31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 105 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 augustus 2011

Hierbij treft u mede namens de minister van OCW, mijn reactie aan op een brief van het Christelijk Lyceum Zeist aan uw Kamer, die mede namens 12 andere scholen in het voortgezet onderwijs werd toegezonden. Omdat het een arbeidsrechtelijk onderwerp betreft, heeft de minister van OCW mij verzocht uw verzoek ter behandeling over te nemen.

De scholen verzoeken in hun brief de wet- en regelgeving te wijzigen voor 12-jarige leerlingen, waardoor een maatschappelijke stage buiten het schoolterrein mogelijk wordt gemaakt.

Juridisch gezien – op basis van de definities in sociaalrechtelijke wet- en regelgeving: werken onder gezag – kan de verplichte maatschappelijke stage alleen als arbeid worden gezien. Hierbij zijn de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, het Arbeidstijdenbesluit en de Nadere regeling kinderarbeid van toepassing. Dit betekent dat iedere maatschappelijke stage in overeenstemming moet zijn met deze sociaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving. Deze regelgeving is gebaseerd op een Europese richtlijn (94/33/EG betreffende de bescherming van jongeren op het werk) en ILO-Verdrag (138, betreffende de minimumleeftijd tot toetreding tot het arbeidsproces). Deze regels zijn onverkort van toepassing, omdat de maatschappelijke stage buiten de school een vorm van arbeid is.

De EU-richtlijn sluit arbeid voor 12-jarigen uit, vandaar dat er voor leerlingen jonger dan 13 jaar geen mogelijkheid is om een uitzondering op het verbod op kinderarbeid te maken. Voor de uitvoering van de verplichte maatschappelijke stage acht ik het dan ook noch mogelijk, noch wenselijk om de betreffende wet- en regelgeving ten behoeve van 12-jarigen te wijzigen. 12-Jarigen kunnen wel binnen het schoolterrein een maatschappelijke stage doen. Dit is dan als een reguliere schoolactiviteit te beschouwen. Voor een dergelijke binnenschoolse stage zijn mogelijkheden. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel over de maatschappelijke stage worden voorbeelden genoemd. Om te kunnen voldoen aan de verplichting van in totaal 30 uur maatschappelijke stage, is het dus niet noodzakelijk om 12-jarigen een buitenschoolse maatschappelijke stage te laten doen. Uiteraard kan een school er ook voor kiezen om de maatschappelijke stage te laten uitvoeren vanaf het moment dat de leerling 13 jaar is en dus wel meer mogelijkheden heeft.

In de brief van het Christelijk Lyceum Zeist wordt op de alternatieve sanctie gewezen die 12-jarigen opgelegd kunnen krijgen. Kinderen vanaf 12 jaar mogen in dit geval (op grond van artikel 3:2, tweede lid onder a, van de Arbeidstijdenwet) arbeid verrichten in het kader van een alternatieve sanctie. Dit is een strikte uitzondering op het verbod op arbeid door kinderen van deze leeftijd. De maatschappelijke stage kan echter niet worden opgevat als een straf en als zodanig kan er geen sprake zijn van het gelijkstellen van de maatschappelijke stage aan een alternatieve sanctie.

Tevens noemt het Christelijk Lyceum in de brief de ontheffingsmogelijkheid (op grond van artikel 3:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet) betreffende het verlenen van medewerking aan uitvoeringen van ondermeer opvoedkundige aard en daarmee vergelijkbare lichte, niet-industriële arbeid. Nog los van het feit dat een ontheffing nodig is bij ieder individueel geval, kan de maatschappelijke stage niet onder deze bepaling worden gebracht.

In de brief wordt ook de mogelijkheid voorgesteld voor kennismaking met het fenomeen maatschappelijke stage door middel van een klassenactiviteit in het eerste leerjaar. Een dergelijke klassenactiviteit onder begeleiding is natuurlijk altijd mogelijk, net als bijvoorbeeld museumbezoek of sportdag.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven