31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 112 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 januari 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over het afschrift van de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 5 oktober 2011, inzake eindexamens voortgezet onderwijs 2011 (2011D48316) aan de schoolleiders van de ZeeBrascholen.

De minister heeft de vragen en opmerkingen beantwoord. Deze zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

 
   

I.

Vragen en opmerkingen uit de fracties

 
 

1. Inleiding

 
 

2. Toename en voordelen digitale examens

 
 

3. Onbedoeld gebruik van sjablonen

 
 

4. Computer- en netwerkfaciliteiten

 
 

5. Elektronische hulpmiddelen voor leerlingen met dyslexie

 
 

6. Normering

 
     

II.

Reactie van de minister

 

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het afschrift van de brief van de Minister van Onderwijs aan de schoolleiders van de ZeeBrascholen. De genoemde leden zien aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige wrevel kennisgenomen van het afschrift van de brief van de minister.

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de brief van de minister (5 oktober 2011) betreffende de zorg ten aanzien van eindexamens voortgezet onderwijs 2011. De minister zet door middel van deze brief uiteen hoe zij denkt over de verdere uitbreiding van digitale examinering, het onbedoeld gebruik van sjablonen, computer- en netwerkfaciliteiten, elektronische hulpmiddelen voor leerlingen met dyslexie, normering en aantal errata bij examens.

De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennis genomen van het feit dat vrijwel alle scholen voor vmbo deelnemen aan een project voor digitale examens in de basisberoepsgerichte leerweg.

De leden van de SP-fractie hebben de brieven van de ZeeBrascholen en van de minister gelezen. Het valt de leden op dat telkens als vanuit het onderwijs wordt gewezen op tekortschietende financiën, de minister nauwelijks op een serieuze manier reageert op deze geluiden vanaf de werkvloer. Hoe hoog zijn de extra middelen die aan scholen beschikbaar zijn gesteld voor ict? De leden menen dat het goed zou zijn wanneer dit structureel geld zou zijn. Ict is altijd in ontwikkeling, waardoor kosten fluctueren. Kan de minister aangeven hoe de bijdrage aan scholen vanuit het rijk is opgebouwd? Wanneer is voor het laatst bekeken of scholen op het gebied van ict nog voldoende worden gefaciliteerd? Is de minister bereid om hiervoor een nieuwe berekening te maken?

2. Toename en voordelen digitale examens

De leden van de PvdA-fractie zijn ook geen dogmatische aanhangers van digitale examens. Computergebruik betekent binnen het onderwijs een verrijking van het didactische palet, maar juist centrale examinering is kwetsbaar omdat daarbij alleen al een eenvoudige stroomstoring risico’s betekent voor examenkandidaten die begrijpelijkerwijs bij centrale examens vaak aanmerkelijk meer stress ondervinden dan bij alle toetsen die zij tevoren hebben moeten doorstaan. Kan de minister melden hoe vaak zich sinds de invoering van digitale examens technische problemen hebben voorgedaan tijdens de afname van deze centrale examens?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de minister aangeeft dat navraag bij scholen en leerlingen leert dat digitale examens goed aansluiten bij de belevingswereld van de vmbo-leerling. Ook maakt de minister kenbaar dat een verdere uitbreiding van digitale examens in de gemengde- en theoretische leerweg in de rede ligt. Deze leden vragen hoe de minister de belevingswereld van de vmbo-leerling definieert en hoe deze in lijn staat met digitale examens. Ook vragen de leden van genoemde fractie hoe deze verdere uitbreiding van digitale examens in de gemengde- en theoretische leerweg vorm zal krijgen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat digitale examens goed aansluiten bij de vmbo-leerling, naar de mening van de leden geldt dit ook voor veel andere groepen leerlingen. Een vraag aan de minister is derhalve, of er spoedig een uitbreiding te verwachten is van het gebruik van digitale examens naar het totale voortgezet onderwijs?

3. Onbedoeld gebruik van sjablonen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister in de brief stelt dat het College voor Examens (CvE) nagaat of er sprake is van oneigenlijk voordeel, omdat vmbo-leerlingen tijdens het digitale examen Engels wellicht onbedoeld voordeel kunnen hebben gehad van op de computer aanwezige standaard sjablonen. Graag vernemen deze leden wanneer het College voor Examens een uitspraak doet over het eventuele voordeel en of het College ook mogelijk dergelijke voordelen bij de eindexamens Nederlands zal onderzoeken? In de brief van de ZeeBra-scholen d.d. 14 juli 20112 wordt namelijk naast het eindexamen Engels het eindexamen Nederlands genoemd, zo constateren genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat, ten aanzien van de gebruikte sjablonen bij het schrijven van een brief, het antwoord van de minister wel wat afhoudend en specifiek is. Ten aanzien van het schrijven van een brief mag van leerlingen verwacht worden dat zij op de hoogte zijn van zaken die van belang zijn voor het opstellen van de brief, die door een sjabloon uit handen wordt genomen. Daarmee is er niet alleen sprake van een oneigenlijk voordeel, maar riekt dit naar een ondeugdelijk examen. Bovendien biedt het gebruik van computers bij een examen nog andere onvermoede en oneigenlijke voordelen (van oneigenlijk gebruik van bepaalde programma’s tot regelrechte fraude). Is de minister voldoende op hoogte van de gevaren en worden deze afdoende bestreden? En zo ja, hoe glipte het punt van de sjablonen er dan tussendoor?

4. Computer- en netwerkfaciliteiten

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het verleden, scholen extra middelen hebben ontvangen voor het optuigen van een ict-infrastructuur om onder meer met digitale examens te kunnen werken. De voorzitter van de ZeeBra-scholen uit in de genoemde brief de vrees dat er niet voldoende middelen ter beschikking zijn gesteld aan de scholen om dit daadwerkelijk te kunnen doen. Graag vernemen deze leden hoeveel scholen de digitale infrastructuur op orde hebben en – indien die gegevens niet beschikbaar zijn – of de minister de brief van de ZeeBra-scholen als signaal ziet om die gegevens te verzamelen?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de minister stelt dat zowel het CvE als de minister zelf bewust zijn van het feit dat digitale examens andere en soms hogere eisen stellen aan de ict-infrastructuur van de scholen. Deze leden vragen of de minister de garantie kan bieden dat scholen over voldoende expertise beschikken betreffende de eisen die gesteld worden aan de ict-infrastructuur.

De leden van de CDA-fractie constateren dat ten aanzien van het gebruik van software de minister stelt dat het ondoenlijk is om voor alle gebruikte software geschikte formats aan te leveren van de examens. Is de minister het met deze leden eens dat het vele malen de voorkeur verdient om centraal deze formats aan te maken (voor de toeleverende organisatie een geringe inspanning) dan op locatie de bestanden om te zetten, waarbij er een groter gevaar bestaat van kennisnemen van de inhoud? Zo ja, wat wil de minister doen om ervoor te zorgen dat de examens voor bijvoorbeeld Kurzweil en Sprint Plus worden aangeleverd? Het argument dat omzetting tot verschillen kan leiden is juist een argument om het centraal te doen en niet lokaal allerlei problemen te doen ontstaan. Indien het verstrekte pdf-formaat geen problemen op zou moeten leveren, is de minister het dan met de leden eens, dat er onvoldoende voorlichting is verstrekt betreffende het gebruik van de pdf-bestanden? Scholen gaan bestanden toch niet nodeloos omzetten? Worden de pdf-bestanden ook met een spraaksynthese programma geprobeerd, zodat er zekerheid is omtrent de bruikbaarheid?

5. Elektronische hulpmiddelen voor leerlingen met dyslexie

De leden van de VVD-fractie zijn met de minister van mening dat de scholen de vrijheid hebben een geschikt programma te kiezen waarmee leerlingen met woordblindheid ondersteund kunnen worden. Wel vernemen genoemde leden graag of en hoe de minister de geschiktheid van ondersteunende programma’s meeneemt in het overleg dat zij voert met de PO-Raad, VO-Raad en de Groep Educatieve Uitgevers naar aanleiding van de door de Kamer aangenomen motie Biskop3 over adequate leermiddelen.

6. Normering

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de minister beweert dat het huidige systeem van de vaststelling van de normeringsterm door het CvE, voorheen CEVO, onveranderd is sinds 1999 en daarvoor slechts op onderdelen afweek. Dat is onjuist. Vóór 1999 werd in uitzonderingsgevallen bij landelijk zeer slechte scores (dus kennelijk te moeilijke examen) de normering opgehoogd, maar was in de regel de normering tevoren bekend. Sinds 1999 is het voor alle vakken telkens afwachten waar de cesuur tussen 5,4 en 5,5 wordt gelegd. In deze zin is er een principieel verschil tussen het normeringsysteem vóór 1999 en sinds 1999. Waarom verhult de minister dit feit?

Eerder hebben deze leden erop gewezen dat succes of falen van onderwijsvernieuwingen ondoorzichtig werd gemaakt doordat er jaar in jaar uit werd gejojood met de normering. Vindt de minister zo’n ondoorzichtigheid wellicht opportuun, bij alle budgetverschuivingen binnen het onderwijs?

Inmiddels bestaat het normeringsysteem reeds ruim tien jaar en als daarop kritiek klinkt vanuit de Kamer dan doet het CvE telkens het aanbod om een technische briefing te verzorgen. De leden van genoemde fractie waarderen dat deze bereidheid bestaat, maar vragen zich af of deze bereidheid de afgelopen tien jaren ten opzichte van het onderwijsveld wel voldoende bestond. Wat heeft het CvE de afgelopen tien jaar zoal gedaan om binnen het onderwijsveld draagvlak te verwerven voor haar gejojo met de normering bij alle vakken? Geconstateerd kan worden dat de kritiek na al die tijd niet is verstomd. Heeft de minister mede in het licht van de waarde van de diploma’s ook een finale datum in gedachten wanneer het CvE in het onderwijsveld draagvlak moet hebben verworven voor haar normeringsysteem, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat examens niet vooraf bij een grote groep getest kunnen worden. Volgens de minister heeft dit tot gevolg dat normering voor examens pas plaatsvindt als scholen de scores hebben opgestuurd. Dit wordt gedaan om de moeilijkheid jaar op jaar gelijk te houden. De leden vinden het belangrijk dat er ook over de jaren heen consistentie is wat betreft de moeilijkheid. Er zijn steeds meer onbevoegde leraren bijgekomen, waardoor de kwaliteit van onderwijs onder druk is komen te staan. Door bij de normering van examens te veel te kijken naar de scores van leerlingen, dreigt het risico dat examens makkelijker worden naarmate leerlingen minder kunnen, al dan niet vanwege slechter onderwijs. Is er wetenschappelijk onderzoek bekend naar dit risico van exameninflatie? Ziet de minister dit risico ook? Hoe wordt dit ondervangen?

II. Reactie van de minister

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie vragen naar de extra middelen die aan scholen beschikbaar zijn gesteld voor ict?

De leden menen dat het goed zou zijn als deze gelden structureel zouden zijn. Ict is altijd in ontwikkeling, waardoor kosten fluctueren. In de lumpsum materieel is vanaf 2008 jaarlijks een bedrag van € 80,- per leerling opgenomen voor ict.

Wanneer is voor het laatst bekeken of scholen op het gebied van ict nog voldoende worden gefaciliteerd? Is de minister bereid om hiervoor een nieuwe berekening te maken?

Eind vorig jaar is de evaluatie van de materiële bekostiging aan uw Kamer gestuurd. Daarin is ook de ict-component opgenomen.

2. Toename en voordelen digitale examens

De leden van de PvdA-fractie vragen mij te melden hoe vaak zich sinds de invoering van digitale examens technische problemen hebben voorgedaan tijdens de afname van deze centrale examens?

In 2011 zijn in totaal op 1 100 locaties digitale centrale examens afgenomen. Sinds de invoering van een gesloten, geïntegreerd digitaal examensysteem is het aantal storingen geleidelijk afgenomen en de laatste jaren stabiel. In totaal heeft daarbij op vijf locaties door technische problemen een afname niet plaats kunnen vinden.

Ik deel uw mening dat zoiets voor kandidaten een stressfactor kan zijn. In die vijf situaties is voor de kandidaten een adequate oplossing gevonden dankzij het feit dat digitale afname ook flexibel in tijd kan zijn. Dan zijn de gevolgen voor kandidaten beperkt en kan bij wijze van spreken de volgende dag de afname plaatsvinden. Scholen ervaren dat bij adequate begeleiding in deze context de stress van kandidaten niet groter is dan bij voorafgaande toetsen. De hoge waardering van kandidaten voor de flexibele digitale examens in de basisberoepsgerichte (BB) en kaderberoepsgerichte (KB) leerwegen onderstreept dat.

Tot slot wijs ik er op dat er ook bij een papieren examen risico’s zijn. Dat is zowel voor digitale als papieren examens niet geheel uit te sluiten.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe ik de belevingswereld van de vmbo-leerling definieer en hoe deze in lijn staat met digitale examens. Ook vragen zij hoe de verdere uitbreiding van digitale examens in de gemengde leerweg (GL) en theoretische leerweg (TL) vorm zal krijgen?

Zowel bij papieren als bij digitale examens is het van belang dat de contexten door de kandidaten worden herkend. In mijn antwoord heb ik het begrip

«belevingswereld»» smal gebruikt. In de presentatie (kleur, multimedia, één vraag per keer, gebruik van toetsenbord en muis) sluiten juist digitale examens aan bij wat leerlingen inmiddels in het dagelijks leven gewend zijn.

Wat de uitbreiding naar de GL en TL betreft: het is niet ondenkbaar dat op termijn voor deze leerwegen, die immers niet ver af staan van de KB leerweg, een vergelijkbare opzet van de digitale examens zal worden gerealiseerd. Op dit moment is daartoe nog niet besloten. Veel energie gaat op dit moment zitten in de ontwikkeling van de digitale examens KB leerweg en consolidering bij de BB leerweg. Ook vindt de komende jaren de transitie plaats naar nieuwe examensoftware. Daarnaast wordt bij nieuwe toetsen, zoals de rekentoets VO, de taal- en rekentoets MBO en de toekomstige tussentijdse toets in het VO ingezet op digitale, flexibele afname. Een versnelde invoering ook in de GL en TL zou een te grote wissel trekken op de ontwikkelcapaciteit van scholen en instellingen, van Cito, van het College voor Examens (CvE) en van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

In aansluiting op het voorgenoemde, vragen de leden van de CDA-fractie of er spoedig een uitbreiding te verwachten is van het gebruik van digitale examens naar het totale voortgezet onderwijs?

Het verder digitaliseren van examens in het voortgezet onderwijs wordt bewust gefaseerd aangepakt. Zoals hierboven gemeld trekt een versnelde invoering een te grote wissel op de examenketenpartners.

Bij de TL, de havo en het vwo wordt op dit moment beperkt gebruik gemaakt van digitale examens, met name bij vakken waarbij de inhoudelijke meerwaarde evident is. Het gaat hierbij in de eerste plaats om kunstvakken en verder bij de TL om biologie. In een experimenteerstadium bevinden zich natuur- en scheikunde 1 bij het vmbo TL en aardrijkskunde havo.

3. Onbedoeld gebruik van sjablonen

Graag vernemen de leden van de VVD-fractie wanneer het CvE een uitspraak doet over het eventuele voordeel voor vmbo-leerlingen en of het CvE ook mogelijk dergelijke voordelen bij de eindexamens Nederlands zal onderzoeken? In de brief van de ZeeBra-scholen d.d. 14 juli 20114 wordt namelijk naast het eindexamen Engels het eindexamen Nederlands genoemd, zo constateren genoemde leden.

In de brief van de ZeeBra-scholen wordt gesteld dat kandidaten bij het examen Nederlands niet werden beoordeeld op het correct samenstellen van een Engelse brief. Mede op grond van het feit dat bij het CvE over Engels opmerkingen binnen zijn gekomen, nam en neem ik aan dat de ZeeBra-scholen per vergissing ook spreken over het examen Nederlands. Immers, in het examen Nederlands wordt niet gevraagd een Engelse brief op te stellen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het gebruik van computers bij een examen nog andere onvermoede en oneigenlijke voordelen biedt (van oneigenlijk gebruik van bepaalde programma’s tot regelrechte fraude) en vragen of deze afdoende worden bestreden? En zo ja, hoe glipte het punt van de sjablonen er dan tussendoor?

Of de sjablonen zaken uit handen nemen die tot de exameneisen behoren, is ter beoordeling aan het CvE. Als bij een brief uitsluitend op correct taalgebruik wordt gelet, heeft een sjabloon bij deze opdracht geen effect. Als echter ook op aanhef, indeling en dergelijke wordt gelet, ligt dit anders.

Bij de brief Engels is sprake van een papieren examen, waarbij sommige scholen kandidaten in de gelegenheid stellen de computer als schrijfgerei te gebruiken. In deze context is het aan de school om er zorg voor te dragen dat kandidaten geen toegang hebben tot andere programma’s en dient de school op oneigenlijk gebruik toe te zien.

Bij de digitale examens is het programma beschermd tegen het openen van andere programma’s. De betrouwbaarheid van de beveiliging is door hackers getest. Dat is een van de redenen waarom het CvE voor de toekomst inzet op het uitsluitend toepassen van speciale examensoftware. In die software kan dan ook centraal worden geregeld dat geen enkele kandidaat (of desgewenst alle kandidaten) toegang heeft (hebben) tot sjablonen en kan anders dan nu de inhoud van de eventuele sjablonen centraal worden geregeld.

Via het model «noodscenario examens» ben ikzelf, maar ook de Inspectie van het Onderwijs geïnformeerd over de acties van het CvE indien er een incident ontstaat op dit terrein.

4. Computer- en netwerkfaciliteiten

Graag vernemen ook de leden van de VVD-fractie hoeveel scholen de digitale infrastructuur op orde hebben en – indien die gegevens niet beschikbaar zijn – of de minister de brief van de ZeeBra-scholen als signaal ziet om die gegevens te verzamelen?

Op dit moment is het afnemen van digitale examens nog een project. Op een enkele school na doen alle vmbo-scholen voor wat betreft de examens in de BB leerweg mee aan de digitale afname. Ook voor enkele vakken binnen de KB leerweg, GL en TL zijn digitale examens ontwikkeld en worden deze afgenomen zonder bijzondere signalen van de scholen. Al deze scholen hebben hun digitale infrastructuur voor wat betreft het afnemen van examens op orde.

Bij de havo- en vwo-scholen blijft het nog bij het oude maar wordt wel bij enkele vakken aanvullende informatie verstrekt via de computer.

De leden van de PVV-fractie constateren dat het CvE en ik ervan bewust moeten zijn dat digitale examens andere en soms hogere eisen stellen aan de ict-infrastructuur van de scholen. Het is dan ook om die reden dat scholen die deelnemen aan het project geïnformeerd zijn over systeemeisen, geheimhoudingsafspraken en begeleiding en ondersteuning. Voordat de examens daadwerkelijk worden afgenomen bepaalt de school de omvang van het aantal kandidaten dat gelijktijdig het examen aflegt (proef op de som). Met deze informatie worden de examens op de school ingeroosterd.

De leden van de CDA-fractie stellen onder andere een aantal vragen over centraal ontwikkelde formats en de omzetting naar spraaksynthese.

Ik ben het met de leden eens dat een centrale aanlevering van een voor spraaksynthese geschikt programma bij centrale examens gewenst is. Examens worden daarom ook geleverd in een internationale standaard die daarvoor geschikt is, te weten pdf met selecteerbare tekst. De scholen dienen bij de centrale examens een programma te gebruiken dat met deze standaard kan omgaan. Als het spraaksyntheseprogramma niet kan omgaan met de internationale standaard, dan is dat programma bij het centraal examen niet toegestaan.

Het beleid in deze wijkt niet af van dat bij andere hulpmiddelen. Ook voor bijvoorbeeld de grafische rekenmachine geldt niet dat de examens geschikt worden gemaakt voor willekeurig welke grafische rekenmachine, maar dat de school gebonden is aan machines die aan de gestelde eisen voldoen. Zou het CvE de examens leveren in verschillende formats die door verschillende programma’s kunnen worden gelezen, dan kan dat ook bij centrale levering leiden tot grote problemen. Het is, bij de grote productie van centrale examens, onvermijdelijk dat dan in een van de vele omzettingen een probleem ontstaat. Een aanvulling op het correctievoorschrift, waarbij per vraag en per omzettingsprogramma wordt aangegeven hoe per leerling te handelen, is hoogst ongewenst omdat de tweede corrector niet kan controleren welk programma is gebruikt. Omdat de pdf een internationale standaard is, is beperking tot pdf-geschikte programma’s reëel en wenselijk.

De pdf-bestanden zijn getest zodat er zekerheid is over de bruikbaarheid. Wel heeft een pdf-bestand enkele eigenaardigheden waarop de gebruiker alert moet zijn. Zo worden ook alineanummers voorgelezen, de kunstmatige stem maakt geen onderscheid tussen de tekst en het getal ervoor. Het CvE stelt zich op het uitgangspunt dat de dyslectische kandidaat die ook in het onderwijs en in het dagelijks leven van spraaksynthese gebruik maakt, met deze zaken kan omgaan.

Vanaf 2013 worden overigens de pdf’s op deze punten (centraal) technisch aangepast.

Een spraaksyntheseprogramma dat niet met pdf’s kan omgaan is tot die tijd nog steeds niet bruikbaar en toegestaan. Het CvE overweegt daarom op korte termijn te komen tot nadere specificaties van de spraaksyntheseprogramma’s die bij het centraal examen mogen worden gebruikt. Alleen goedgekeurde programma’s zijn dan bij de centrale examens toegestaan. Elke fabrikant is in de gelegenheid om een versie van zijn programma te leveren die aan de eisen voldoet.

Het CvE heeft de scholen voldoende voorlichting gegeven over het gebruik van de pdf-bestanden. Op grond van de brief van de ZeeBra-scholen is echter duidelijk geworden dat sommige fabrikanten of importeurs wellicht anders voorlichten c.q. adviseren. Het CvE zal aan dit punt de komende tijd nadere aandacht besteden. In een mededeling aan de scholen (van 4 november jl.) is hier reeds aandacht aan gegeven.

5. Elektronische hulpmiddelen voor leerlingen met dyslexie

De leden van de VVD-fractie zijn het met mij eens dat de scholen de vrijheid hebben een geschikt programma te kiezen waarmee leerlingen met woordblindheid ondersteund kunnen worden. Wel vernemen genoemde leden graag of ik de geschiktheid van ondersteunende programma’s meeneem in het overleg dat gevoerd wordt met de PO-Raad, VO-Raad en de Groep Educatieve Uitgevers (GEU).

Ik kan u melden dat de GEU reeds samen met de Stichting Dedicon, leveranciers en scholen werkt om lesmateriaal voor meer soorten dyslexiesoftware geschikt te maken. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief van 12 december jl. met als kenmerk 349016.

6. Normering

De leden van de PvdA-fractie constateren dat ik beweer dat het huidige systeem van de vaststelling van de normeringterm door het CvE, voorheen CEVO, onveranderd is sinds 1999. Vóór 1999 werd in uitzonderingsgevallen bij landelijk zeer slechte scores (waarschijnlijk te moeilijke examens) de normering opgehoogd, maar was in de regel de normering van tevoren bekend. Sinds 1999 is het voor alle vakken telkens afwachten waar de cesuur wordt gelegd. De leden van deze fractie stellen dat er een principieel verschil is tussen het normeringsysteem vóór 1999 en sinds 1999.

Het principe van de normering is -zo verzekert het CvE mij- onveranderd gebleven. Wel is het zo dat in 1999 een verfijning heeft plaatsgevonden. Voor die tijd kon bij alle vakken (na correctie) een normeringterm worden vastgesteld tussen 1,0 en 2,0. Voor moderne vreemde talen kan deze ook lager worden vastgesteld dan 1,0. Sinds 1999 geldt dat laatste ook voor andere vakken.

Terwijl vóór 1999 wel kon worden gecompenseerd voor een relatief moeilijk examen maar niet voor een relatief eenvoudig examen, kan sinds 1999 voor beide worden gecompenseerd. Pas sinds 1999 is het dus mogelijk om adequaat te normeren.

Inmiddels bestaat het normeringsysteem ruim tien jaar en als daarop kritiek klinkt vanuit de Kamer, dan doet het CvE telkens het aanbod om een technische briefing te verzorgen. De leden van genoemde fractie waarderen dat deze bereidheid bestaat, maar vragen zich af of deze bereidheid de afgelopen tien jaren ten opzichte van het onderwijsveld wel voldoende bestond.

Het CvE heeft zich in de afgelopen tien jaar maximaal ingespannen om ook aan het onderwijsveld de normering uit te leggen. Dat is gebeurd in massaal bezochte regionale voorlichtingsbijeenkomsten en conferenties, in contacten met kleinere groepen docenten, in artikelen in vakbladen van docenten en recent in een beschrijving van de systematiek op Cito.nl.

Het is het CvE gebleken dat docenten en schoolleiders, als de gelegenheid wordt geboden om de systematiek uit een te zetten, de billijkheid van het systeem herkennen en waarderen. Het LAKS heeft – na de eindexamens 2011- aangegeven dat de vastgestelde normeringtermen aansluiten bij de door hun achterban ervaren moeilijkheidsgraad. Kortom, de steeds wisselende normeringterm draagt bij aan het handhaven van de niveau-eisen.

Het CvE constateert ook dat het begrip van schoolleiders en docenten soms eenzijdig is. Voor een hoge normeringsterm bij een relatief moeilijk examen is meer begrip dan voor een lage normeringsterm bij een relatief eenvoudig examen. Terwijl beide een voorwaarde zijn voor de billijkheid van de uitslag. Ook uit de brief van de ZeeBra-scholen bleek dit onbegrip.

Het CvE is voornemens elke gelegenheid te blijven benutten om aan scholen, leerlingen en andere betrokkenen de bedoeling achter en de werking van de normeringsterm uit te leggen.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat examens niet vooraf bij een grote groep getest kunnen worden. Volgens het CvE heeft dit tot gevolg dat normering voor examens pas plaatsvindt als scholen de scores hebben opgestuurd. Dit wordt gedaan om de moeilijkheid jaar op jaar gelijk te houden. Zij vragen of er wetenschappelijk onderzoek bekend is naar dit risico van exameninflatie? Hoe wordt dit ondervangen?

Het risico van exameninflatie wordt zowel door mij als het CvE onderkend. Het is menselijk en dus niet onmogelijk dat makers van examens ««meebewegen», hetzij bewust of onbewust, met het door hen ervaren vaardigheidsniveau van kandidaten. Bij onze centrale examens vindt daarom op een aantal kernvakken een voortdurende ijking plaats waarbij examens over de jaren heen worden vergeleken.

Dit gebeurt door middel van zogenoemde pretests en posttests. De resultaten daarvan spelen een belangrijke rol bij de normering. Als leerlingen in de loop van de jaren minder vaardig worden, is dat zichtbaar in dalende resultaten. Als, wellicht, dankzij de hogere lat in 2012 de kandidaten vaardiger zijn, wordt ook dat zichtbaar, met betere cijfers. Als in 2012 ondanks de aangescherpte uitslagregels leerlingen er niet een tandje bij zetten, komen er geen betere cijfers.

Op grond van het onderzoek van de hoogleraren Hoijtink en Sijtsma worden reeds alternatieven voor pretest en posttest onderzocht, en wordt het aantal vakken dat aan deze equivalering wordt onderworpen geleidelijk uitgebreid. Dit systeem, samen met het sinds 1999 geldende systeem van variabele N-termen, borgt dat van jaar tot jaar de lat even hoog wordt gelegd.


X Noot
1

Samenstellingslijst:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), Voorzitter Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), Ondervoorzitter Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hazekamp en A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Rouwe, S. de (CDA) en Ouwehand, E. (PvdD).

X Noot
2

Ons kenmerk Parlis nr. 2011D38951.

X Noot
3

Kamerstuk 32 463, nr. 9.

X Noot
4

Uw kenmerk Parlis nr. 2011D38951.

Naar boven