31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 82 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2010

Goed mbo-onderwijs kent goede lesroosters, is gebaseerd op een volwaardig lesprogramma gedurende de gehele opleiding, is voldoende uitdagend en ambitieus, wordt verzorgd door capabele docenten in een moderne setting en bereidt studenten goed voor op startposities op de arbeidsmarkt.

Er is de laatste weken veel publiciteit ontstaan naar aanleiding van klachten van studenten en de publicatie van zeer zwakke mbo-opleidingen door de Inspectie van het Onderwijs. Duidelijk is dat sommige mbo-instellingen hun zaken onvoldoende op orde hebben. Het gaat vooral om een goede organisatie van het onderwijs, hét echte handwerk van een school: voldoende lessen, goede roosters, adequate verzuimregistratie en een degelijke klachtenregeling.

Bewust heb ik vorig jaar in overleg met de inspectie gekozen voor meer transparantie over de prestaties van de mbo-instellingen. De inspectie is begonnen met de publicatie van zeer zwakke opleidingen en examens. In het najaar van 2010 zal de inspectie complete profielen van de mbo-instellingen publiceren. Deze publicaties geven inzicht hoe het staat met het mbo. Dat is goed voor ouders en (aanstaande) mbo-studenten, maar ook voor bestuurders van mbo-instellingen. Ik wil hen stimuleren het beter te doen daar waar het niet goed gaat. Ik wil ook recht doen aan de vele mbo-instellingen waar het wel goed gaat en die lijden onder negatieve publiciteit over het mbo in het algemeen. We hebben immers in de afgelopen jaren vele cijfers langs zien komen die aantonen dat het merendeel van de mbo-studenten uitstekend terecht komt en ook tevreden is over zijn of haar opleiding.

Voorafgaand aan het AO van 14 april 2010 informeer ik u met deze brief over de laatste stand van zaken ten aanzien van de kwaliteitsagenda mbo.

Ombudslijn MBO

Bij een aantal scholen is de behandeling en afhandeling van klachten nog onvoldoende op orde. Zo blijkt uit de rapportage van de Inspectie van het Onderwijs, maar ook uit de recente commotie naar aanleiding van klachten van studenten zelf. Tegen deze achtergrond heb ik de Ombudslijn MBO in het leven geroepen, die op 1 april 2010 van start is gegaan. De Ombudslijn MBO jaagt de behandeling en de afhandeling van de klachten tijdelijk aan en ziet erop toe dat zaken ook daadwerkelijk afgehandeld worden. De Ombudslijn MBO functioneert dan ook als mediator.

Inmiddels zijn er 35 klachten binnen gekomen. Het beeld is dat al deze klachten materieel goed oplosbaar zouden moeten zijn op het niveau van de school zelf. Ook veel ouders bellen de Ombudslijn MBO, dus die weten inmiddels de weg ook al te vinden. Ook worden nu praktische afspraken met de inspectie gemaakt. Ik houd maandelijks de stand van zaken bij om goed zicht te houden op de ontwikkelingen.

Versnelling toezicht inspectie

Zoals ik in eerder debatten dit jaar heb aangekondigd, heb ik inmiddels overlegd met de Inspectie van het Onderwijs over de mogelijkheid om de tijdspanne tussen observatie van een «misstand» en passende «sanctie» te verkorten. De inspectie is voornemens de volgende aanpassingen in het toezichtkader bve door te voeren:

  • 1. Direct na een kwaliteitsonderzoek waarbij de inspectie onvoldoende kwaliteit constateert, zal de inspectie een waarschuwing afgeven aan het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Dit levert één jaar versnelling op aangezien dit momenteel pas gebeurt als de kwaliteit na een jaar hersteltijd niet verbeterd is. Ten aanzien van het toezicht op de examens geeft de inspectie overigens al direct een waarschuwing na het constateren van een tekort.

  • 2. Na een waarschuwing heeft de mbo-instelling een jaar de tijd om de kwaliteit te verbeteren. Deze periode kan niet worden ingekort. Instellingen hebben dit jaar echt nodig.

  • 3. Vervolgens komt de inspectie opnieuw langs om de kwaliteitsverbetering te beoordelen. Mocht de inspectie dan opnieuw oordelen dat de kwaliteit niet op orde is, dan duurt het in de praktijk al snel een half jaar voordat het besluit tot intrekking van de examen- of onderwijslicentie door mij kan worden genomen. Door procedures zorgvuldig te stroomlijnen is hier tijdwinst van circa drie maanden te boeken.

  • 4. Tenslotte volgt dan de fase van de effectuering van het besluit. Bij het intrekken van de examen- of onderwijslicentie moet voldoende tijd zijn om een goede oplossing te vinden voor studenten die de desbetreffende opleiding volgen. Met name de specifieke wettelijke bepaling dat de licentie alleen kan worden ingetrokken met ingang van een schooljaar en indien het besluit vóór november het jaar daarvoor genomen wordt, kan er in de praktijk voor zorgen dat het effectueren van de ultieme sanctie wel erg lang uitblijft. Deze bepaling kan wat mij betreft komen te vervallen. De algemene wettelijke bepaling dat deelnemers een goede oplossing elders geboden moet worden, blijft gehandhaafd. Ik zal daartoe een wijziging van de WEB laten voorbereiden.

De inspectie bereidt de aanpassingen onder 1. en 3. thans voor ten behoeve van een aanvulling voor 2010 op het toezichtkader bve 2009. Deze aanvulling zal op 1 augustus 2010 van kracht worden. Over deze aanvulling zal overleg met het veld plaatsvinden conform de procedure van de wet op het onderwijstoezicht (WOT).

Toezicht op onderwijstijd

In deze kabinetsperiode is er gestart met scherp toezicht op onderwijstijd binnen het mbo. Dit toezicht blijft onverkort noodzakelijk. Het kan niet zo zijn dat studenten minder dan 850 uur onderwijs krijgen aangeboden (inclusief beroepspraktijkvorming). In het inspectierapport van december 2009 over onderwijstijd is te lezen dat de sector weliswaar vorderingen heeft gemaakt op dit punt, maar dat we er nog niet zijn. Dat spoort met aanhoudende klachten van studenten die roepen om «meer les». Ook komt het voor dat mbo-instellingen wel de 850-urennorm halen, terwijl er desondanks – bijvoorbeeld door een stage in dat jaar – mager geprogrammeerde periodes in het jaarprogramma van de student ontstaan. Dit is niet de bedoeling. Stage of geen stage: de onderwijstijd hoort, in alle periodes van het jaar, zodanig geprogrammeerd te zijn dat er geen grote gaten vallen en studenten vaak en/of langdurig niets te doen hebben.

De inspectie zal in mei/juni 2010 aan de slag gaan met een nieuw onderzoek naar onderwijstijd. Ik heb de inspectie gevraagd om in de beoordeling van programmering- en realisatiecijfers niet alleen te kijken naar het beeld over het hele jaar heen, maar ook of er gedurende het jaar geen grote gaten in de programmering vallen. Dit spreidingscriterium is thans geen wettelijke eis op zichzelf, maar is wel expliciet onderdeel van het waarderingskader dat de inspectie hanteert om de kwaliteit van een opleiding vast te stellen.

Tenslotte: de bestuurbaarheid van het mbo

Er is de afgelopen jaren hard gewerkt aan de implementatie van de nieuwe kwalificatiestructuur. En op veel plaatsen gaat dat goed. In de loop van de tijd is echter duidelijk geworden dat voor goed onderwijs, in welke vorm dan ook, de basis bij de mbo-instellingen op orde moet zijn. Een goede organisatie is essentieel. Dit is de reden dat ik MBO2010 zo’n anderhalf jaar geleden gevraagd heb met name scherp te zijn op het management en de bedrijfsvoering van de scholen. Ik heb deze inzet begeleid met individuele gesprekken met besturen van die instellingen waar ik extra zorg over heb. Ook heb ik inmiddels diverse malen contact gehad met de Raden van Toezicht in het mbo om hen scherp bewust te maken van hun belangrijke toezichthoudende taak. Hun rol en functie is, mede door recente wetgeving, maar zeker ook door recente gebeurtenissen in het mbo alleen maar in relevantie toegenomen.

Uit de rapportage van MBO 2010 blijkt dat deze focus op professionaliteit en bedrijfsvoering zeker tot verbeteringen heeft geleid. Toch blijven er binnen en buiten het mbo-onderwijs zorgen leven over het onderwijs zoals dat vormt krijgt binnen de mbo-instellingen. Daarbij zie ik ook dat de complexiteit van de opdracht in het mbo zeer groot is: vier niveaus, twee leerwegen (BOL en BBL), veel opleidingen (gericht op 627 kwalificaties), de schaal van de instellingen, een zeer diverse doelgroep qua studenten van heel verschillende leeftijden en een brede opdracht van initieel onderwijs, leven lang leren en educatie. Om over de zwaarte en intensiteit van arrangementen op niveau 1 nog maar te zwijgen.

Er zijn grenzen aan de organiseerbaarheid en daarmee ook de bestuurbaarheid van het mbo. Mogelijk zijn in de huidige setting en organisatievormen die grenzen bereikt. Het beeld is onduidelijk: ik zie zowel voorbeelden van mbo-instellingen (groot en klein) die uitstekend hun werk doen als van mbo-instellingen die hun zaken maar moeilijk georganiseerd krijgen.

Ik ben voornemens een commissie van deskundigen van binnen en buiten het mbo in te stellen en hen te vragen zich de komende maanden over de thematiek van bestuurbaarheid van het mbo te buigen en met richtinggevende aanbevelingen te komen voor het volgende kabinet. Deze commissie kan gebruik maken van de bevindingen van het onderzoek naar het bestuurlijk vermogen in het mbo dat de inspectie dit jaar uitvoert. Zo krijgt mijn opvolger bij zijn/haar aantreden op dit punt een scherp beeld en gaat er geen kostbare tijd verloren. Er staan immers veel belangen op het spel: de mbo-student verdient goed onderwijs én het beroepsonderwijs verdient een effectieve besturing.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven