31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 106 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2011

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van de Kamerleden van de VVD-fractie en de D66-fractie inzake Isaac Beeckman Academie over de start van nieuwe scholen, met het kenmerk 2011D26830 (ingezonden op 24 mei 2011).

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Namens de leden van deVVD-fractie

1

Onderschrijft u de voordelen die de Isaac Beeckman Academie toeschrijft aan het staatsexamen boven het eindexamen? Wat is de reden dat scholen in het voortgezet onderwijs niet de mogelijkheid hebben staatsexamens aan te bieden aan hun leerlingen?

De Isaac Beeckman Academie veronderstelt dat er voordelen zijn verbonden aan het afnemen van staatsexamens in plaats van het afnemen van schoolexamens en het centraal examen. Deze voordelen zouden met name bestaan uit het gespreid aanbieden van examens in de bovenbouw.

De wet verzet zich tegen het opleiden van leerlingen voor het staatsexamen door bekostigde VO-scholen. Artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs legt het bevoegd gezag de plicht op om leerlingen in staat te stellen ter afsluiting van de opleiding op de school waar zij zijn ingeschreven een eindexamen af te leggen. Hierdoor kunnen leerlingen in de eigen schoolomgeving met de eigen docenten het eindexamen afleggen. Ingeval van het afleggen van een staatsexamen zouden de leerlingen ook geen diploma ontvangen van de Isaac Beeckman Academie, maar een staatsexamendiploma ontvangen.

Wat betreft het voordeel dat de Isaac Beeckman Academie toeschrijft aan het staatsexamen: ook nu kan de Isaac Beeckman Academie gespreid examen afnemen. Wat betreft het centraal examen kan het bevoegd gezag een leerling uit het voorlaatste leerjaar toelaten tot het centraal examen in één of meer vakken, niet zijnde alle vakken van het eindexamen (artikel 37a Eindexamenbesluit).

2

Mag een school in het voortgezet onderwijs de tijd die haar leerlingen besteden aan propedeusevakken op de universiteit (om de overgang tussen vo en wo soepeler te laten verlopen) meetellen als onderwijstijd?

Om mee te tellen als onderwijstijd in het voortgezet onderwijs moeten onderwijsactiviteiten worden uitgevoerd onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel, conform de Wet op het voortgezet onderwijs, en deel uitmaken van het door de VO-school geplande en voor de VO-leerlingen verplichte onderwijsprogramma. Propedeusevakken op de universiteit voldoen niet aan deze voorwaarden: deze zullen in beginsel immers niet worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van VO-scholen en door leraren die in het voortgezet onderwijs werkzaam zijn. Ook zijn niet alle VO-leerlingen verplicht ze te volgen.

Als het volgen van propedeusevakken door de VO-school in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) wordt aangeboden (dat als LOB voor alle leerlingen wordt ingepland en zo voor leerlingen verplicht is), én als de leerlingen hierbij worden begeleid door VO-docenten (dan wel een decaan of mentor) die verantwoordelijk zijn voor deze LOB, kan het echter wel meetellen als onderwijstijd. Ook is er binnen de wettelijke norm voor onderwijstijd ruimte om zogeheten «maatwerkuren» aan te bieden. Dit zijn onderwijsactiviteiten die niet voor alle leerlingen verplicht zijn maar speciaal bestemd zijn voor leerlingen die daar in het bijzonder baat bij hebben. Dan kan het bijvoorbeeld gaan om mentoruren en extra taallessen of juist om uitdagende programma’s voor excellente leerlingen. De ruimte voor maatwerk binnen de urennorm is nu gemaximeerd op 40 klokuur per schooljaar. Zoals ik 15 juni jl. in het Algemeen Overleg over het Actieplan Beter Presteren heb aangegeven, wil ik met de Tweede Kamer, de Inspectie en de VO-raad verkennen of deze ruimte voor maatwerk binnen de urennorm voldoende is, of dat uitbreiding wenselijk is.

3

Daarnaast zouden deze leden graag een reactie van u willen ontvangen op alle door de Isaac Beeckman Academie gestelde vragen over wettelijke beperkingen (P. 3–5 van de bijgevoegde brief).

De genoemde wettelijke beperkingen hebben betrekking op:

  • mogelijkheid te kiezen voor staatsexamen; zie antwoord op vraag 1;

  • onderwijstijd; zie antwoorden op vragen 2, 9 en 10.

  • kwaliteitseisen beginnend bestuur.

Of eisen gesteld kunnen worden aan een nieuwe school is uitgebreid aan de orde geweest in het Voorstel van wet van het lid Jan Jacob van Dijk houdende wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht inzake aanscherping van het toezicht bij nieuw bekostigde scholen. In het in dit kader gevoerde wetgevingsoverleg werd aangegeven dat de wettelijke eisen die vooraf aan scholen gesteld kunnen worden, in het licht van de vrijheid van onderwijs, zeer beperkt zijn. Dit komt ook naar voren uit het advies van de onderwijsraad over het wetsvoorstel en over enkele amendementen op dit wetsvoorstel (Toezicht en bekostiging bij nieuwe scholen, 23 juli 2010).

Voor de goede orde: het betreft hier geen wettelijke beperkingen van het onderwijs, maar voorwaarden om in aanmerking te komen voor bekostiging.

Namens de leden van de D66-fractie:

4

In antwoord op kamervragen (Aanh. Hand. II, 2009–2010, nr. 2794, d.d. 2 juli 2010) geeft u aan dat u het bestuur van de Isaac Beeckman Academie 11 weken te laat uw beschikking hebt gestuurd waarin is vermeld dat de school van start kan. Volgens het schoolbestuur vroeg de gemeente echter om uw formele beschikking om de overeenkomst over de schoolhuisvesting te sluiten. Zonder huisvesting kon de school niet van start. Het schoolbestuur stelt dat het door de vertraging uiteindelijk niet meer in staat was leerlingen te werven voor het schooljaar 2009/10 en het gedwongen was zonder leerlingen van start te gaan. U stelt echter in antwoord op deze kamervragen dat u «van mening bent» dat het schoolbestuur van uw omissie om tijdig een bericht te sturen, geen hinder heeft ondervonden. Kunt u aangeven waarop u deze mening baseert? Moet of mag een gemeente zo’n formele beschikking van u vragen alvorens een overeenkomst over de schoolhuisvesting te sluiten?

Kort samengevat heeft de Isaac Beeckman Academie over het schooljaar 2009/2010 geen onderwijs verzorgd, maar wel – ten onrechte – startbekostiging verkregen voor de periode augustus tot en met december 2009. Deze bekostiging werd verleend omdat de Isaac Beeckman Academie had aangegeven op 1 augustus te starten met het verzorgen van onderwijs aan 85 leerlingen. Voor de duidelijkheid: een school kan vanuit het oogpunt van de bekostiging niet van start gaan zonder leerlingen. Bekostiging wordt alleen verstrekt als er leerlingen zijn ingeschreven en er daadwerkelijk onderwijs wordt verzorgd. Dit was op de teldatum 1 oktober 2009 niet het geval. Vervolgens heeft de Academie de startbekostiging ten onrechte besteed.

Het bestuur van de Isaac Beeckman Academie stelt dat vertraagde besluitvorming heeft geleid tot hinder. Op de eerste plaats doordat te laat duidelijk werd dat een school mocht worden gesticht en op de tweede plaats doordat te laat bekend werd dat alleen recht op bekostiging bestaat als er daadwerkelijk onderwijs wordt verzorgd. Er is in de wet en in redelijkheid geen grond te vinden voor het idee dat wel recht op bekostiging zou bestaan terwijl geen onderwijs wordt verzorgd. In mijn antwoorden van 2 juli 2010 is uitgebreid beschreven wat zich heeft voorgedaan. Ik ga hierna dan ook alleen in op de door de Isaac Beeckman gestelde nieuwe feiten.

In de Kamervragen van 23 juni 2010 werd reeds gevraagd of de vertraging tot gevolg had dat er geen redelijke kans meer bestond om nog leerlingen te werven. Nu wordt in bovenstaande vraag voor het eerst ook gesteld dat de gemeente de officiële beschikking nodig zou hebben gehad om een overeenkomst over huisvesting te sluiten. Er is in de regelgeving niet bepaald dat de gemeente een «formele beschikking» moet vragen. De gemeente had door de publicatie in de Staatscourant op de hoogte kunnen zijn van mijn besluit. Ook had de voorzitter van de stichting Isaac Beeckman Academie zich tot mij kunnen wenden met de vraag om snel een beschikking te sturen om problemen met de overeenkomst voor huisvesting te voorkomen. Dit is niet gebeurd.

Wel is er in november 2008 een verzoek om informatie uitgegaan naar de Isaac Beeckman Academie met de vraag of er huisvesting beschikbaar was. De gemeente heeft vervolgens in een brief aan de stichting Isaac Beeckman verklaard mee te werken aan huisvesting per 1 augustus 2008 (bedoeld werd 2009). Deze brief heeft de Isaac Beeckman Academie mij doen toekomen, waarna vervolgens de Isaac Beeckman Academie op het plan van scholen is geplaatst met het jaartal 2009. Alleen scholen waarvan – op grond van mededelingen van schoolbestuur en/of gemeente – redelijkerwijs mag worden aangenomen dat huisvesting op een bepaalde datum aanwezig was, werden met het desbetreffende jaartal op het plan van scholen geplaatst.

Verhelderend is het bericht dat de Isaac Beeckman Academie op 31 januari 2009 op haar website plaatste:

Op 22 december 2008 is officieel bericht dat de Isaac Beeckman Academie in Kapelle van start mag. De school voldeed ruim aan de gestelde criteria, maar het heeft nog de nodige moeite gekost om de Staatssecretaris daarvan te overtuigen. (...)

Dat de gemeente Kapelle snel schakelde heeft ook een belangrijke rol gespeeld bij het verkrijgen van toestemming. Zowel wethouder Kosten van onderwijs als verantwoordelijke ambtenaren zijn goed bereikbaar (...).

In samenspraak met de gemeente kijken we op dit moment naar mogelijkheden voor huisvesting. (...) Naar verwachting kunnen we ten minste in augustus 2010 voor schooljaar 2010/11 van start. (...)

Op de website van de Isaac Beeckman Academie staat tevens een artikel uit de Provinciaalse Zeeuwse Courant, 20 december 2008. In het artikel, dat verwijst naar een interview met de voorzitter van de Isaac Beeckman Academie, wordt vermeld: «Het hing er even om, maar nu staat het licht op groen voor de Isaac Beeckman Academie in Kapelle».

Kennelijk volgde het bestuur van Isaac Beeckman Academie de ontwikkelingen nauwgezet en was het bestuur op 20 december al op de hoogte van het op 22 december 2008 gepubliceerde besluit. De werving van leerlingen had kunnen beginnen, daarvoor was de officiële beschikking niet nodig, en ook over de huisvesting was het gesprek met de gemeente gaande. Overigens werd in het Verslag van een algemeen overleg op 25 september 2008 door Dhr. Pechtold opgemerkt; «De Isaac Beeckman Academie heeft voor 394 leerlingen een inschrijfverklaring ontvangen» (Tweede kamer 31 135, nr. 14).

5

In december 2009 had u een definitief besluit moeten nemen over de bekostiging voor het schooljaar 2009/2010. Dat deed u pas op 23 mei 2010 met uw besluit de bekostiging onmiddellijk te staken (dan wel de eerder betaalde bedragen te verrekenen). In antwoord op bovengenoemde Kamervragen liet u weten zelfs niet bereid te zijn tot een betalingsregeling. Op 23 november 2010 meldde u tijdens een zitting voor de commissie bezwaar en beroep plots dat u toch bereid zou zijn tot een betalingsregeling. Tegen die tijd had het schoolbestuur echter al 38 400 euro aan het onderwijs moeten onttrekken en aan juridische kosten moeten besteden. Kunt u aangeven wat u van gedachten heeft doen veranderen? Bent u bereid om de school te compenseren voor de onnodig gemaakte kosten, zodat de leerlingen geen gevolgen hoeven te ondervinden van de gemaakte juridische kosten?

Deze vraag bevat een onjuiste voorstelling van zaken.

De bekostiging van de sector voortgezet onderwijs geschiedt op basis van een kalenderjaar en niet op basis van een schooljaar. Daarom ontvangen nieuwe scholen een startbekostiging voor de periode 1 augustus tot en met 31 december op basis van een door het bestuur opgegeven leerlingenprognose, in dit geval 80 leerlingen. Nadat het definitief aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober 2009 is ingeschreven bekend is, kan de startbekostiging definitief worden vastgesteld. Bij deze telling bleken er nul leerlingen te zijn ingeschreven. Navraag naar de situatie bij het bestuur van de Isaac Beeckman Academie leidde tot de verklaring van het bestuur dat de start van de school een jaar later zou plaatsvinden. Omdat er geen leerlingen waren ingeschreven op 1 oktober 2009 en er feitelijk geen onderwijs werd verzorgd, had het bestuur geen recht op de reeds ter beschikking gestelde startbekostiging over de periode augustus 2009 t/m december 2009. Tevens kon de kalenderjaarbekostiging voor 2010 niet worden verstrekt, omdat de school niet gestart was in augustus 2009, waardoor er op de teldatum voorafgaand aan het kalenderjaar geen leerlingen stonden ingeschreven.

Omdat de Isaac Beeckman Academie had verklaard wel te starten met leerlingen op 1 augustus 2010 is vervolgens besloten de reeds uitbetaalde startbekostiging in 2009 (€ 423 830,97) – gezien de administratieve «rompslomp»- niet meteen terug te vorderen, maar dit bedrag bij de school te laten voor de eerste vijf maanden van het schooljaar 2010/2011. De definitieve vaststelling van het bedrag geschiedt dan op dezelfde wijze als voor de periode in 2009 is beschreven. Een eventueel verschil zou dan worden verrekend met de reguliere bekostiging die op 1 januari 2011 zou beginnen.

Het bestuur van de Isaac Beeckman Academie verklaarde in juni 2010 door dit besluit in de problemen te komen, omdat het eerder uitbetaalde bedrag al was uitgegeven aan andere zaken dan het verzorgen van onderwijs. Bij de beantwoording van vragen van uw Kamer van 23 juni 2010 heb ik aangegeven dat een startende school wettelijk niet tweemaal aanspraak kan maken op startbekostiging.

De rechter heeft in voorlopige voorziening (september 2010) echter besloten dat de Isaac Beeckman Academie voor het schooljaar 2010/2011 nogmaals een startbekostiging moest worden uitgekeerd die niet eerder dan in 2011 verrekend zou mogen worden.

De Isaac Beeckman Academie heeft de startbekostiging voor de laatste vijf maanden van 2009 ten onrechte ontvangen. Dit zal door de Isaac Beeckman nog moeten worden terugbetaald. Het bestuur van de Isaac Beeckman Academie kan de gebruikelijke juridische stappen nemen als het bestuur meent nadelige gevolgen te hebben ondervonden van mijn handelen.

Elk bestuur van een school kan verzoeken om een betalingsregeling in het geval van terugvordering. De juridische kosten die het bestuur van de Isaac Beeckman heeft gemaakt zijn niet onttrokken aan het onderwijs, aangezien deze kosten zijn gemaakt in de eerste helft van 2010 toen er nog geen onderwijs verzorgd werd en er ook geen recht op bekostiging was.

6

Het schoolbestuur wordt in een rapport van belangenverstrengeling beticht vanwege investeringen door het schoolbestuur in de school om het in stand houden van de school mogelijk te maken. Bent u bereid om spoedig met een regeling te komen waardoor de school verder kan en het schoolbestuur zich financieel uit de school kan terug trekken?

Voor geschillen tussen een schoolbestuur en het ministerie van OCW bestaan de normale juridische procedures. Het bestuur van de Isaac Beeckman Academie heeft daar reeds gebruik van gemaakt. Het bestuur heeft een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank tegen het verrekenen van de startbekostiging voor 2010 met 2009 en heeft hiertegen tevens bezwaar gemaakt. Ook tegen het verrekenen van de startbekostiging en het niet toekennen van reguliere bekostiging 2010 is bezwaar gemaakt en vervolgens is tegen het ongegrond verklaren van dit bezwaar beroep ingesteld. Tenslotte heeft het bestuur bezwaar gemaakt tegen openbaarmaking van het rapport van de inspectie.

Het bestuur is van mening dat openbaarmaking van het rapport de belangen van de Isaac Beeckman Academie onevenredig benadeelt. Dit bezwaar heb ik op 25 augustus 2011 ongegrond verklaard. Op 8 september 2011 heeft het bestuur bij de rechtbank te Amsterdam beroep aangetekend en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend teneinde publicatie van het rapport te voorkomen.

7

Het Parool heeft bericht dat een deel van het bestuur van het Islamitisch College Amsterdam (ICA) een doorstart tracht te maken nadat u de bekostiging van deze school hebt ingetrokken. In de brief aan het bestuur van de Isaac Beeckman Academie wordt gesteld dat deze doorstart geblokkeerd wordt doordat er tegelijkertijd een andere aanvraag voor een islamitische school is ingediend. Is de berichtgeving in Het Parool juist? Kunt u bevestigen dat de eerste aanvraag voor een islamitische school in Amsterdam geblokkeerd wordt, doordat er tegelijkertijd een tweede aanvraag is ingediend? Klopt het dat als de tweede aanvrager zich terugtrekt, u dan alsnog toestemming moet geven aan de eerste aanvrager om met een nieuwe school van start te gaan?

Voor de goede orde merk ik op dat de bekostiging van het ICA niet is ingetrokken, maar van rechtswege is beëindigd, omdat over een periode van drie jaren sprake was van minder dan het wettelijk vereiste aantal leerlingen.

Op 1 november 2010 zijn er twee aanvragen ingediend voor een school op islamitische grondslag. De door de aanvragers aangegeven beoogde vestigingsplaatsen waren dusdanig dat het voedingsgebied grotendeels overeenstemde. Voor zover voedingsgebieden overeenstemmen wordt het aantal potentiële leerlingen gedeeld door het aantal aanvragers. Op grond van deze berekeningswijze was voor beide aanvragers sprake van onvoldoende leerlingen om in aanmerking te kunnen worden gebracht voor bekostiging en zijn de beide aanvragen afgewezen.

Voor 1 november dient een aanvraag te zijn ingediend, waarna voor 1 mei een besluit wordt genomen. De regelgeving bepaalt dat – alle – aanvragen die voor 1 november zijn ingediend, in behandeling worden genomen. De volgorde van indiening is daarbij niet relevant. Beide aanvragers zijn op 11 februari 2011 uitgenodigd voor een gesprek op het ministerie van OCW om na te gaan of sprake kon zijn van samenwerking of dat een aanvrager bij nader inzien zijn aanvraag wilde intrekken. Een aanvrager heeft op 11 maart 2011 aangegeven niet te willen deelnemen aan een dergelijk gesprek. Het besluit is vervolgens gepubliceerd in de Staatscourant van 13 april 2011.

Vervolgens heeft een aanvrager bezwaar gemaakt tegen het niet goedkeuren van de aanvraag voor bekostiging van een nieuwe scholengemeenschap. Bij heroverweging in bezwaar neem ik alle omstandigheden en feiten in aanmerking die gelden op het moment van de heroverweging. Omdat de andere aanvrager geen bezwaar maakte, staat de afwijzing van die aanvraag in rechte vast. Het bezwaar van de andere aanvrager is daarom gegrond verklaard (Stscrt. nr. 16108, 5 september 2011), zodat de aanvraag van bezwaarde alsnog is toegewezen en er in Amsterdam een nieuwe islamitische scholengemeenschap in aanmerking voor bekostiging komt.

8

Het schoolbestuur van de Isaac Beeckman Academie zou staatsexamens willen voeren in plaats van eigen examens. De examinering kan dan flexibeler en er is een kwaliteitsgarantie omdat cijfers niet met te makkelijke schoolexamens opgehoogd kunnen worden. Waarom is het niet mogelijk om staatsexamens in te zetten?

Zie antwoord op vraag 1.

9

Het schoolbestuur schrijft dat de berekende onderwijstijd volgens het wetsvoorstel onderwijstijd, geen relatie heeft met de feitelijke onderwijstijd. Bovendien zorgt de berekening van de onderwijstijd volgens het wetsvoorstel voor een aanzienlijke administratieve last. Het verzoek van het schoolbestuur is om de onderwijstijd gelijk te stellen aan de feitelijke tijd die de leerling met het minste aantal uren onderwijs heeft genoten. Is het correct dat deze wijze van berekening niet in overeenstemming is met de berekening zoals voorgeschreven in het wetsvoorstel onderwijstijd?

In het momenteel aanhangige wetsvoorstel onderwijstijd wordt (in het nieuwe artikel 6f van de Wet op het voortgezet onderwijs) in feite geregeld dat het bevoegd gezag moet beschikken over «geordende gegevens» met betrekking tot het verzorgen van een onderwijsprogramma dat «voor iedere leerling in elk leerjaar ten minste 1 000 uren» omvat, met dien verstande dat het programma in het laatste leerjaar ten minste 700 uren omvat. Bij het toezicht op en de registratie van de onderwijstijd kan nu al worden uitgegaan van de leerlingen die het minste aantal uur onderwijs hebben genoten. De urennorm geldt immers voor alle leerlingen: alle leerlingen hebben recht op ten minste 1 000 uur onderwijstijd per schooljaar. Het ligt voor de hand dat scholen ook de uren «boven de norm» registreren (al was het maar om een «buffer» te hebben bij onvoorziene lesuitval), maar zolang aangetoond kan worden dat elke leerling ten minste 1 000 uur onderwijstijd heeft ontvangen, zijn er in de handhaving geen consequenties aan verbonden indien dit niet gebeurt.

10

Het schoolbestuur schrijft dat het leerlingen kosteloos propedeusevakken aan een hbo of universiteit wil laten volgen. Bent u van mening dat het volgen van propedeusevakken van een vervolgstudie een zinvolle besteding van onderwijstijd kan zijn voor leerlingen havo en vwo? Klopt het dat tijd besteed aan deze propedeusevakken niet valt onder de onderwijstijd, zoals bepaald in het wetsvoorstel onderwijstijd?

Het volgen van propedeusevakken van een vervolgstudie kan zeker een zinvolle besteding van de tijd zijn voor leerlingen havo en vwo, maar het moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen, wil dit worden aangemerkt als onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. In het voortgezet onderwijs hebben leerlingen elk leerjaar recht op 1 000 uur onderwijstijd verzorgd door VO-scholen en leraren die in het voortgezet onderwijs werkzaam zijn. Naast de hierboven geschetste mogelijkheden in het kader van «maatwerk» en «LOB» kan het volgen door VO-leerlingen van propedeusevakken in het hoger onderwijs niet in plaats van, maar wel naast de reguliere onderwijstijd in het voortgezet onderwijs worden aangeboden.

Zie ook het antwoord op vraag 2.

11

Het schoolbestuur schrijft dat er bij de start van een school geen schoolplan, taakbeleid of leerlingenstatuut overlegd hoeven te worden. Klopt deze stelling van het schoolbestuur? Zo ja, bent u bereid om deze vereisten voor de start van een school op te nemen in de wet?

Deze stelling van het schoolbestuur is onjuist.

Elke school dient de bepalingen van de Wet op het voortgezet onderwijs in acht te nemen. Het bevoegd gezag van elke school draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, waaronder in ieder geval wordt verstaan het uitvoeren van het schoolplan (artikel 23a). In artikel 24 is nader bepaald welke onderwerpen in het schoolplan ten minste aan de orde moeten komen, bijvoorbeeld het personeelsbeleid. Het schoolplan en de schoolgids dienen onmiddellijk na de vaststelling aan de inspectie van het onderwijs te worden gestuurd (artikel 24c). De schoolgids wordt jaarlijks vastgesteld ten behoeve van het eerst volgende schooljaar (artikel 24c, lid 2). In artikel 24g is vastgelegd dat het bevoegd gezag de rechten en plichten van leerlingen in een leerlingenstatuut vastlegt. Elke school dient – vanaf de aanvang – een schoolplan en een schoolgids te hebben.

Naar boven