kinderen. Wat wij moeten proberen, is in het algemeen veel beter naar kinderen te leren kijken, niet alleen naar hoogbegaafde kinderen. Het heeft ook een relatie met opbrengstgericht werken.

De heer Slob (ChristenUnie): Het in kaart brengen hiervan overstijgt soms de competentie van docenten. Het gaat ook om de professionele mensen die erachter zitten en die scholen hierin adviseren. In dat segment is de kennis niet altijd voldoende ontwikkeld. Daarvoor moeten wij dus ook aandacht hebben. Ik denk aan psychologen, schoolbegeleidingsdiensten enzovoorts.

Staatssecretaris Dijksma: Daar heeft de heer Slob gelijk in. Dat is ook de reden waarom wij hen allemaal hierbij betrekken. Er is al een Steunpunt Hoogbegaafdheid. Er is heel veel expertise. Deze mensen zijn dan ook nauw betrokken bij dit soort vragen.

De heer Slob vroeg waar het geld terechtkomt. Wij hebben aangegeven dat wij dit niet zelf gaan organiseren. Wij zullen een jury op afstand van het ministerie vragen om dit voor ons te doen. Het is de bedoeling dat projecten breed verspreid over het land worden uitgezet. Wij stellen wel met elkaar criteria vast, maar wij gaan niet bepalen wie het geld vervolgens krijgt. Mijn ambitie is, net als die van de heer Slob, dat dit breed door het land heen zichtbaar wordt, maar ik ga niet zelf het geld verdelen. Dat laten wij aan experts over.

Is de Leonardomethode onderzocht? Het maakt van het project deel uit dat wij daarover meer evidence krijgen. Hoe zit het met rugzakken voor kinderen die hoogbegaafd zijn? Er zijn kinderen die hoogbegaafd zijn en een rugzakje hebben, maar het is niet zo dat ieder kind dat hoogbegaafd is, om die reden een rugzakje nodig heeft. Het rugzakje heeft niet te maken met de vraag of je hoogbegaafd bent, maar met de vraag of je speciale zorg nodig hebt. Zo zou ik het ook graag houden.

Wat gebeurt er verder met kinderen die hiervoor in het p.o. aandacht krijgen? De overheid is nu voor het eerst begonnen met beleid op excellentie. Zoals de leden hebben kunnen lezen in de brief, is met dit initiatief gestart in het primair onderwijs, waarvoor ik verantwoordelijk ben. De vraag op welke wijze dit een vervolg krijgt, kan ik gewoon nog niet beantwoorden, dat moeten de leden mij vergeven. Dit zal ik in overleg met mijn collega Van Bijsterveldt nader aan de orde moeten stellen, net als de Kamer. Ik wil wel vastgesteld zien dat wij heel blij zijn en het heel bijzonder vinden dat wij nu met dit verhaal aan de weg aan het timmeren zijn. Ik merk aan de reacties uit de samenleving dat er een grote behoefte bestaat om hierop beleid te maken. Dat is dus goed verstaan.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Wordt ook de effectiviteit van de Leonardomethode onderzocht?

Staatssecretaris Dijksma: Ja. Dat lijkt mij de belangrijkste vraag om te onderzoeken.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Wij hebben gehoord dat veel docenten zichzelf handelingsonbekwaam voelen om hoogbegaafdheid te herkennen en om de signalen te herkennen die een hoogbegaafd kind uitzendt als het niet lekker in zijn vel zit. Er worden wat instrumenten ontwikkeld, onder andere door het Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid. Daaraan is veel behoefte. Wil de staatssecretaris dat soort initiatieven ook stimuleren?

Staatssecretaris Dijksma: Dat heb ik volgens mij net in antwoord op de vraag van de heer Slob al gezegd.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Het lijkt irritatie op te wekken bij de staatssecretaris als wij een vraag net iets anders willen stellen.

De voorzitter: Dit heeft ook te maken met het feit dat wij onder tijdsdruk staan.

Staatssecretaris Dijksma: Vragen wekken geen irritatie, zeker niet.

Voorzitter. De heer Dibi heeft gevraagd wat wij gaan doen aan de onderadvisering. Daarover hebben wij vaker gesproken. Ik heb al eerder gemeld dat ik dit zelf een heel belangrijk onderwerp vind. Eén op de tien kinderen in het Nederlandse onderwijs heeft namelijk te maken met onbenut talent. Wij hebben naar aanleiding van eerdere Amsterdamse onderzoeken de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om ernaar te kijken. Is er sprake van onderadvisering? De uitkomst van dat onderzoek was dat dit niet het geval was. Als het al plaatsvond, zou het eerder bij kinderen met een autochtone achtergrond zo zijn dan bij allochtone kinderen. Daarna is er opnieuw een onderzoek geweest. Van een aantal uitkomsten daarvan heb ik maandag kennisgenomen, nog niet van het onderzoek als geheel. Naar ik heb begrepen, is men naar het hbo gegaan en heeft men de allochtone leerlingen daar gevraagd wat hun carrière, hun schoolloopbaan is geweest. Het zou interessant zijn om te zien of op die manier bij de autochtone leerlingen in het hoger onderwijs niet eenzelfde type getrapte schoolcarrière wordt gevonden. Ik ben dus benieuwd wat dit onderzoek precies zegt over onderadvisering, maar dat kan ik de Kamer nu gewoon nog niet zeggen. Je kunt daarnaar namelijk op heel verschillende manieren onderzoek doen. De inspectie bekijkt wat het schooladvies is, waar kinderen vervolgens terechtkomen en wat dat over hun schoolcarrière zegt. Dat is echt een andere methode dan te kijken naar leerlingen die in het hbo terecht zijn gekomen – ik zeg het nu wat simpel, maar daar lijkt het op neer te komen – en dan terug te redeneren naar de leerweg die deze leerlingen hebben doorlopen. Ik vind echter dat je geen risico mag nemen met onderadvisering. Daarom heb ik eerder al het internationale onderzoek toegezegd. Dat zal er in maart 2009 komen.

Omdat je geen tijd te verliezen hebt, zijn wij daarnaast al bezig om het maximale uit elk kind te halen. Daarbij ligt de focus natuurlijk op taal en rekenen. Wij weten namelijk dat er met taalonderwijs bij kinderen veel meer capaciteit gecreëerd wordt om hun schoolcarrière goed te doen. Daarnaast is er verscherpt toezicht op zwakke scholen en een verdubbeling van het geld voor vve. Ik zou ook graag kijken naar specifieke pilots, gericht op het tegengaan van onderbenutting van talent en het verbeteren van schooladvies. Dit heeft mijns inziens namelijk een relatie met de vraag of je als docent goed genoeg in staat bent om te zien wat er in kinderen zit en wat je eruit zou kunnen halen. Wij zouden misschien in pilots kunnen nagaan hoe basisscholen bijvoorbeeld zorg en begeleiding van zwakke leerlingen organiseren en uitvoeren, hoe ze de schooladviezen opstellen en welke gegevens zij daarbij gebruiken. Een belangrijke vraag daarbij is tegen welke problemen scholen aanlopen en hoe zorg en begeleiding en het proces van schooladvisering kunnen worden verbeterd. Ik kan mij voorstellen dat wij hiermee in Amsterdam, waar dit onderwerp zo vaak speelt, echt iets gaan doen in de concrete vorm van een project. Ik weet overigens dat men daarmee in Amsterdam zelf al bezig is. Zo gaan wij niet alleen macro iets doen op het punt van de schooladviezen, maar ook micro.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter...

De voorzitter: Het is misschien belangrijk om te melden, mijnheer Dibi, dat vanmorgen in de procedurevergadering is gevraagd om een brief aan de staatssecretaris te sturen met het verzoek om een reactie op dit rapport. Wilt u dan nog een aanvullende vraag stellen?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik beperk mij in mijn aanvullende vraag. Voor mij bestaat er geen twijfel over dat er sprake is van onderadvisering. De vraag is alleen hoe groot de omvang van het verschijnsel is. Ik wil dat de staatssecretaris die brief mede laat ondertekenen door staatssecretaris Van Bijsterveldt, want het gaat natuurlijk ook om het voortgezet onderwijs, dat de Cito-toets als hét advies neemt en het advies van de docent eigenlijk niet heel relevant vindt. Ik wil dus graag dat dit een gezamenlijke actie is van beide staatssecretarissen.

Staatssecretaris Dijksma: Dat zeg ik toe. Dat lijkt mij heel reëel en dat gaan wij dus doen.

Voorzitter. In verband met het onderwerp «zwakke scholen» heeft mevrouw Kraneveldt gevraagd of de norm niet te laag is. Dat kun je zo niet stellen. Die norm is relatief. Hij is dus ook afhankelijk van een aantal andere omstandigheden. Met het risicogerichte toezicht proberen wij het mogelijk te maken om het eerst aan de bel te trekken waar de problemen het grootst zijn. Zo willen wij zwakke scholen goed in het vizier krijgen. Wij hebben een Steunpunt Zeer Zwakke Scholen ingericht via de besturenorganisaties. Dat is op dit moment bezig met het inrichten van wat men noemt een «early warning»-systeem. Ook hiervoor komt er dus een soort vroegsignalering, waarbij er niet gewacht wordt tot het aantal zwakke scholen zo oploopt dat het dweilen met de kraan open wordt. Er wordt dus een heel scala van instrumenten ingezet. Naast het toezicht van de inspectie nemen besturenorganisaties zelf verantwoordelijkheid en maken afspraken met de verschillende sectoren waarin het aantal zwakke scholen pregnant is. Het gaat bijvoorbeeld om de Vrije Scholen, de noordelijke provincies en scholen in het speciaal basisonderwijs. Deze laatste vormen ook een categorie waarover wij zorgen hebben. Recent is er een rapport verschenen met een beoordeling waaruit blijkt dat Amsterdamse schoolbesturen eveneens te maken hebben met relatief veel zwakke scholen. Ook daarmee hebben wij specifieke afspraken gemaakt.

Daarnaast hopen wij met het wetsvoorstel inzake goed bestuur instrumenten te verkrijgen waarmee wij eerder kunnen optreden om ervoor te zorgen dat scholen niet afdrijven naar «zwak» of «zeer zwak». Voorkomen is echt beter dan genezen. Als je het laatste moet doen, zoals bij het islamitisch onderwijs, waarover ik straks nog kom te spreken, dan krijg je een enorme agenda. Onze ambitie is om ervoor te zorgen dat het aantal zwakke scholen veel kleiner wordt.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik denk dat er heel veel winst te behalen valt door de zwakke en zeer zwakke scholen eerder in beeld te krijgen. Dat gebeurt ook. Wij willen hetzelfde. Toch heb ik het idee dat wij nog te soepel zijn met onze normering bij het bestempelen van een school als «zeer zwak». Ik heb er behoefte aan dat de staatssecretaris ons een brief schrijft waarin zij meldt volgens welke methodiek een school precies als «zwak» of «zeer zwak» wordt bestempeld. Hoe gaat het met die normering? Wat moet een school dus echt fout doen om een «zeer zwakke» school te worden? Misschien kan de staatssecretaris zo’n brief toezeggen. Een andere vraag, die daarin misschien kan worden meegenomen, is deze. Wat betekent het vastleggen van de referentieniveaus waaraan scholen straks moeten voldoen, voor de normering? Nu hebben wij die eindniveaus nog niet, maar straks wel. Betekent dat een verandering in de manier waarop wij scholen gaan scoren op «nog voldoende» of «zwak» en «zeer zwak»? Ik heb informatie gekregen waaruit ik opmaak dat hierover nog wel degelijk het een en ander te bediscussiëren valt. Ik wil niet te veel in de techniek treden, maar ik heb daar toch zorgen over.

Staatssecretaris Dijksma: Ik zeg die brief toe. Het lijkt mij wel verstandig om die te sturen op het moment dat wij over de referentieniveaus spreken.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Mag dat voor volgende week? Dan hebben wij namelijk een AO over islamitisch onderwijs.

Staatssecretaris Dijksma: Daar gaat het niet over.

De voorzitter: Het onderwerp «islamitische scholen» komt dadelijk aan bod. Dit ging over een vraag van mevrouw Kraneveldt. Die brief is toegezegd.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wij hebben het over zeer zwakke scholen en de normering. Dat lijkt mij waardevolle informatie om volgende week over te beschikken. Laat ik het zo vragen.

De voorzitter: Degene die de vraag heeft gesteld, zegt dat dit niet nodig is en dat het bij de bespreking van de referentieniveaus kan, omdat het daarin past.

Staatssecretaris Dijksma: Ik kom op het islamitisch onderwijs. Het rapport van de onderwijsinspectie is voor ons aanleiding tot grote zorg. Dat hebben de leden ook in de brief kunnen lezen die staatssecretaris Van Bijsterveldt en ik aan de Kamer hebben gezonden. De aanleiding is gelegen in twee punten. Ten eerste staat bij eigenlijk de helft van de scholen de kwaliteit van het onderwijs ter discussie. Ten tweede zijn er bij 86% van de scholen problemen met het voldoen aan de financiële regels. Tegen de heer Dibi zeg ik dat dit wel iets anders is dan de bewoordingen die hij koos. Hij moet namelijk wel weten dat er hierbij een aantal heel ernstige situaties is, maar dat de 86% ook minder ernstige fouten bevat. Er is een verschil tussen aan de ene kant het zich moedwillig geld toe-eigenen en aan de andere kant het fouten maken tegen de regels, handelen dat incorrect is maar een andere betekenis heeft dan dat men de boel flest omdat men het geld wil hebben. Desalniettemin is het rapport reden tot grote zorg. Wij hebben de Kamer een aantal voorstellen gedaan om het probleem aan te pakken.

Aan de ene kant stellen wij generieke maatregelen voor, aan de andere kant een aanpak van school tot school waarmee wij ervoor zorgen dat wij de zaak zo snel mogelijk op de rails krijgen. Waar het nodig is om hard in te grijpen, zullen wij niet aarzelen. Dat weet de Kamer, en dat heeft men ook eerder kunnen zien. In één situatie, bij een school in Heerlen, heeft dit ertoe geleid dat ik opnieuw genoodzaakt ben geweest om aangifte te doen. Dat is al gedaan. Dit keer is het schoolbestuur zelf opgestapt. Het is dus niet nodig geweest om, zoals in Helmond, via de rechter het opstappen van het schoolbestuur af te dwingen. De rechter is hiermee overigens in hoger beroep akkoord gegaan. Ik hecht eraan om dat te zeggen. Het ministerie van OCW heeft ook in deze zaak dus in hoger beroep het gelijk aan haar zijde gekregen. Daar ben ik blij mee, want dit is een belangrijk signaal aan schoolbestuurders. De Kamer heeft hierover een debat gevoerd. Het signaal aan schoolbestuurders is hiermee helder gezet. Zij moeten zich aan de regels houden. Als zij dat niet doen, en weigeren op te stappen, hebben wij een titel, niet eens via onderwijswetgeving maar via het Burgerlijk Wetboek, om hen aan te pakken. Wij aarzelen nooit om dat te doen. Met deze trajecten zijn wij dus bezig. Ik begrijp dat de Kamer hierover volgende week met spoed met ons wil spreken. Dat is terecht. Als men het goed vindt, zou ik het hierbij dus willen laten. Volgende week kunnen wij heel uitgebreid alle maatregelen en voorstellen die wij voor ogen hebben en die de Kamer wellicht voor ogen heeft, met elkaar bespreken. Ik begrijp echter heel goed dat hierover opmerkingen gemaakt zijn, gezien de urgentie en het belang van dit onderzoek. Dat wilde ik dus van mijn kant ook doen. Dit onderwerp speelt namelijk.

Ik kom op Iederwijs. Toen ik vorige week de Volkskrant las, dacht ik ook: het lijkt wel alsof wij een soort toestemming geven voor deze vorm van onderwijs. Ik kan mij dus goed voorstellen dat die gedachte is opgekomen. Daarom denk ik dat het belangrijk is om datgene terug te halen wat wij in de door de Kamer gevraagde brief hebben vastgesteld. In ons land zijn er gewoon wetten en regels voor de wijze waarop scholen tot stand komen. De heer Jan Jacob van Dijk haalde regelgeving aan die wij recent hebben aangenomen. Deze gaat echter over particuliere – lees: niet bekostigde – scholen. Bij het niet-bekostigd onderwijs kunnen wij met de leerplicht in de hand optreden in de richting van scholen en kunnen wij melden dat de grond om een school te zijn vervalt omdat niet aan de leerplicht wordt voldaan. Als het gaat om het in aanmerking komen voor bekostigd onderwijs, is de regelgeving een heel andere. Volgens deze regelgeving is er via de gemeenten een mogelijkheid om op het plan van scholen terecht te komen. Daarvoor geldt voorafgaand geen inhoudelijke toets. Scholen die bekostigd worden zijn door ons niet op voorhand inhoudelijk met een soort «keuringsdienst van waren»-stempel goedgekeurd. Wel houden wij het goed in de gaten. In het geval van de Iederwijs-scholen doen wij dat onmiddellijk nadat de bekostiging in werking treedt, want zoals in de brief is gezegd, hebben wij wel degelijk, mede op grond van ervaringen uit het verleden, twijfels over dit concept. Als een school aan de regels voldoet en via de gemeente op het plan van scholen terechtkomt, heeft, zoals de leden weten, de wetgever, in dit geval de minister, weinig titel om op voorhand te zeggen dat een school niet in aanmerking komt voor bekostiging. Je kunt daarbij niet differentiëren naar aanleiding van het concept. Dan zou je dat namelijk voor alle scholen moeten doen. Daarmee kom je in een discussie terecht over de betekenis van artikel 23.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik begrijp de uitleg van de staatssecretaris. Vorige week, toen dit naar buiten kwam, heb ik links en rechts aan diverse personen gevraagd hoe het hiermee zit. Dat wilde ik weten voordat wij een reactie zouden geven. Iedereen zei: het is toch vrij logisch dat daarnaar in ieder geval even door de inspectie gekeken is. Dat is dus niet het geval. De verwarring bestaat rond de vrijheid van onderwijs. De vrijheid van onderwijs ligt bij ouders. Zij kunnen zelf een school stichten. Dat zegt echter nog niets over de voorwaarden die bestaan ten aanzien van de bekostiging. Dat zijn twee verschillende dingen. Daarnaast stel ik een vraag over de gemeenten, in het bijzonder als het gaat om Iederwijs. De leerplichtambtenaar is verplicht om aan de onderwijsinspectie te vragen hoe het precies zit met de kwaliteit van een bestaande school, als daar leerlingen naartoe gaan. In hoeverre mag dit bij de gemeenten worden meegenomen bij de beslissing om een school al dan niet op een plan van scholen neer te zetten?

Staatssecretaris Dijksma: Dat laatste kan dus niet. Dat is nu net het punt. Als de heer Van Dijk de discussie zou willen aangaan over het stellen van voorwaarden aan bekostiging, dan nodig ik hem van harte uit om dat te doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Misschien mag ik dan aan de staatssecretaris uitleggen dat vrijheid van onderwijs niet verplicht tot vrijblijvendheid. Integendeel, daar hoort een duidelijke verantwoordelijkheid bij.

Staatssecretaris Dijksma: Dat ben ik van harte met de heer Van Dijk eens. Ik ken artikel 23 als geen ander en een van de belangrijke elementen daarin is dit: het geven van onderwijs is vrij, maar van aanhoudende zorg voor de overheid. Wat dat laatste aspect betreft, zit ik er bovenop. Zo kent de heer Van Dijk mij ook.

De heer Van der Vlies (SGP): Het gaat toch gewoon om de bekostigingsvoorwaarden, of ben ik nu te naïef? Die gelden voor elke school, en hierbij ook.

Staatssecretaris Dijksma: Dat klopt ook, maar dat is pas nadat een school een school is. De bekostigingsvoorwaarden treden pas in werking op het moment dat je bekostigt. Hierbij gaat het echter om de vraag of je nog een toetredingsnorm zou kunnen stellen. Dat is wat de heer Jan Jacob van Dijk eigenlijk voorstelt.

De heer Van der Vlies (SGP): Daar sluit ik mij dus niet bij aan.

Staatssecretaris Dijksma: Dat vermoeden had ik al. Als het CDA deze discussie echter wil starten en de heer Van Dijk met voorstellen daarvoor zou willen komen, dan zie ik dat graag tegemoet. Ik wacht het af. Maar om misverstanden te voorkomen: nu bekostiging aan de orde is, zitten wij er bovenop om na te gaan of de scholen daadwerkelijk aan de bekostigingsvoorwaarden voldoen. Om die reden hebben wij de inspectie ingeschakeld en hebben wij haar gevraagd om ons op de hoogte te houden van de bevindingen. Als scholen niet aan de voorwaarden voldoen, zal ik niet aarzelen om de bekostiging te beëindigen, zoals ik eerder heb gezegd. Dat is de koninklijke weg.

Voorzitter. Ik kom op de schoolleiders. Misschien is het goed om te melden dat ik samen met de organisaties in het onderwijs bezig ben met een soort beleidsagenda voor schoolleiders. De Kamer heeft een aantal suggesties gedaan. Zo is gezegd dat wij moeten kijken naar de professionalisering. Registratie is aan de orde geweest. Wij moeten natuurlijk ook kijken naar tekorten aan schoolleiders. Op dit moment zijn er naar ik meen 190 vacatures, en de verwachting is dat dit er in de komende jaren nog veel meer zullen worden, tot 500 in 2011. Wij hebben de beloningsverbetering van schoolleiders al ter hand genomen. Deze gaat in per januari. Daarnaast kunnen wij het een en ander doen op het punt van de professionaliteit en het nadenken over vacatures. Op zichzelf ben ik een voorstander van het idee dat aan schoolleiders bekwaamheidseisen kunnen worden gesteld. Ik zeg erbij dat dit vanzelfsprekend in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de sector is. Op deze wijze bespreken wij dit gezamenlijk.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Te mijner informatie stel ik de volgende vraag. Volgend jaar gaan wij de Wet BIO evalueren. Dat is in principe voorzien voor juni. Dan is die wet volgens mij vijf jaar oud. In de beleidsreactie op de evaluatie zou ik graag ook iets zien over het toekomstperspectief. Waar staat de staatssecretaris in deze discussie en hoe kan de Wet BIO daarin eventueel een rol spelen, in samenhang met de eisen aan docenten?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik hoop dat de staatssecretaris meteen werk maakt van de bekwaamheidseisen, voordat de schoolleiders allerlei bevoegdheden krijgen bij de salariëring van docenten. Ik blijf daarop hameren. Ik hoop dat de staatssecretaris zo meteen nog terugkomt op de schoolbesturen. Ik mag hopen dat zij niet zal zeggen, zoals de heer Slob daarnet: er is een tekort en dus moeten wij niet al te moeilijk doen. Dat zou hetzelfde zijn als zeggen: er is een lerarentekort, het is moeilijk om gekwalificeerde docenten te vinden, laten wij dus maar onbevoegde docenten de klas in sturen. Die eisen zijn niet alleen voor docenten belangrijk, maar ook voor schoolleiders en andere lagen. Ik hoop dat de staatssecretaris daarmee instemt.

De heer Slob (ChristenUnie): Voor het verslag: ik plaats een kanttekening bij deze zeer simpele weergave van mijn woorden in eerste termijn.

Staatssecretaris Dijksma: Er zijn afspraken gemaakt, onder meer in het convenant Actieplan LeerKracht. Een daarvan is dat schoolleiders er vanaf januari komend jaar op vooruitgaan in hun salariëring. Die afspraak is gemaakt en ik ga niet terugkrabbelen. Die staat dus gewoon. Daarnaast is een discussie gewenst over de vraag hoe wij professionalisering van schoolleiders verder kunnen ontwikkelen, wat wij kunnen doen om dat vak interessanter te maken en hoe wij het dreigende tekort kunnen oplossen. Over die zaken, in onderlinge samenhang, praten wij nu met de verschillende organisaties, die daarover natuurlijk ook ideeën hebben. Ik heb daarbij gezegd waar ik sta. Ik ben voorstander van bekwaamheidseisen, maar de Kamer moet begrijpen dat dit mede een zaak van de sector zelf is. Misschien zijn wij al voordat de evaluatie van de wet aan de orde is, in staat om met onze agenda voor de schoolleiders te komen. Ik weet niet of het lukt om dan op dat terrein verdergaande stappen te zetten. In elk geval begrijp ik heel goed het gevoelen in de Kamer, en ik denk dat de organisaties dat ook begrijpen. Dat is dus allemaal goed gehoord.

Over het stellen van eisen aan de bekwaamheid van bestuurders hebben wij net een spannend debat meegemaakt. Bestuurders dienen zich natuurlijk altijd aan wet- en regelgeving te houden. Daarop rekenen wij hen ook echt af. Dat heeft de Kamer mij ook net horen zeggen met betrekking tot de casus-Helmond. Laat niemand dus denken dat dit werk is waarbij men aan geen enkele regel gebonden is. Deskundigheidsbevordering van bestuurders is natuurlijk vooral een zaak van de besturenorganisaties. Laten wij ook vaststellen dat zij dit heel serieus ter hand nemen. Verschillende besturenorganisaties zijn bezig met trainingen voor hun schoolbestuurders. Zoals men weet, heeft de inspectie recent vastgesteld dat het ook van belang is om het gesprek over het vorderen van de ontwikkelingen op de scholen meer en meer met de besturen te voeren, mede om hen daarbij als aanspreekpunt te gebruiken. Destijds was daarover nog wel wat discussie in de Kamer. Ook zo kan ertoe worden bijgedragen dat hogere eisen worden gesteld aan de wijze waarop de bestuurders zich verantwoorden. Ik denk dat het ook belangrijk is om dit zo te doen.

De heer Dibi (GroenLinks): Vindt de staatssecretaris dat schoolbesturen, bestuurders, bijgeschoold moeten worden voor het uitvoeren van het Actieplan LeerKracht?

Staatssecretaris Dijksma: Nee. Het is aan de besturenorganisaties om daarin verantwoordelijkheid te nemen. Zoals ik net heb geschetst, doen zij dat eigenlijk ook.

Mevrouw Smits (SP): Wij beoordelen nu de schoolbesturen achteraf, en als het fout gaat spreken wij hen erop aan. Denkt de staatssecretaris niet dat het een hoop leed zou kunnen voorkomen als er van tevoren door een soort kwaliteitseisen – dat is een groot woord – in ieder geval een soort garantie is? Ik bedoel het niet gigantisch, maar laagdrempelig en overzichtelijk.

Staatssecretaris Dijksma: Ik vind het heel vervelend dat ik nu steeds met artikel 23 moet komen aanzetten, maar het is wel zo. Als wij met elkaar afspreken dat het geven van onderwijs vrij is, kun je niet van tevoren eisen gaan stellen aan bestuurders. Wel moeten wij altijd scherp stellen dat bestuurders dienen te voldoen aan de eisen die wet- en regelgeving stellen. Een van de zaken waarop de Kamer ons mag aanspreken, is dat wij dat scherper gaan doen. Dat is mede de reden waarom wij het wetsvoorstel inzake goed bestuur in de maak hebben. Goed bestuur, het woord zegt het al, vereist dat wij op dat terrein de vinger aan de pols houden. Dat is echter iets anders dan het stellen van een toetredingsnorm.

Voorzitter. Wat is er beschikbaar aan middelen voor conciërges? Wat komt er bij de scholen terecht en wanneer zal dat zijn? Alles wat beschikbaar is, komt bij de scholen terecht. In de vorige kabinetsperiode was dat al 50 mln. Wij hebben naar aanleiding van het actieplan 20 mln. extra beschikbaar gesteld. Zoals men weet, is er naar aanleiding van de algemene beschouwingen nog eens 10 mln. bij gekomen. In totaal is er nu dus 80 mln. beschikbaar voor conciërges. Dat betekent dat wij de 800 scholen die wij moesten afwijzen omdat de pot leeg was en die op de wachtlijst stonden, geld hebben toegekend. Alle scholen die aan de regelgeving voldeden en die nog op de wachtlijst stonden, zijn daarin met terugwerkende kracht opgenomen. Daarmee hebben wij nu ongeveer 2500 scholen een conciërge kunnen geven. Dat betekent dat wij nu gestaag vorderen met het bereiken van het aantal conciërges dat dit kabinet heeft willen financieren. Zoals gezegd, zijn dat er 2500 meer dan in de vorige periode.

Hebben besturen het geld van reserves staan bij banken die in de problemen zijn? Wij hebben geen signalen gekregen dat dit zo is. Wel bekijken wij in het kader van de reserves hoe scholen aan het beleggen zijn. Daarover heeft de Kamer al eerder een toezegging gekregen. Zoals is beschreven in de uitgebreide brief die de Kamer hierover heeft gekregen, zijn wij ook aan het bekijken of wij met betrekking tot de reserves een soort signaleringsniveau kunnen afspreken. Daarmee moeten wij wel ervaring opdoen. Wij hebben nu namelijk voor het eerst in het primair onderwijs jaarverslagen. Eigenlijk zou je natuurlijk over langere tijd willen zien of het geld inderdaad op die bank blijft staan of dat het uitgegeven wordt. Als schoolbesturen geld reserveren voor bijvoorbeeld vervanging van een aantal zaken, dan doen zij dat terecht. Dat zijn wij denkelijk met elkaar eens. Als geld wordt gereserveerd dat niet wordt uitgegeven, moet het terug naar het primair proces. Ook daarover zijn wij het eens. Doordat wij pas vanaf 2006 voor het eerst zicht krijgen op de reserveontwikkeling, hebben wij echter tijd nodig om het beter in beeld te brengen. Volgens mij is het uitgangspunt dat wij geen geld onnodig laten oppotten, want dat moet gewoon naar het primair proces. Wij proberen het met elkaar ook zo te regelen dat dit niet gaat gebeuren.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter...

De voorzitter: Mijnheer Dibi, wij zijn wel de tweede termijn aan het verspelen.

De heer Dibi (GroenLinks): Wanneer kunnen wij de informatie over zo’n signaleringsgrens tegemoetzien?

Staatssecretaris Dijksma: In het voorjaar, zo wordt mij ingefluisterd. Ik heb onze brief, die op de agenda stond, nu even niet bij de hand. Er is een eerste onderzoek gedaan door PricewaterhouseCoopers. Daarbij hebben wij allerlei mensen betrokken. Op basis daarvan doen wij vervolgonderzoek. Wij hebben meer gegevens nodig. Onder meer zijn wij de scholen die het meest in beeld zijn omdat er heel veel geld zit, evenals scholen waarvan wij denken dat die misschien veel te weinig op de bank hebben staan – die zijn er namelijk ook – nader aan het bekijken. Zo willen wij een beeld krijgen van wat er precies speelt. Zodra daarover meer informatie beschikbaar is, krijgt de Kamer die. Ik durf nu even niet uit het hoofd te zeggen wat daarvoor het meest reële moment is. Ik wil geen loze belofte doen. Dat moeten wij dus even uitzoeken.

Voorzitter. Al eerder, in een vorig debat, hebben wij toegezegd dat de inspectie in 2009 onderzoek gaat doen naar de hoogte van de ouderbijdrage en de wijze waarop men daarmee omgaat. Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft hetzelfde voor het vo toegezegd. Het is belangrijk om dat na te gaan. Wij willen immers niet dat deurwaarders op ouders worden afgestuurd. Dat lijkt mij helder. De ouderbijdrage is vrijwillig en dat moet die ook blijven. Juist omdat de bijdrage vrijwillig is, gaan wij geen maxima vaststellen. Of je bemoeit je ermee – en dan is de bijdrage niet meer vrijwillig, maar stel je regels – of je stelt geen regels, behalve de regel dat die bijdrage vrijwillig is. Dan moet je er wel voor zorgen dat dit ook helder is. Dat laatste gaan wij doen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Van een medewerkster van onze fractie die een kind in het voortgezet speciaal onderwijs heeft, heb ik begrepen dat in dat type onderwijs vaak een bijdrage voor het boekengeld wordt gevraagd, omdat scholen niet uit de kosten komen. Hierbij gaat het om voortgezet onderwijs, ook al valt het onder het p.o. Die scholen zeggen dat zij in de problemen komen als er heel strikt op toegezien wordt dat de ouderbijdrage vrijwillig is. Deze moeder betaalde wat bij en had daar begrip voor, omdat de school in de problemen zit. Nu mag dat echter niet meer, zo zei zij, en komt de school nog extra in de problemen, omdat de school de boeken niet kan betalen. Misschien komt dit onderwerp bij het passend onderwijs nog aan de orde. Ik noem het nu, want er zit daar een groot probleem.

Staatssecretaris Dijksma: De Kamer heeft van mij op dit punt volgens mij al een brief gehad. Deze kwestie betrof een school hier in de buurt, die inderdaad aan ouders geld vroeg voor boeken. Dat kan dus niet, want in deze vorm van onderwijs zijn de leermiddelen voor rekening van de school.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): In theorie wel, maar in de praktijk blijkt dat scholen er niet mee uitkomen.

Staatssecretaris Dijksma: Wij hebben hierover al eerder vragen gekregen, en de Kamer heeft daarop al antwoord gehad. Wat mij betreft zetten wij het debat op een ander moment voort.

Toezeggingen

– De Kamer ontvangt begin 2009 het wetsvoorstel inzake de invoering van referentieniveaus. De staatssecretaris zegt toe, de Kamer tegelijk daarmee schriftelijk te zullen informeren over de normering die wordt gehanteerd bij het benoemen van een school als «zwak» of «zeer zwak».

– Namens beide staatssecretarissen van OCW ontvangt de Kamer een brief over het onderzoek naar onderadvisering.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van de Camp

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Halsema (GroenLinks).

Naar boven