Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 december 2011
Met uw brief van 9 november 2011, vraagt u mij om een reactie op de aan u gestuurde brief van Stichting De Nieuwe School over
de nieuwe exameneis en staatsexamens van 21 oktober 2011.
De punten, die Stichting De Nieuwe School bepleit in haar brief, zijn mij eerder gemeld en ik heb de Stichting mijn zienswijze
op deze punten ook medegedeeld.
Het betreft de volgende punten:
Een eindexamen VO bestaat uit een centraal examendeel en een school- of commissie-examendeel. Bij staatsexamens kan de situatie
zich – net als bij de VO-examens op de scholen – voordoen dat staatsexamenkandidaten voor bijna alle vakken bij het centraal
examen een onvoldoende scoren en dit compenseren met het cijfer van het commissie-examen (net als eindexamenleerlingen met
het cijfer van het schoolexamen).
Hierdoor kan een kandidaat/leerling met meerdere of alleen maar onvoldoendes bij het centraal examen toch slagen. Dit wreekt
zich vervolgens weer in het vervolgonderwijs. De kandidaat/leerling beheerst de stof onvoldoende, maar heeft toch een diploma.
Door toepassing van deze exameneis wordt juist een einde gemaakt aan deze weeffout in het systeem.
Ik heb aangegeven dat er rechtsongelijkheid ontstaat als ik een uitzondering maak voor deze groep staatsexamenkandidaten en
niet voor andere eindexamenleerlingen. Bij het afleggen van examens moeten dezelfde normen gelden om tot het besluit te komen
«geslaagd of gezakt» ongeacht of het examen is afgelegd aan een dagschool, het vavo of via een staatsexamen. Het civiel effect
van het diploma is gelijk. Een aangepaste regeling voor staatsexamenkandidaten ligt dan ook niet in de rede.
Wel heb ik het College van Examens (Cve) verzocht om na te gaan of een wijziging in de herkansingsbepalingen voor deze groep
staatsexamenkandidaten mogelijk of noodzakelijk is. Het Cve heeft inmiddels via een brief aan Stichting De Nieuwe School (d.d.
9 november 2011, kenmerk 11.02304) laten weten, dat zij eveneens geen reden ziet om een wijziging te maken, aangezien dit
afbreuk doet aan de intentie om de lat hoger te leggen in het VO. Indien een wijziging zou worden gemaakt, dan wordt de civiele
waarde van het (staatsexamen)diploma aangetast.
Volledigheidshalve sluit ik de eerdere antwoordbrieven bij1.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart