31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 924 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2021

Hierbij stuur ik u de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een reactie te geven op de brief van Stichting Leido over de consequenties naar aanleiding van het invoeren van de Variawet hoger onderwijs.

Tijdens de behandeling van de Variawet hoger onderwijs (Kamerstuk 35 582, nr. 21) in uw Kamer zijn twee amendementen ingediend door de leden Van der Molen en Paternotte met betrekking tot artikel 7.25 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)1. Ten eerste een amendement waarmee wordt bewerkstelligd dat een instellingsbestuur kan bepalen of de in de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs (Ratho) vastgelegde nadere vooropleidingseisen worden toegepast. Ten tweede een amendement over het niet langer bij ministeriële regeling aanwijzen van opleidingen die deficiënte studenten toelaten. Beide amendementen zijn door uw Kamer aangenomen.

Sinds april 2021 is er in brede samenstelling overleg over de implementatie van het nieuwe artikel 7.25 WHW. Bij dit overleg zijn onder andere de Vereniging Hogescholen, de Vereniging van Universiteiten, de studenten- en scholierenbonden, DUO, Studielink, BiOND en Studiekeuze123 aanwezig. In deze samenstelling worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in de praktijk zal worden omgegaan met de mogelijkheid die het nieuwe artikel 7.25 WHW biedt. Onduidelijkheden of zorgen kunnen binnen de bestaande overlegstructuur door de betrokken partijen worden opgeworpen.

Ik dank de Stichting Leido voor het delen van de opmerkingen over de consequenties die de Variawet hoger onderwijs volgens haar heeft. De punten die in het Lei-Document van augustus 2021 uiteengezet worden heb ik zorgvuldig bekeken en afgewogen. Een zevental punten uit het document wijzen terecht op enkele technische onvolkomenheden in het nieuwe artikel 7.25 WHW, die door de haast tijdens de behandeling van de twee amendementen in uw Kamer onopgemerkt zijn gebleven. Het herstel van deze omissies zal gebeuren middels het wetsvoorstel Verzamelwet OCW III 20##. Voor wat betreft de overige punten verschil ik van inzicht met de Stichting Leido. Ik verwijs graag naar de schematische overzichten in bijlage 1 voor een puntsgewijze uitleg.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Bijlage 1:

Reactie op punten 1, 2, 3, 4, 6, 14 en 17

Punt

Reactie

1.

Leido schrijft dat er enkel wordt gesproken over studenten en niet over diegenen die als extraneus willen worden ingeschreven.

Het is niet de bedoeling geweest dat door de woordkeuze in het amendement de nadere vooropleidingseisen niet langer gelden voor extranei. De groep extranei zal via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Verzamelwet OCW III 20## in de betreffende artikelleden worden toegevoegd.

2.

Gesteld wordt dat gebruik van «studenten» in eerste en tweede lid niet correct is, omdat degenen die zich willen inschrijven op dat moment nog niet de status van student hebben.

Het is juist dat degenen die zich willen inschrijven op dat moment nog niet de status van student hoeven te hebben. In de artikelen 7.34, 7.36 en 7.37 WHW wordt gebruik gemaakt van de formulering «de inschrijving als student» en «de inschrijving als extraneus». De bewoording van artikel 7.25 WHW zal in lijn worden gebracht met deze artikelen, middels voornoemde nota van wijziging.

3.

Leido geeft aan dat in tegenstelling tot de andere leden van artikel 7.25 WHW, alleen in het vierde lid gebruik wordt gemaakt van de toevoeging «aspirant» bij het woord student.

Zoals aangegeven onder punt 2 zal de bewoording van artikel 7.25 WHW worden aangepast middels voornoemde nota van wijziging.

4.

Leido onderstreept het belang dat aanpassingen in de WHW worden bezien op de consequenties voor daaraan gerelateerde regelingen en verwijst hierbij specifiek naar de Ratho.

De definitiebepalingen in de Ratho worden in lijn gebracht met de WHW.

6.

Dit punt komt overeen met hetgeen is vermeld onder punt twee.

Ik verwijs naar mijn reactie bij punt 2.

14.

De Ratho koppelt de nadere vooropleidingseisen aan «kandidaten». Dit zijn, volgens de definitiebepalingen in de Ratho, alleen degenen die zich voor de propedeutische fase van een bepaalde opleiding willen aanmelden of laten inschrijven. De Ad-opleiding kent echter geen propedeutische fase.

De tekst van de Ratho wordt aangepast.

17.

Leido wijst erop dat het nieuwe artikel 7.25 WHW een aantal taal- en stijlfouten bevat.

Redactionele aanpassingen worden middels het wetsvoorstel Verzamelwet OCW III 20## doorgevoerd.

Reactie op overige punten

Punt

Reactie

5.

Leido stelt dat de definitie van het begrip student in de WHW ontbreekt

Ik acht een definitie van het begrip student niet nodig. Uit de context van de WHW blijkt immers dat het om een student in het hoger onderwijs gaat.

7.

Leido geeft aan dat er geen vakopleidingen op mbo niveau 4 zijn en lid 3b van het nieuwe artikel 7.25 WHW derhalve moet worden aangepast.

Het huidige artikel 7.25 WHW verwijst voor de doorstroom van studenten met een mbo-diploma onder andere naar de in artikel 7.24 WHW, tweede lid, onder g, aangewezen vakopleiding en beperkt zich dus niet tot een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding. Artikel 7.25, derde lid, onderdeel b, van de WHW biedt slechts de grondslag voor het stellen van nadere vooropleidingseisen voor een bepaalde opleiding in verband met de aansluiting van het diploma van een vakopleiding, voor zover dit diploma toegang geeft tot het hoger onderwijs. De Variawet hoger onderwijs brengt hier geen verandering in.

De nadere vooropleidingseisen die voor de instroom vanuit het mbo golden zijn echter sinds 1 september 2020 uit de Ratho geschrapt op basis van motie de leden Van der Molen en Kuik2.

8.

Volgens Leido is de voorziening in artikel 7.25, tweede lid, onderdeel c WHW overbodig, omdat de aldaar aangeduide situatie dat geen enkel profiel zonder meer een goede voorbereiding geeft op de opleiding, niet langer kan voorkomen.

Ik deel de opvatting van Leido niet. Er kunnen nog altijd opleidingen zijn waar geen enkel profiel volledig bij aansluit. De wijzigingen die worden doorgevoerd in het nieuwe artikel 7.25 WHW brengen hierin geen verandering. In geval van een opleiding waar geen enkel profiel bij aansluit kan het wenselijk zijn om instellingen de mogelijkheid te geven om als eis te hanteren dat het examen voor een deel bestaat uit de in de Ratho aangewezen vakken en programmaonderdelen.

9.

Leido betoogt dat de regeling die nu wordt gemaakt voor de doorstroom mbo-hbo betekent dat er tegenstrijdige acties mogelijk zijn.

Op dit moment zijn in de Ratho alleen nadere vooropleidingseisen opgenomen die gelden voor de instroom vanuit het voorgezet onderwijs. Zoals aangegeven bij punt 7, zijn de nadere vooropleidingseisen die voor de instroom vanuit het mbo golden sinds 1 september 2020 uit de Ratho geschrapt.

10.

De stichting geeft aan dat er (wo)-opleidingen zijn die meer aanvullende vakken eisen dan er passen in het profiel en het vrije deel, en er aldus een onmogelijke situatie voor aanstaande studenten wordt geschapen.

Het is onjuist dat het onmogelijk zou zijn om het aantal vakken op een diploma te hebben dat wordt vereist in de Ratho. Een leerling in het voortgezet onderwijs kan in theorie zoveel vakken in het vrije deel volgen en afronden als de leerling wil.

11.

Leido geeft aan dat het nieuwe artikel 7.25 WHW de mogelijkheid biedt aan instellingen om zelf te besluiten af te wijken van de landelijke regeling voor de nadere vooropleidingseisen en dat deze mogelijkheid consequenties heeft voor de rechtsgelijkheid.

De aanpassing van artikel 7.25 WHW brengt mee dat het aan instellingsbesturen is om te bepalen of zij de in de Ratho neergelegde nadere vooropleidingseisen hanteren. Zij kunnen daarbij slechts de nadere vooropleidingseisen hanteren, zoals deze in de regeling zijn neergelegd. Zij kunnen deze eisen niet aanpassen of deze een andere vorm geven. Wel is het zo dat instellingsbesturen een rol hebben in de totstandkoming van de in de regeling neergelegde opleidingseisen. In de huidige systematiek wordt door instellingen die dezelfde opleiding aanbieden onderling afgesproken welke nadere vooropleidingseisen landelijk voor die opleiding wenselijk zijn. De Minister neemt in beginsel de voorgestelde nadere vooropleidingseisen op in de Ratho. Deze nadere vooropleidingseisen gelden voor alle instellingen die de opleiding aanbieden. Dit leidt ertoe dat instellingen nauwelijks maatwerk kunnen toepassen ten aanzien van de door hen aangeboden opleidingen. In sommige gevallen is de instelling van mening dat (aspirant-)studenten de capaciteiten bezitten om de opleiding te kunnen volgen ondanks het niet voldoen aan die nadere vooropleidingseisen wegens de bijzondere eigenschappen van die specifieke opleiding. Om die reden wordt gekozen voor een stelsel waarin het borgen van zoveel mogelijk eenheid in de nadere vooropleidingseisen nog steeds het uitgangspunt is omdat dit meer duidelijkheid schept voor de aspirant-student, maar dat tegelijkertijd voldoende flexibiliteit biedt om bij bepaalde opleidingen maatwerk te bieden waar de instelling dat nodig acht. Het is de overtuiging van de regering dat ho-instellingen verantwoord met de gegeven bevoegdheid zullen omgaan.

Op grond van het nieuwe vierde lid kan in de Ratho worden bepaald dat het instellingsbestuur verplicht is voor een bij de Ratho aangewezen opleiding of groep van opleidingen één of meer dan de in de Ratho opgenomen nadere vooropleidingseisen vast te stellen. Van deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt in gevallen waar blijkt dat het niet hanteren van nadere vooropleidingseisen leidt tot meer uitval en switch onder studenten of in gevallen waar blijkt dat landelijk geldende nadere vooropleidingseisen noodzakelijk zijn.

Bij de periodieke overleggen tussen de koepels en de studentenvertegenwoordigers met OCW wordt stilgestaan bij het in balans brengen van enerzijds het belang van rechtsgelijkheid en anderzijds het belang van het mogelijk maken van maatwerk.

12.

Leido is van mening dat er voor de mogelijkheid om deficiënties na de start met de opleiding te kunnen wegwerken aanvullende regels dienen te komen met het oog op de transparantie van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

Met het amendement van Van der Molen en Paternotte met betrekking tot het wegwerken van deficiënties is juist beoogd dat instellingsbesturen alle studenten, ongeacht de opleiding, desgewenst de mogelijkheid kunnen bieden om deficiënties weg te werken gedurende het eerste studiejaar, hetgeen betekent dat opleidingen niet langer aangewezen dienen te worden bij ministeriële regeling. Ik zie geen noodzaak om hierover tot aanvullende regels te komen. Het betreft een bevoegdheid van de instellingen en het is aan de instellingen om de eisen waaraan uiterlijk bij afronding van de propedeutische fase of de eerste periode van de opleiding moet zijn voldaan, op te nemen in de onderwijs- en examenregeling.

13.

Volgens Leido is er is ruimte in het artikel voor de instellingen om zelf de nadere vooropleidingseisen aan te passen, tevens daarna ook weer een andere vorm te geven.

Het is onjuist dat het gewijzigde artikel 7.25 WHW ruimte biedt voor instellingen om zelf de nadere vooropleidingseisen aan te passen en daaraan een andere vorm te geven. Ik verwijs graag naar mijn uitleg bij punt 11.

15.

Leido geeft aan dat dient te worden onderzocht op welke gronden instellingen zelf de programma’s en de toetsen om deficiënties weg te werken mogen uitbesteden aan private derde partijen en daarop controle kunnen uitoefenen en dat hiervoor in de wetgeving een voorschrift kan worden opgenomen.

Deze suggestie staat los van hetgeen met de Variawet hoger onderwijs wordt geregeld, ik zie geen aanleiding dit te onderzoeken.

16.

Leido stelt dat het niet duidelijk zou zijn of de regeling verschillend kan, moet en mag worden gebruikt voor de voltijd en deeltijd varianten.

De mogelijkheid om nadere vooropleidingseisen te stellen heeft betrekking op een opleiding of groep van opleidingen. Artikel 7.25 WHW biedt daarbij geen mogelijkheid om te differentiëren naar varianten.


X Noot
1

Kamerstuk 35 582, nrs. 8 en 9

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/2020, 31 288, nr. 707

Naar boven