31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 368 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2018

Tijdens het Ordedebat van uw Kamer op 27 maart jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 37) heeft het lid Van Meenen (D66) gevraagd om een brief van mij waarin ik mijn «positie rond de reductie van de uren» uiteen zou zetten. Dit verzoek werd aan mij doorgeleid met uw brief van 27 maart. Met deze brief kom ik hieraan tegemoet. Tevens wordt met deze brief uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van Meenen over de toepassing van de urennorm in het voortgezet onderwijs. Deze motie werd op 7 december 2017 ingediend bij de behandeling van de begroting voor het jaar 2018 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.1

Wettelijke ruimte

Ik realiseer me dat veel leraren én leerlingen in het voortgezet onderwijs werkdruk ervaren en dat veel leraren meer ontwikkeltijd wensen. Een eerste stap om meer ruimte te creëren voor maatwerk en voor ontwikkeltijd was de recente modernisering van de wettelijke normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Nu gaat het erom dat meer leraren en schoolleiders die ruimte daadwerkelijk aangrijpen. Voorbeelden in de praktijk laten zien dat dit kan.

Per 1 augustus 2015 zijn de urennormen voor het voortgezet onderwijs substantieel verruimd (Stb. 2015, nr. 148). Zo kunnen onder de vernieuwde wetgeving meer onderwijsactiviteiten volledig meetellen als onderwijstijd dan alleen «reguliere» lesuren. Ook bijvoorbeeld projecten, (onderzoeks-)opdrachten, (al dan niet facultatieve) keuzewerktijd, ict-ondersteund onderwijs, maatschappelijke of beroepsgerichte stages of een maatschappelijke diensttijd kunnen worden ingepland als onderwijstijd. Er is dus geen wettelijk minimumaantal lessen dat in totaal aangeboden zou moeten worden. Evenmin zijn er wettelijke voorschriften over het aantal uren dat per vak per week of in totaal op het rooster aangeboden moet worden, noch over hoe lang een lesuur moet duren.

Bovendien is er, anders dan voor genoemde datum het geval was, nu sprake van een urennorm voor een gehele opleiding (vmbo, havo of vwo) in plaats van een minimumaantal uren dat alle leerlingen per leerjaar zouden moeten volgen. Iedere leerling moet een programma kunnen volgen dat ten minste aan de wettelijke urennormen voldoet, maar voor iedere leerling mag van die normen worden afgeweken, ook naar beneden. Leerlingen behoeven niet allemaal dezelfde hoeveelheid onderwijstijd volgens hetzelfde lesrooster te krijgen. Maatwerk op het gebied voor onderwijstijd is voor elke leerling mogelijk en kan op schoolniveau geregeld worden, zonder dat daarvoor (inspectie-)ontheffing nodig is.

Scholen aan zet

Het gegeven dat onderwijstijd meer kan omvatten dan lestijd en dat het niet voorgeschreven is dat alle leerlingen evenveel onderwijstijd moeten krijgen, biedt leraren(teams) veel mogelijkheden om, in overleg met en gesteund door de schoolleiding en de medezeggenschapsraad, binnen de huidige wettelijke kaders zélf keuzes te maken over hún organisatie van het onderwijs en hún invulling van de lesroosters. Indien gewenst kan dus ook het wekelijkse of jaarlijkse aantal lesuren gereduceerd worden. Eventuele lesurenreductie, door een deel van de onderwijstijd anders in te vullen dan met lessen, of door een deel van de leerlingen een compacter rooster te geven, moet wel een bewuste, professionele en gedragen keuze zijn. Ik vind het essentieel dat het gesprek hierover op de scholen gevoerd wordt: leraren(teams) kunnen dit immers alleen maar zélf doen, gestimuleerd, ondersteund en gesteund door schoolleiding en medezeggenschapsraad. Het is daarbij belangrijk dat ook leerlingen goed betrokken worden, én dat leerlingen zijn toegerust om te kunnen meedenken en meepraten over de kwaliteit van hun onderwijs.

Het gaat er in de kern om gebruik te maken van de ruimte die er is. Ik realiseer me dat aanpassing van de onderwijs- en schoolorganisatie tijd en energie kost. Voordat een beoogde aanpassing in de praktijk kan «landen», hoe wenselijk ook gezien de behoefte aan meer ontwikkeltijd en minder werkdruk, vergt dit het doordenken, bespreken en beproeven van mogelijke wijzigingen. Paradoxaal kan dus juist een tijdelijke extra tijdsinvestering nodig zijn om op den duur tijd vrij te spelen voor bijvoorbeeld schoolontwikkeling. Maar als betrokkenen op school hier samen werk van maken, kan dat ook leiden tot nieuw elan en energie. Wel is het zo, dat roosters in de regel enige tijd voorafgaand aan het nieuwe schooljaar worden opgesteld. Scholen die hun onderwijs al in schooljaar 2018/2019 anders zouden willen organiseren, zouden daar dus nu al mee bezig moeten zijn.

Werken aan bewustwording

Ik ben met schoolleiders, leraren en roostermakers en het LAKS in gesprek om scholen meer bewust te maken van de mogelijkheden die zij zelf hebben om de urennormen in de praktijk zodanig toe te passen dat leraren meer ontwikkeltijd krijgen, en hen daarbij indien gewenst te ondersteunen. Sinds schooljaar 2015/2016 is ten behoeve hiervan voor leraren, schoolleiders en medezeggenschapsraden een gespreksnotitie beschikbaar, aan de hand waarvan op school het gesprek gevoerd kan worden over hoe om te gaan met de ruimte in de onderwijstijd.2 Daarin wordt onder meer toegelicht waaraan onderwijsactiviteiten moeten voldoen om volledig mee te kunnen tellen als onderwijstijd. Mede naar aanleiding van de eind 2017 aangenomen motie van het lid Van Meenen ga ik verder met leraren en andere onderwijsprofessionals in gesprek over hoe zij in de praktijk (meer) ontwikkeltijd kunnen realiseren.3 De bevindingen uit deze gesprekken, informatie over ruimte in wet- en regelgeving en voorbeelden uit de schoolpraktijk zullen worden opgenomen in een publicatie over ruimte in regels voor onderwijsontwikkeling en schoolorganisatie. Deze brochure zal aan het begin van schooljaar 2018/2019 beschikbaar komen.

Alle leerlingen in het voortgezet onderwijs verdienen inspirerend, uitdagend en zinvol onderwijs, dat hen vormt en voorbereidt op hun toekomst. Normen voor onderwijstijd zijn hiervoor een randvoorwaarde: ze kwantificeren de (normatieve) omvang van het onderwijsprogramma. Daarmee biedt een urennorm een kader voor de leerstof die leerlingen kunnen verwerven in het voortgezet onderwijs en voor de programmering van het curriculum. Scholen hebben echter veel ruimte om de onderwijstijd naar eigen inzicht in te vullen, ook met minder lesuren. De ruimte die de wettelijke urennorm biedt, maakt veel maatwerk mogelijk. Het is nu aan betrokkenen in het onderwijs om deze mogelijkheden aan te grijpen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven