Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 augustus 2011
Hierbij treft u mede namens de minister van OCW, mijn reactie aan op een brief van het Christelijk Lyceum Zeist aan uw Kamer,
die mede namens 12 andere scholen in het voortgezet onderwijs werd toegezonden. Omdat het een arbeidsrechtelijk onderwerp
betreft, heeft de minister van OCW mij verzocht uw verzoek ter behandeling over te nemen.
De scholen verzoeken in hun brief de wet- en regelgeving te wijzigen voor 12-jarige leerlingen, waardoor een maatschappelijke
stage buiten het schoolterrein mogelijk wordt gemaakt.
Juridisch gezien – op basis van de definities in sociaalrechtelijke wet- en regelgeving: werken onder gezag – kan de verplichte
maatschappelijke stage alleen als arbeid worden gezien. Hierbij zijn de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, het
Arbeidstijdenbesluit en de Nadere regeling kinderarbeid van toepassing. Dit betekent dat iedere maatschappelijke stage in
overeenstemming moet zijn met deze sociaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving. Deze regelgeving is gebaseerd
op een Europese richtlijn (94/33/EG betreffende de bescherming van jongeren op het werk) en ILO-Verdrag (138, betreffende
de minimumleeftijd tot toetreding tot het arbeidsproces). Deze regels zijn onverkort van toepassing, omdat de maatschappelijke
stage buiten de school een vorm van arbeid is.
De EU-richtlijn sluit arbeid voor 12-jarigen uit, vandaar dat er voor leerlingen jonger dan 13 jaar geen mogelijkheid is om
een uitzondering op het verbod op kinderarbeid te maken. Voor de uitvoering van de verplichte maatschappelijke stage acht
ik het dan ook noch mogelijk, noch wenselijk om de betreffende wet- en regelgeving ten behoeve van 12-jarigen te wijzigen.
12-Jarigen kunnen wel binnen het schoolterrein een maatschappelijke stage doen. Dit is dan als een reguliere schoolactiviteit
te beschouwen. Voor een dergelijke binnenschoolse stage zijn mogelijkheden. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
over de maatschappelijke stage worden voorbeelden genoemd. Om te kunnen voldoen aan de verplichting van in totaal 30 uur maatschappelijke
stage, is het dus niet noodzakelijk om 12-jarigen een buitenschoolse maatschappelijke stage te laten doen. Uiteraard kan een
school er ook voor kiezen om de maatschappelijke stage te laten uitvoeren vanaf het moment dat de leerling 13 jaar is en dus
wel meer mogelijkheden heeft.
In de brief van het Christelijk Lyceum Zeist wordt op de alternatieve sanctie gewezen die 12-jarigen opgelegd kunnen krijgen.
Kinderen vanaf 12 jaar mogen in dit geval (op grond van artikel 3:2, tweede lid onder a, van de Arbeidstijdenwet) arbeid verrichten
in het kader van een alternatieve sanctie. Dit is een strikte uitzondering op het verbod op arbeid door kinderen van deze
leeftijd. De maatschappelijke stage kan echter niet worden opgevat als een straf en als zodanig kan er geen sprake zijn van
het gelijkstellen van de maatschappelijke stage aan een alternatieve sanctie.
Tevens noemt het Christelijk Lyceum in de brief de ontheffingsmogelijkheid (op grond van artikel 3:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet)
betreffende het verlenen van medewerking aan uitvoeringen van ondermeer opvoedkundige aard en daarmee vergelijkbare lichte,
niet-industriële arbeid. Nog los van het feit dat een ontheffing nodig is bij ieder individueel geval, kan de maatschappelijke
stage niet onder deze bepaling worden gebracht.
In de brief wordt ook de mogelijkheid voorgesteld voor kennismaking met het fenomeen maatschappelijke stage door middel van
een klassenactiviteit in het eerste leerjaar. Een dergelijke klassenactiviteit onder begeleiding is natuurlijk altijd mogelijk,
net als bijvoorbeeld museumbezoek of sportdag.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp