31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2012

In het overleg over het wetsvoorstel kwaliteit (v)so met uw Kamer op 15 maart jl. (kamerstuk 31 289, nr. 124) heb ik toegezegd nog terug te zullen komen op de vraag van het lid Elias van de VVD-fractie over de zogeheten integratieklassen van leerlingen met een verstandelijke beperking in het regulier voortgezet onderwijs. Om een integratieklas mogelijk te maken, moet middels een experimenteerbeschikking worden afgeweken van de vigerende wet- en regelgeving voor het voortgezet onderwijs. Daarin wordt immers gesteld dat een leerling pas kan worden toegelaten tot het voortgezet onderwijs als die leerling geacht wordt het niveau van één van de onderwijssoorten in het voortgezet onderwijs te halen. De leerlingen waarom het gaat, voldoen niet aan deze toelatingseis, omdat zij zeer moeilijk lerend zijn.

De Blauwe Bloem bij het Novalis college in Eindhoven is het enige experiment, waarvoor een beschikking is afgegeven. Deze leerlingen zijn ingeschreven in een school voor regulier voortgezet onderwijs en krijgen een leerlinggebonden budget (rugzakje) voor de extra ondersteuning. Door deze middelen te bundelen is het mogelijk om een aparte klas in te richten en te faciliteren.

Ik onderschrijf de doelstelling van dit experiment. Echter in het nieuwe systeem van passend onderwijs zijn andere oplossingen mogelijk. De beschikking, die in 2010 voor de voortzetting van een dergelijk experiment in Eindhoven tot en met het schooljaar 2014–2015 is verlengd, hoeft derhalve niet nogmaals te worden verlengd.

Het structureel maken van een dergelijke mogelijkheid zou betekenen dat ik de Wet op het Voortgezet Onderwijs en het daarop gebaseerde Inrichtingsbesluit zou moeten wijzigen. Dat heeft niet mijn voorkeur, omdat in het voortgezet onderwijs ingeschreven leerlingen – met uitzondering van de leerlingen in het Praktijkonderwijs- in staat moeten zijn een diploma te halen. In deze gevallen is daar geen sprake van.

Een alternatieve route is dat de samenwerkingsverbanden passend onderwijs het uitgangspunt van de integratieklassen omarmen en besluiten in het gebouw van een school voor voortgezet onderwijs een nevenvestiging van bijvoorbeeld een school voor zeer moeilijk lerende leerlingen te vestigen. Als er tevens gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot symbiose die de wet biedt, dan kunnen leerlingen ook gezamenlijk aan onderwijsactiviteiten deelnemen. Ook is symbiose alleen, niet in combinatie met een nevenvestiging, mogelijk tussen een school voor regulier voortgezet onderwijs en een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Leerlingen kunnen dan een groot deel van de tijd doorbrengen op een reguliere school, waarmee ook tegemoet gekomen kan worden aan de wens tot integratie. Deze mogelijkheden zijn juridisch passend en vind ik zuiver. Daarmee wordt recht gedaan aan de wens tot integratie vanuit de betreffende leerlingen, zonder afbreuk te doen aan de toelatingseisen van het voortgezet onderwijs. De leerlingen blijven immers ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Deze vorm van samenwerking zal de komende periode met de inspectie worden uitgewerkt.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven