31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 900 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 februari 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 11 november 2020 inzake de Voortgangsrapportage en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn (Kamerstuk 31 288, nr. 885).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 december 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

7

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de werkgroep studentenwelzijn een samenwerking is tussen vertegenwoordigers van onder andere het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb). Op welke manier haalt de Minister van studenten informatie op rondom het thema studentenwelzijn, los van deze organisaties? Is er bijvoorbeeld gesproken met studentvertegenwoordigers binnen instellingen of met studie-, student- of sportverenigingen? Zijn er bijvoorbeeld ook enquêtes gehouden onder grote groepen studenten, zodat er een beter beeld ontstaat van studentenwelzijn onder alle studenten, zo vragen deze leden.

De leden merken op dat er studenten zijn met een extra ondersteuningsvraag. In hoeverre wordt er hier ook naar hoogbegaafde studenten gekeken? Waarom zijn zij geen onderdeel binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn? Is de Minister bereid om hier alsnog expliciet aandacht voor te vragen, zo vragen de leden.

De leden van voornoemde fractie lezen dat verschillende instanties verantwoordelijk zijn voor (financiële) ondersteuningsmogelijkheden. Hoe ervaren studenten dit en tot wie kunnen zij zich richten in het geval van vragen? Wie is er eindverantwoordelijkheid in het geven van de juiste ondersteuning? Is de Minister het met deze leden eens dat het logisch is dat de instelling uiteindelijk de verantwoordelijkheid krijgt tot het verstrekken van de juiste informatie? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er binnen een hoger onderwijsinstelling niet altijd voldoende kennis aanwezig is om de gewenste en noodzakelijke ondersteuning te bieden. Bij wie hoort volgens de Minister deze kennis te liggen en hoe gaat ze dit borgen? Is de Minister van mening dat hier een speciaal persoon voor moet worden aangesteld of dat dit in brede zin bij meerdere werknemers van de onderwijsinstelling moet liggen, zodat je als instelling niet afhankelijk bent van één of een kleine groep medewerkers, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2020 inzake de Voortgangsrapportage en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen.

Inzake een volledige en laagdrempelige informatievoorziening, vernemen de leden van de CDA-fractie graag of het klopt dat al twee jaar wordt gesproken over een landelijke website over studeren in het hoger onderwijs. Graag ontvangen deze leden een toelichting waarom dit proces zo lang duurt en wanneer verwacht wordt dat er een website gelanceerd kan worden.

In hoeverre hebben de instellingen zicht op hoe vaak mantelzorgers aanspraak maken op het Profileringsfonds? Kan de Minister tevens aangeven hoe Mezzo betrokken is bij de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn?

Wat bedoelt de Minister met de zin: «In samenspraak met de VSNU1, de Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb wordt ook nagegaan of het wenselijk is om de kwaliteitsaspecten in het accreditatiekader, rondom studenten met een functiebeperking, uit te breiden naar studentenwelzijn»? In hoeverre overlapt dit met het idee van de CDA-fractie om een instelling in aanmerking te laten komen voor het nieuwe bijzonder kenmerk «zorg en welzijn»?

De leden van deze fractie lazen recent over het initiatief «caring universities». Kan de Minister dit initiatief toelichten, mede in het licht dat zij niet aan de slag wilde gaan met het bijzondere kenmerk «zorg en welzijn»? Kan zij daarbij tevens aangeven waarom er voor een Engels woord is gekozen en waarom dit enkel toegespitst is op universiteiten?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het Jaarplan van de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Zij wensen enkele vragen en opmerkingen aan de Minister voor te leggen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de werkgroep gericht is op de implementatie van de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn, waarbij het aan elke instelling afzonderlijk is om hier invulling aan te geven. Deze leden vragen de Minister toe te lichten op welke manier de instellingen in kaart brengen welke knelpunten er ten aanzien van inclusie of studentenwelzijn zijn. Bestaat hier een uniforme methode voor? Op welke wijze wordt gemonitord of de knelpunten effectief zijn aangepakt? Is er voor instellingen voldoende kennis voorhanden om «evidence based» beleid te formuleren?

De leden van deze fractie lezen in de Voortgangsrapportage dat het ISO een monitor studententevredenheid studentenwelzijn opzet. Zij vragen de Minister of zij toe kan lichten hoe deze monitor opgezet wordt. Werkt de monitor bijvoorbeeld met een aparte survey of maakt het onderdeel uit van de Nationale Studenten Enquête?

De leden merken op dat in de praktijk adequate informatievoorziening een knelpunt voor studenten met een ondersteuningsbehoefte kan zijn. Zij waarderen dat de Minister en het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) een landelijke website voor studenten met een ondersteuningsbehoefte over studeren in het hoger onderwijs ontwikkelen. Zij vragen de Minister te verhelderen welke kaders er aan het landelijk informatiepunt gesteld worden en of de website het landelijk informatiepunt is.

De leden van voornoemde fractie vragen de Minister in hoeverre de Europese standaarden voor het accreditatiekader aandacht besteedt aan studentenwelzijn. Zijn er meer landen binnen de Europese Unie die studentenwelzijn, of adequate voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, hebben opgenomen in het accreditatiekader? Betekent het besluit van de werkgroep om «in te zetten op monitoring in plaats van opnemen in het accreditatiekader» dat reeds besloten is dat studentenwelzijn geen onderdeel zal uitmaken van het accreditatiekader?

De leden constateren dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs signaleert dat de bekendheid van het Profileringsfonds laag is. Het Centraal Planbureau (CPB) maakte onlangs bekend dat een kwart van de rechthebbende studenten geen gebruikt maakt van de aanvullende beurs. Heeft de Minister een indicatie van de omvang van de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte die geen beroep doen op het Profileringsfonds terwijl zij daar wel aanspraak op maken? Op welke wijze wordt de informatievoorziening, en indien van toepassing de aanvraagprocedure, rondom het Profileringsfonds verbeterd? In hoeverre acht de Minister de naam Profileringsfonds passend voor een fonds dat niet gericht is op «profilering» maar onder andere op het financieel ondersteunen van studenten met een ondersteuningsbehoefte?

De leden van de D66-fractie constateren dat onderwijsinstellingen in het funderend en middelbaar beroepsonderwijs een proactieve, faciliterende rol moeten spelen in het ondersteunen van leerlingen en studenten. Ze vragen bijvoorbeeld bij de aanmelding of de leerling of student extra ondersteuning nodig heeft. De schoolt stelt dan binnen zes weken samen met de ouders en/of leerling of student een «ontwikkelingsperspectief» op, waarin staat welke ondersteuning de leerling of student krijgt en, indien nodig, welk afwijkend programma de leerling of student doorloopt (zie bijvoorbeeld Wet op het voorgezet onderwijs, artikel 26). Vanuit studenten met een ondersteuningsbehoefte in het hoger onderwijs is het geluid dat de instelling soms een passieve houding heeft en de student proactief binnen de instelling op zoek moet gaan naar het «juiste loket». Ze moeten zelf melden dat ze extra ondersteuning nodig hebben, welke ondersteuning ze nodig hebben en de extra ondersteuning soms per vak of tentamen aanvragen. In het verslag van het schriftelijk overleg over het Nationaal actieplan diversiteit en inclusie (Kamerstukken 29 338 en 29 240, nr. 226) geeft de Minister aan dat er in het hoger onderwijs ook sprake is van passend onderwijs, maar dat het maatwerk wordt genoemd. Deze leden vragen de Minister toe te lichten wat het maatwerk omhelst, hoe dat wettelijk verankerd is en of dat ook onder andere met een zorgplicht en recht op een ontwikkelingsperspectief gepaard gaat. Tot slot vragen deze leden of de Minister bereid is om de werkgroep te vragen te verkennen of het mogelijk en wenselijk is om bij de aanmelding van de student al te vragen of een student een ondersteuningsbehoefte heeft, zodat na inschrijving de betreffende functionaris van de instelling actief contact met de student kan opnemen.

De leden van de D66-fractie lezen in het jaarplan dat de positie en de belemmeringen van studerende moeders en zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs worden verkend. Deze leden onderschrijven dat ook voor hen het hoger onderwijs voldoende toegankelijk en flexibel zou horen te zijn. Is de Minister bereid om de verkenning voor de zomer van 2021 met de Kamer te delen, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Voortgangsrapportage 2019–2020 en het Jaarplan 2020–2021 van de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Om te beginnen vinden de voornoemde leden het goed dat de Minister het onderwerp van studentenwelzijn geagendeerd heeft door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn in te stellen. Toch kunnen de leden niet anders dan constateren dat de ondernomen acties onvoldoende zijn om de psychische problemen onder studenten serieus aan te pakken. Derhalve hebbe de voornoemde leden enkele vragen.

Een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Trimbos-Instituut en het Amsterdam UMC wees in 2019 uit dat 69% van de studenten prestatiedruk ervaart en 53,3% van de studenten last heeft van angst- en/of depressieklachten.2 In haar brief van 24 november 2020 inzake «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho» schrijft de Minister zelf ook dat de coronacrisis en het daarbij komende thuis studeren veel druk heeft gelegd op het welzijn van studenten (Kamerstukken 31 524 en 31 288, nr. 479). In de Voortgangsrapportage 2019–2020 en Jaarplan 2020–2021 van de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er best practices gedeeld zijn, inventarisaties uitgevoerd zijn, bijeenkomsten gehouden zijn en relevante ontwikkelingen gemonitord zijn. Het staat voor deze leden buiten kijf dat de voornoemde activiteiten waardevol en relevant zijn. Echter, deze leden zijn wel van mening dat dit vooral het bestrijden van symptomen is en niet het aanpakken van de oorzaken van psychische problemen onder studenten. Zo zal bijvoorbeeld betere informatievoorziening studenten met psychische problemen kunnen helpen, maar zal het niet kunnen voorkomen dat studenten psychische problemen ervaren. Wat is de reflectie van de Minister op hierop? Wat zijn volgens de Minister de hoofdoorzaken van psychische problemen onder studenten?

Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen groepen studenten? Hoe zit het met studenten die een andere taal spreken en studenten met diverse culturele achtergronden? Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen mannelijke en vrouwelijke studenten en de mate van angst- en/of depressieklachten? De leden vragen of de Minister daarnaast kan ingaan op in hoeverre studenten met een functiebeperking, angst- en/of depressieklachten ervaren? Maakt het daarnaast uit voor studenten of zij lid zijn van een studie- of studentenvereniging? Is er onderzoek gedaan naar de mate van eenzaamheid onder studenten? Zo nee, is de Minister bereid hiertoe onderzoek te doen, zo vragen de leden.

Voorts zijn de leden van voornoemde fractie benieuwd naar welke acties de Minister heeft ondernomen om deze oorzaken te adresseren. Deze leden zijn benieuwd of er relatie is tussen studieprestaties en studentenwelzijn. Is er een relatie met rendementsmaatregelen, zoals de druk van het bindend studieadvies? Is de Minister bereid om dit te onderzoeken zodat er gerichte maatregelen genomen kunnen worden om studentenwelzijn te verbeteren?

Ziet de Minister een relatie met de tekorten in de jeugdzorg en in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het toegenomen aantal studenten met psychische klachten? De leden constateren dat veel jongeren op wachtlijsten staan en hiermee essentiële hulp missen. Is de Minister het met deze leden eens dat hiermee de problemen met het welzijn van studenten ook groter worden? Zo nee, waarom niet? Is de Minister hierover in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kan de Minister aangeven of hogescholen en universiteiten voldoende studentenpsychologen in dienst hebben om studenten voor wie dat nodig is te helpen, zo verzoeken deze leden.

Ziet de Minister mogelijkheden om de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn meer te laten focussen op de oorzaken van psychische problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties is de Minister voornemens hiertoe te ondernemen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Zij zijn verheugd dat er de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht is gekomen voor dit belangrijke onderwerp. Nog wel hebben zij hierover enkele vragen en opmerkingen.

Deze week bleek meldde het CPB dat studenten die recht hebben op een aanvullende beurs, daar niet altijd gebruik van maken. Naar schatting loopt een kwart van de eerstejaarsstudenten daardoor gemiddeld € 175 aan maandelijkse beurs mis. In plaats daarvan hebben zij wellicht een bijbaan of steken zij zich maandelijks meer in de schulden dan nodig is met de eventuele gevolgen voor hun welzijn van dien. De LSVb noemde dit al een kwalijke zaak en verweet dit aan een gebrek aan voorlichting. Veel studenten zouden niet weten dat zij voor een aanvullende beurs in aanmerking komen. De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze aankomende studenten en huidige studenten erop worden gewezen dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Wat gaat de Minister samen met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de hogescholen en universiteiten doen om dit te verbeteren?

De leden van de SP-fractie maken zich nog steeds zorgen over de bekendheid van het Profileringsfonds. Juist in deze tijd waarin studenten wat extra ondersteuning nodig hebben, is het van belang dat studenten hun weg naar het Profileringsfonds weten te vinden. Deze leden zijn benieuwd wat de Minister en de instellingen doen om deze bekendheid te vergroten. Zij zijn daarnaast van mening dat studenten actief geïnformeerd moeten worden over het bestaan en de mogelijkheden van het Profileringsfonds, bijvoorbeeld door voorlichting tijdens hun introweek of via e-mail. Hoe kijkt de Minister hiernaar, zo vragen de leden.

Eerstejaarsstudenten zijn hun studie begonnen in een uitzonderlijke tijd. Fysiek contact met docenten en medestudenten is er niet of nauwelijks. Introweken zijn beperkt doorgegaan, waardoor studenten hun studentenstad, medestudenten, docenten, opleiding en onderwijsinstelling minder hebben kunnen leren kennen. Extra aandacht voor deze groep studenten is op zijn plaats, wat de leden betreft. Daarom vragen deze leden in hoeverre deze eerstejaarsstudenten worden begeleid en in de gaten worden gehouden?

De handreiking studentenwelzijn in corona-tijd gaat alleen over studenten met een ondersteuningsbehoefte. De leden van de SP-fractie zijn echter van mening dat iedere student wellicht baat heeft bij een handreiking studentenwelzijn in corona-tijd. Deze leden vragen of deze handreiking uitgebreid kan worden naar alle studenten. Daarnaast gaat de voortgangsrapportage niet in op de huidige situatie. De leden van de SP-fractie hebben het idee dat, hoewel de coronamaatregelen wel worden genoemd, er niet voldoende wordt ingegaan op de implicaties en gevolgen van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen. Deze leden vragen daarom of de Minister hier wat dieper op in kan gaan.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsrapportage en het jaarplan. Zij danken het kabinet voor het delen hiervan en hebben enkele punten ter verduidelijking en enkele zorgen die zij willen delen.

In het kader van aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat, ontvangen de leden van de PvdA-fractie met enthousiasme de inzet van deze werkgroep op het gebied van gelijke kansen creëren voor studenten met een beperking. Immers erkennen ook deze leden dat er helaas veel taboes bestaan rondom fysieke of mentale beperkingen en dat dit grote invloed kan hebben op individueel niveau. Alhoewel de leden de ondernomen acties toejuichen, zijn er nog significante zorgen over de inzet op dit thema in de context van de huidige coronacrisis. De leden zouden daarom graag verdere inkleuring ontvangen van het kabinet over welke mogelijke additionele maatregelen zij voorzien vanwege de huidige situatie omtrent studentenwelzijn. Deelt het kabinet de mening dat deze voortgangsrapportage reflecteerde op een geheel andere realiteit en dat het belangrijk is om vooruit te blikken, in plaats van enkel volgend jaar terug te kijken op het studentenwelzijn van 2020–2021?

De leden van voornoemde fractie zien de inzet van de werkgroep omtrent psychische gezondheid. Echter, er gaan al enige tijd geluiden op dat de huidige ondersteuning van studenten die het psychisch zwaar hebben niet voldoende is. Erkent het kabinet dat er sprake is van wachttijden voor psychische ondersteuning op veel instellingen? Deelt het kabinet de mening van deze leden dat juist in een tijd van veel onzekerheid er moet worden ingezet op psychische ondersteuning? Is het kabinet bereid hier toch meer mogelijk te maken door met organisaties van instellingen en vertegenwoordigers van studenten in gesprek te treden om te onderzoeken wat er nodig zou zijn om knelpunten te verhelpen? Kan het kabinet hierbij aangeven hoe invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de motie van de leden Kerstens en Van den Hul over de capaciteit van studiebegeleiding en psychologische ondersteuning3?

De leden van deze fractie zouden graag meer inzicht krijgen in het gebruik van Profileringsfondsen. Kan de Minister aangeven of deze fondsen bekend zijn bij alle studenten die hier aanspraak op zouden kunnen maken? Weten studenten in voldoende mate dat deze fondsen uitkomst kunnen bieden in geval van ziekte en daaropvolgende studievertraging? Is het kabinet bereid in te zetten op het beter bekend maken van deze financieringsmogelijkheid om te voorkomen dat studenten onnodige financiële tegenslagen krijgen?

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele zorgen met betrekking tot in welke mate de huidige coronarealiteit wordt meegenomen in de plannen voor 2020–2021 inzake aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat. Kan het kabinet duidelijk aangeven op welke manier de context van de coronacrisis consistent wordt meegenomen in de aanpak? Op welke manier zal de werkgroep open en transparant worden meegenomen in de uitvoering van nieuwe maatregelen, de verkenningen van bestuurlijk draagvlak en de monitoring van adviezen? Kan de Minister toelichten op welke manier het plan van aanpak «zachte landing» van eerstejaarsstudenten zal worden voortgezet? Hoe wordt verzekerd dat maatregelen bij de actuele situatie van studenten blijft passen, zo vragen deze leden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De Minister bedankt de leden voor hun inbreng.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister van studenten informatie ophaalt rondom het thema studentenwelzijn, los van de samenwerking met ISO en LSVB binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn? Ze vragen of er bijvoorbeeld gesproken wordt met studentvertegenwoordigers binnen instellingen of met studie-, student- of sportverenigingen? Ook willen de leden weten of er bijvoorbeeld ook enquêtes gehouden onder grote groepen studenten, zodat er een beter beeld ontstaat van studentenwelzijn onder alle studenten, zo vragen deze leden.

De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn heeft de opdracht zich te richten op studenten die (extra) ondersteuning nodig hebben (zie ook opdracht en samenstelling in bijlage Voortgangsrapportage). De doelgroepen van de werkgroep zijn te onderverdelen in studenten die belemmeringen ervaren als gevolg van (1) een functiebeperking, (2) chronische ziekte of (3) psychische klachten, vanwege (4) zwangerschap en jong ouderschap, vanwege (5) gendertransitie en (6) vanwege bijzondere familieomstandigheden, zoals mantelzorg. Informatie rond het thema studentenwelzijn van deze studenten wordt op verschillende manieren opgehaald bij studenten en instellingen.

Naast persoonlijke gesprekken met studenten tijdens bijeenkomsten en bezoeken, zijn in de jaarlijkse grootschalige kwantitatieve onderzoeken onder studenten (zoals de Staat van het Onderwijs en de Nationale Studentenenquete), ook vragen over studentenwelzijn opgenomen. Informatie over het thema Studentenwelzijn komt verder, onder andere, voort uit de jaarlijkse Monitor Beleidsmaatregelen in het Hoger Onderwijs.

Naast deze grootschalige onderzoeken, en buiten het platform geboden door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn, maak ik ook gebruik van de informatie die wordt geboden door onderzoek van studentenorganisaties zoals de analyse studentenwelzijn door het ISO.4 Ook vanuit het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn wordt de werkgroep regelmatig kleinschaliger onderzoek op specifieke deelonderwerpen binnen studentenwelzijn aangeboden. Tenslotte zijn voor studentenwelzijn ook de thematische onderzoeken verzameld door en georganiseerd voor het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) belangrijk.5

Ook merken de leden op dat er studenten zijn met een extra ondersteuningsvraag. Zij vragen in hoeverre er hier ook naar hoogbegaafde studenten gekeken en waarom deze hoogbegaafde studenten geen onderdeel binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn zijn. Ook willen zij weten of de Minister bereid is om hier alsnog expliciet aandacht voor te vragen.

In het gesprek met de koepels zal ik hier niet alsnog expliciet aandacht voor vragen, omdat hoogbegaafdheid niet door de instellingen kan worden vastgesteld. Actie kan alleen worden ondernomen als de student zijn/haar ondersteuningsbehoefte expliciet kan maken. De instellingen geven aan dat deze hulpvraag zelden aan de studieadviseurs wordt gesteld.

Hoogbegaafdheid is niet aan te merken als een functiebeperking of handicap, maar de ondersteuningsbehoefte van hoogbegaafde studenten valt wel binnen de zorgplicht van de instellingen. Het maatwerk aan hoogbegaafde studenten met een ondersteuningsbehoefte dat door instellingen wordt geboden, wordt gefinancierd vanuit het lumpsumbudget. Om adequaat maatwerk te bieden zijn instellingen wel afhankelijk van de hulpvraag van studenten.

De leden lezen dat verschillende instanties verantwoordelijk zijn voor (financiële) ondersteuningsmogelijkheden. Zij informeren naar de ervaring van studenten hiermee en de contactpersoon in het geval van vragen. Ook vragen ze wie is er eindverantwoordelijkheid in het geven van de juiste ondersteuning? Is de Minister het met deze leden eens dat het logisch is dat de instelling uiteindelijk de verantwoordelijkheid krijgt tot het verstrekken van de juiste informatie? Zo nee, waarom niet?

Inderdaad zijn verschillende instanties verantwoordelijk zijn voor de extra financiële ondersteuning aan studenten vanwege bijzondere omstandigheden

  • Voor het Profileringsfonds zijn hogescholen en universiteiten zelf verantwoordelijk omdat zij dit ook beheren.

  • Voor de individuele studietoelage is dit de gemeente waar de student is ingeschreven.

  • Voor regelingen rondom de studiefinanciering is dit de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

In de praktijk is de studentendecaan het centrale aanspreekpunt voor informatie en advies over de financiële ondersteuning van studenten.

Hogescholen en universiteiten vervullen in de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden een voortrekkersrol. Ter informatie bieden hogescholen en universiteiten ook vaak een overzicht van ondersteuningsmogelijkheden op hun website en met doorverwijzing naar andere media, zie bijvoorbeeld deze factsheet op de website studeermeteenplan.6 Instellingen verwijzen waar mogelijk door naar de gemeente en/of DUO.

Daarnaast werkt de landelijke werkgroep Studentenwelzijn met het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio) met de ontwikkeling van een geheel van websites voor mbo, hbo en wo studenten in het hoger onderwijs met een ondersteuningsvraag (Motie van het lid Van den Hul, Kamerstuk 31 524, nr. 426). Deze websites voor studenten met een ondersteuningsbehoefte zijn complementair aan www.studeermeteenplan.nl. De websites in aanbouw kunnen studenten helpen met het vinden van voorzieningen, zoals ook landelijke financiële regelingen of het Profileringsfonds.

De leden lezen dat er binnen een hoger onderwijsinstelling niet altijd voldoende kennis aanwezig is om de gewenste en noodzakelijke ondersteuning te bieden. Ze vragen bij wie deze kennis volgens de Minister hoort te liggen en hoe gaat dit kan worden geborgd? Ze vragen of hier volgens de Minister een speciaal persoon voor zou moeten worden aangesteld of, of dit in brede zin bij meerdere werknemers van de onderwijsinstelling zou moeten liggen, zodat de instellingen niet afhankelijk zijn van één of een kleine groep medewerkers.

De kennis over (al dan niet financiële) ondersteuningsmogelijkheden voor studenten met een ondersteuningsbehoefte ligt bij de professionals binnen de studentbegeleidingsketen van de instellingen. Dit zijn met name de decanen, maar ook andere medewerkers die zich bezighouden met studentenwelzijn, zowel op opleidingsniveau als centraal. Te denken valt bijvoorbeeld aan de expertise van de communicatieafdeling in informatievoorziening voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, bij de facilitaire dienst de aandacht voor fysieke toegankelijkheid en het wegnemen van fysieke belemmeringen in het instellingsgebouw en, bij de ICT diensten de aandacht voor digitale toegankelijkheid.

In landelijke overleggen over studentenwelzijn, bijvoorbeeld via het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn, wordt kennis over en ervaring met de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden door de betrokken medewerkers van de instellingen met elkaar gedeeld,

Inzake een volledige en laagdrempelige informatievoorziening, vernemen de leden van de CDA-fractie graag of het klopt dat al twee jaar wordt gesproken over een landelijke website over studeren in het hoger onderwijs. Graag ontvangen deze leden een toelichting waarom dit proces zo lang duurt en wanneer verwacht wordt dat er een website gelanceerd kan worden.

Na de oplevering van de website mbotoegankelijk.nl in 2020 heeft het Ministerie van OCW ook aan het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio) gevraagd om een voorstel met een plan van aanpak te maken voor het ontwikkelen van websites gericht op studenten met een ondersteuningsvraag in het hbo en wo. Hierbij is het doel om met de combinatie van de mbo/hbo/wo websites een landelijk informatiepunt voor alle studenten in het hoger onderwijs met een ondersteuningsvraag beschikbaar te stellen. Onder invloed van een veranderde prioritering door de Covid-19 uitbraak is er in de raadpleging van stakeholders (onder andere, ISO, LSVb, JongPIT, studenten+, studentdecanen uit hbo en wo, JOB, LAKS) in de voorbereiding van deze websites enige vertraging opgelopen. De raadpleging van stakeholders heeft nu in november 2020 plaatsgevonden. In 2021 worden de websites voor hbo en wo gebouwd en ze worden in het voorjaar getest, met het doel om voor de zomer live te gaan. Samen zijn deze websites (mbo, hbo, wo) voor studenten met een functiebeperking complementair aan de website studeermeteenplan.nl die gericht is op alle studenten.

De leden vragen zich af in hoeverre de instellingen zicht hebben op hoe vaak mantelzorgers aanspraak maken op het Profileringsfonds?

De instellingen verantwoorden zich aan OCW voor hun uitgaven uit het Profileringsfonds op basis van drie categorieën. Mantelzorgers vallen in de categorie «overmachtssituaties». Deze categorie is niet uitgesplitst naar specifieke subgroepen.

Kan de Minister tevens aangeven hoe Mezzo betrokken is bij de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn?

Mezzo heet inmiddels MantelzorgNL.7 De organisatie is niet direct betrokken bij de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. De belangen van de studentendoelgroepen binnen MantelzorgNL worden binnen de werkgroep vertegenwoordigd door LSVb en ISO. Ook het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio) dat de werkgroep faciliteert onderhoudt intensief contact met MantelzorgNL.8

LSVb en ISO organiseren ook nog samen met Ieder(in), JongPIT en Ecio twee keer per jaar een meedenkgroep met studenten om hun ervaringen te delen in het studeren met een beperking. Bij de laatste bijeenkomst in december waren ook studenten aanwezig met mantelzorgtaken.

Wat bedoelt de Minister met de zin: «In samenspraak met de VSNU, de Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb wordt ook nagegaan of het wenselijk is om de kwaliteitsaspecten in het accreditatiekader, rondom studenten met een functiebeperking, uit te breiden naar studentenwelzijn»? In hoeverre overlapt dit met het idee van de CDA-fractie om een instelling in aanmerking te laten komen voor het nieuwe bijzonder kenmerk «zorg en welzijn»?

Inderdaad ben ik in gesprek gegaan hierover met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De NVAO merkt op dat zij en de Inspectie van het Onderwijs toezicht houden op de naleving van geldende regelgeving, en dat het toekennen en monitoren van een nieuw bijzonder kenmerk «zorg en welzijn» niet tot hun kerntaken behoort. In het overzicht van moties Studentenwelzijn, die als bijlage van de Kamerbrief selectie in het hoger onderwijs en beleidsreactie bij de monitor beleidsmaatregelen 2019–2020 (Kamerstuk 31 288, nr. 883) werd verzonden, is hierover gerapporteerd. In het gesprek met de NVAO bleek dat een bijzonder kenmerk voor «zorg en welzijn» complex is om toe te kennen omdat er geen harde criteria voor kunnen worden gedefinieerd. Met betrekking tot de diversiteit aan onderwerpen die vallen onder studentenwelzijn lijkt een dergelijk algemeen kenmerk daarnaast weinig meerwaarde te hebben.

Er is nog een aantal belemmeringen voor het instellen van een bijzonder kenmerk «zorg en welzijn». Bijzondere kenmerken van de NVAO zijn altijd op opleidingsniveau. Een instelling die zich op het gebied van zorg en welzijn extra wil profileren zou het kenmerk per opleiding moeten aanvragen. Er zouden eerst eisen moeten worden geformuleerd door de NVAO in samenspraak met OCW en vervolgens zou het kenmerk mee kunnen gaan lopen in de normale accreditatieprocedure. Het is belangrijk om te weten dat een nieuw bijzonder kenmerk een ingroeifase kent. Dat betekent dat hoger onderwijsinstellingen die dit jaar hun accreditatie hebben ontvangen pas over zes jaar dit nieuwe kenmerk zouden kunnen aanvragen bij hun eerstvolgende accreditatie.

Als alternatief voor het bijzonder kenmerk «zorg en welzijn» heb ik voorgesteld om opleidingen die zich buitengewoon inspannen voor het welzijn en de begeleiding van studenten, daarvoor expliciet erkenning te geven op verschillende informatieplatforms. Deze universiteiten zijn onder andere opgenomen in een overzicht met best practices van het expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio)9 en het recente e-magazine van de VSNU over studentenwelzijn in corona-tijd10.

De leden van deze fractie lazen recent over het initiatief «caring universities». Kan de Minister dit initiatief toelichten, mede in het licht dat zij niet aan de slag wilde gaan met het bijzondere kenmerk «zorg en welzijn»? Kan zij daarbij tevens aangeven waarom er voor een Engels woord is gekozen en waarom dit enkel toegespitst is op universiteiten?

Het initiatief Caring Universities, maakt onderdeel uit van de World Health Organisation (WHO) strategie gericht op het hoger onderwijs en wordt door haar gefaciliteerd. Universiteiten kunnen op verzoek hieraan deelnemen en mogen dan van de naam Caring Universities gebruik maken. Het gebruik van de Engelse term is daarmee indicatie van de activiteiten en doelstellingen op een internationaal vergelijkbaar niveau.

De Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht en Universiteit Maastricht nemen deel aan dit internationaal netwerk dat is opgezet om het psychisch welzijn van studenten te vergroten. Naast het opzetten van onderzoek bieden de Caring Universities gratis online services om het mentaal welzijn van studenten te verbeteren

De leden vragen om een toelichting op de manier waarop de instellingen in kaart brengen welke knelpunten er ten aanzien van inclusie of studentenwelzijn zijn. Ze willen weten of hier een uniforme methode voor bestaat. Ook informeren ze naar de wijze waarop wordt gemonitord of de knelpunten effectief zijn aangepakt. Ze vragen of er voor instellingen voldoende kennis voorhanden is om «evidence based» beleid te formuleren?

Informatie over knelpunten ten aanzien van inclusie of studentenwelzijn kan worden ingebracht door alle leden van de Landelijke werkgroep en hun netwerken.

Informatie komt bijvoorbeeld, onder andere, voort uit het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn (LNS). Dit netwerk is op instellingsniveau actief. Het netwerk wordt gecoördineerd door een ervaren stuurgroep bestaande uit zes professionals van onderwijsinstellingen. De leden van deze stuurgroep en de vertegenwoordigers (VH/VSNU) in de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn (LWS) dragen zorg voor afstemming tussen de LNS en de LWS op het gebied van studentenwelzijn.

Het LNS bestaat uit diverse professionals van onderwijsinstellingen, studentenvertegenwoordigers en andere relevante experts. De functionarissen die vanuit de organisaties vertegenwoordigd zijn bijeenkomen, hebben diverse achtergronden zoals studentenpsychologen, studentdecanen, studieloopbaanbegeleiders en bestuurders. Binnen het Landelijk Netwerk wordt gewerkt in themagroepen, om zo focus aan te brengen op de diverse aspecten binnen het brede thema studentenwelzijn. De themagroepen zijn als volgt: Deskundigheid professionalisering (1), Internationale studenten (2), Kwaliteitsgelden (3), Peersupport (4), Regionale netwerken en samenwerkingsverbanden (5).

De koepels halen ook thematische informatie op bij de instellingen.

In haar eigen netwerk Studentenwelzijn heeft de VH een uitvraag gedaan naar hoe het met studenten gaat in Coronatijd (voorjaar 2020), ook wordt in dit netwerk regelmatig informatie (zowel goede voorbeelden als knelpunten) opgehaald en gedeeld. Daarnaast voeren hogescholen zelf extra monitoring uit in verband met Corona, waarbij onder meer aandacht is voor Studentenwelzijn. Bovendien haalt de VH in de vorm van kwalitatieve monitoring periodiek beelden op over Studentenwelzijn, als een van de onderwerpen die aanhoudend aandacht nodig heeft.

De VSNU geeft aan dat iedere instelling een vorm van monitoring hanteert. Meestal zijn bij deze onderzoeken onderzoekers en deskundigen van de eigen instelling betrokken. Er is ook vrijwel overal een werkprogramma studentenwelzijn of studentbegeleiding geïmplementeerd, al dan niet in het kader van de Kwaliteitsafspraken. De medezeggenschap heeft een belangrijke rol bij het signaleren van knelpunten en het monitoren van de voortgang van de verschillende actieplannen en werkprogramma’s.

De leden van deze fractie lezen in de Voortgangsrapportage dat het ISO een monitor studententevredenheid studentenwelzijn opzet. Zij vragen de Minister of zij toe kan lichten hoe deze monitor opgezet wordt. Werkt de monitor bijvoorbeeld met een aparte survey of maakt het onderdeel uit van de Nationale Studenten Enquête? (ISO)

Het ISO heeft op eigen initiatief, maar wel in overleg met de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn een studentenwelzijnspeiling opgezet. Dit betreft een digitale vragenlijst die het ISO zelf onder studenten verspreidt. De uitkomsten dienen zicht te geven hoe de inzet op de ambitiepunten uit de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn worden ervaren. De peiling kijkt daarbij vooral naar de nagestreefde ervaringen van studenten, zoals zich welkom voelen of openheid ervaren. De resultaten geven dus nog geen inzicht in de redenen waarom een student zich wel of niet welkom voelt. Wel is het mogelijk om wanneer er uit de peiling opvallende resultaten komen, deze verder te onderzoeken.

De leden stellen dat adequate informatievoorziening in de praktijk een knelpunt voor studenten met een ondersteuningsbehoefte kan zijn. Zij vragen de Minister te verhelderen welke kaders er aan het landelijk informatiepunt zoals gerealiseerd met een landelijke website voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, over studeren in het hoger onderwijs gesteld worden en of de website het landelijk informatiepunt is.

Hogescholen en universiteiten vervullen in de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden een voortrekkersrol. Ter informatie bieden hogescholen en universiteiten ook vaak een overzicht van ondersteuningsmogelijkheden op hun website en met doorverwijzing naar andere media, zie bijvoorbeeld deze factsheet op de website studeermeteenplan. Instellingen verwijzen waar mogelijk door naar de gemeente en/of DUO.

Daarnaast werkt de landelijke werkgroep Studentenwelzijn met het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio) met de ontwikkeling van een geheel van websites voor mbo, hbo en wo studenten in het hoger onderwijs met een ondersteuningsvraag (Motie van het lid Van den Hul, Kamerstuk 31 524, nr. 426). Deze websites voor studenten met een ondersteuningsbehoefte zijn complementair aan www.studeermeteenplan.nl. De websites in aanbouw kunnen studenten helpen met het vinden van voorzieningen, zoals ook landelijke financiële regelingen of het Profileringsfonds.

Wat betreft de kaders is het doel van de websites in ontwikkeling voor hbo en wo als volgt geformuleerd:

Het bieden van juiste en up-to-date informatie aan studenten in het hbo en wo, over (gaan) studeren met een ondersteuningsvraag. Deze informatie wordt op een centrale, toegankelijke en inhoudelijke juiste manier aangeboden aan de ho-student. Het centrale informatiepunt is makkelijk vindbaar en wordt goed bezocht. Na het raadplegen van het informatiepunt is het voor de ho-student duidelijk welke voorzieningen er hoofdzakelijk zijn en met wie hij in contact moet komen om hier aanspraak op te maken.

De website biedt hiermee:

  • antwoorden op vragen over studeren met een ondersteuningsvraag;

  • informatie over diverse thema’s die studenten met een ondersteuningsvraag tegenkomen;

  • doorverwijzingen naar andere instanties.

De leden van de D66 fractie vragen de Minister in hoeverre de Europese standaarden voor het accreditatiekader aandacht besteedt aan studentenwelzijn. Zijn er meer landen binnen de Europese Unie die studentenwelzijn, of adequate voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, hebben opgenomen in het accreditatiekader? Betekent het besluit van de werkgroep om «in te zetten op monitoring in plaats van opnemen in het accreditatiekader» dat reeds besloten is dat studentenwelzijn geen onderdeel zal uitmaken van het accreditatiekader?

The Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area (ESG) vormen het Europese kader waarbinnen betrokken landen hun stelsels voor kwaliteitszorg en accreditatie hebben georganiseerd. In de ESG is geen specifieke standaard opgenomen over studentenwelzijn. Wel is studentgericht onderwijs sinds 2015 een belangrijk uitgangspunt in de ESG. Dit betekent onder meer dat de instelling oog heeft voor de diversiteit van de studenten en hun behoeften, een gevoel van zelfstandigheid bij de studenten stimuleert maar ook zorgt voor voldoende begeleiding en ondersteuning. De ESG schrijft voor dat onderwijsinstellingen bij het aanbieden van voorzieningen en ondersteuning voor de studenten rekening houden met de behoeften van een uiteenlopende studentenpopulatie (zoals oudere studenten, deeltijdstudenten, werkstudenten, buitenlandse studenten en studenten met een beperking). Ik heb er geen zicht op hoe deze elementen in de verschillende landen binnen de EU zijn uitgewerkt.

Momenteel ben ik met het onderwijsveld in gesprek over de toekomst van het accreditatiestelsel. In dat gesprek is ook studentenwelzijn een onderwerp. Ik verwacht binnenkort uw Kamer te informeren over de uitkomsten daarvan.

De leden van D66 constateren dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs signaleert dat de bekendheid van het Profileringsfonds laag is. Het Centraal Planbureau (CPB) maakte onlangs bekend dat een kwart van de rechthebbende studenten geen gebruikt maakt van de aanvullende beurs. Heeft de Minister een indicatie van de omvang van de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte die geen beroep doen op het Profileringsfonds terwijl zij daar wel aanspraak op maken? Op welke wijze wordt de informatievoorziening, en indien van toepassing de aanvraagprocedure, rondom het Profileringsfonds verbeterd? In hoeverre acht de Minister de naam Profileringsfonds passend voor een fonds dat niet gericht is op «profilering» maar onder andere op het financieel ondersteunen van studenten met een ondersteuningsbehoefte?

Studenten dienen zich, als zij problemen hebben die tot studievertraging kunnen leiden te melden bij hun studieadviseur of decaan. De instellingen op hun beurt dragen er zorg voor dat studieadviseurs en decanen de voorzieningen goed kennen en studenten met een ondersteuningsbehoefte er adequaat naar kunnen verwijzen.

Om de bekendheid van het profileringsfonds onder studenten te vergroten werkt OCW mee aan het project «Mens centraal», waarin, onder andere, de informatievoorziening aan aankomende studenten via de website studeermeteenplan wordt verbeterd. In dit project, waarbij ook de studentenbonden zijn betrokken, zal extra aandacht worden gegeven aan het bestaan van het Profileringsfonds. Een beroep op het Profileringsfonds legt overigens ook een verantwoordelijkheid bij de student zelf. Zo mogen instellingen in voorkomende gevallen van studenten verwachten dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid.

Een meer neutrale naam voor het Profileringsfonds zou wellicht passender zijn. Het fonds is een samenvoeging van een aantal oude regelingen. Dit zijn het voormalig afstudeerfonds voor studenten met vertraging door bijzondere omstandigheden, de regelingen omtrent bestuursbeurzen (voor bijvoorbeeld medezeggenschap en studieverenigingen) en de kennisbeurzen. Ook andere regelingen, voor bijvoorbeeld topsporters of talenten op cultureel gebied, vallen sinds de samenvoeging veelal onder het Profileringsfonds. Door die samenvoegingen wordt het huidige Profileringsfonds voor verschillende doeleinden gebruikt. De naam is na die samenvoegingen echter niet aangepast. Ik ga daarover graag een keer met de instellingen in gesprek.

De leden van D66 vragen de Minister om toe te lichten wat maatwerk in het hoger onderwijs omhelst, hoe dat wettelijk verankerd is en of dat ook onder andere met een zorgplicht en recht op een ontwikkelingsperspectief gepaard gaat. Tot slot vragen deze leden of de Minister bereid is om de werkgroep te vragen te verkennen of het mogelijk en wenselijk is om bij de aanmelding van de student al te vragen of een student een ondersteuningsbehoefte heeft, zodat na inschrijving de betreffende functionaris van de instelling actief contact met de student kan opnemen.

Maatwerk is onder andere verankerd in Artikel 7.51. van de Wet op het Hoger Onderwijs: Financiële ondersteuning in verband met bijzondere omstandigheden

Anders dan het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is er in het hoger onderwijs geen wettelijke aanwezigheidsplicht. Hogescholen en Universiteiten hebben (mede daarom) voldoende ruimte voor maatwerk zoals het maken van afspraken over een aangepast studie- en/of examenprogramma voor studenten met een ondersteuningsbehoefte en voor tegemoetkomingen in het kader van het Profileringsfonds om zo eventuele studievertraging zoveel mogelijk te beperken.

Ter uitvoering van de moties van de leden Van den Hul en Van Meenen (Kamerstuk 31 524, nr. 427) en van het lid Kwint (Kamerstuk 31 524, nr. 431) ben ik in gesprek met de VSNU en Vereniging Hogescholen teneinde een goede overdracht tussen onderwijsinstellingen voor studenten met een functiebeperking te faciliteren en bestaande belemmeringen weg te nemen. Ik zal een voorstel over hoe de overdracht kan worden verbeterd, te zijner tijd aan u voorleggen.

De leden van D66 vragen, tenslotte of de verkenning van de positie en de belemmeringen van studerende moeders en zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs voor de zomer van 2021 met de Kamer kan worden gedeeld.

De resultaten van de verkenning van de positie van studerende moeders en de belemmeringen voor zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs kunnen voor de zomer van 2021 met de Kamer worden gedeeld.

De leden van GroenLinks veronderstellen dat de ondernomen acties onvoldoende zijn om de psychische problemen onder studenten serieus aan te pakken. De leden zijn van mening dat de huidige aanpak door de Landelijke werkgroep studentenwelzijn vooral het bestrijden van symptomen is en niet het aanpakken van de oorzaken van psychische problemen onder studenten. Wat is de reflectie van de Minister op hierop? Wat zijn volgens de Minister de hoofdoorzaken van psychische problemen onder studenten?

In maart 2021 vindt de eerste meting door het RIVM naar de mentale gezondheid van studenten in het hoger onderwijs plaats. In dit onderzoek wordt gekeken naar factoren die psychische problemen veroorzaken en factoren die deze kunnen voorkomen. In eerder, kleiner, onderzoek is al gebleken dat er niet één hoofdoorzaak voor veel psychische problemen, maar dat een stapeling van factoren kan leiden tot het verergeren van stress. Sociale support en het verbeteren van individuele veerkracht worden wel genoemd als belangrijkste preventieve maatregelen. Op basis van de resultaten van het RIVM onderzoek zal ik afgewogen conclusies kunnen trekken.

De GroenLinks-fractie vraagt of de Minister uiteen kan zetten of er verschillen bestaan tussen groepen studenten? Hoe zit het met studenten die een andere taal spreken en studenten met diverse culturele achtergronden? Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen mannelijke en vrouwelijke studenten en de mate van angst- en/of depressieklachten? De leden vragen of de Minister daarnaast kan ingaan op in hoeverre studenten met een functiebeperking, angst- en/of depressieklachten ervaren? Maakt het daarnaast uit voor studenten of zij lid zijn van een studie- of studentenvereniging? Is er onderzoek gedaan naar de mate van eenzaamheid onder studenten? Zo nee, is de Minister bereid hiertoe onderzoek te doen, zo vragen de leden.

In het eerder genoemde onderzoek van het RIVM wordt gekeken naar verschillende groepen gebaseerd op bijvoorbeeld etnische of culturele achtergrond, gender, alsmede het hebben van een functiebeperking of specifieke mentale klachten. Het doel van het onderzoek is juist te achterhalen welke factoren een rol spelen bij de veroorzaking van psychische problemen en het voorkomen ervan. Zoals gezegd zal ik op basis van de resultaten van het onderzoek afgewogen conclusies trekken.

Voorts zijn de leden van voornoemde fractie benieuwd naar welke acties de Minister heeft ondernomen om deze oorzaken te adresseren. Deze leden zijn benieuwd of er relatie is tussen studieprestaties en studentenwelzijn. Is er een relatie met rendementsmaatregelen, zoals de druk van het bindend studieadvies? Is de Minister bereid om dit te onderzoeken zodat er gerichte maatregelen genomen kunnen worden om studentenwelzijn te verbeteren?

Het onderzoek van het RIVM kijkt naar de factoren die een rol spelen bij psychische problemen. Uit eerder onderzoek is al gebleken dat er vaak niet één oorzaak is van psychische problemen, maar dat het gaat om een opeenstapeling van factoren. Daarom zal in het RIVM onderzoek ook worden gekeken naar het studieklimaat.

De GroenLinks-fractie vraagt of de Minister een relatie ziet met de tekorten in de jeugdzorg en in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het toegenomen aantal studenten met psychische klachten? De leden constateren dat veel jongeren op wachtlijsten staan en hiermee essentiële hulp missen. Is de Minister het met deze leden eens dat hiermee de problemen met het welzijn van studenten ook groter worden? Zo nee, waarom niet? Is de Minister hierover in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kan de Minister aangeven of hogescholen en universiteiten voldoende studentenpsychologen in dienst hebben om studenten voor wie dat nodig is te helpen, zo verzoeken deze leden.

Er is nog geen onderzoek dat een directe causale relatie tussen de mentale problemen bij studenten en tekorten bij deze instellingen heeft aangetoond. Wel is het problematisch dat studenten soms lang op wachtlijsten staan.

Samen met de Staatssecretaris van VWS is opdracht gegeven aan de RIVM en het Trimbos instituut voor een meerjarige monitor mentale gezondheid en middelengebruik om deze problematiek te onderzoeken en gezamenlijk te monitoren. Vanaf 2023 wordt elke twee jaar een meting gedaan. Met de uitkomsten van de monitor kan er worden bekeken hoe de problematiek zich ontwikkelt en kan de problematiek ook gezamenlijk worden aangepakt.

Ziet de Minister mogelijkheden om de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn meer te laten focussen op de oorzaken van psychische problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties is de Minister voornemens hiertoe te ondernemen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De uitkomsten van het onderzoek naar de mentale gezondheid van studenten in het hoger onderwijs kunnen ook aanknopingspunten bieden voor vervolgacties door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn, gezien onze afbakening van doelgroepen. Om dit te kunnen bepalen zal ik de resultaten van het RIVM onderzoek gebruiken.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze aankomende studenten en huidige studenten erop worden gewezen dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Wat gaat de Minister samen met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de hogescholen en universiteiten doen om dit te verbeteren?

Ik vind het belangrijk dat studenten die recht hebben op de aanvullende beurs, weten dat zij daar gebruik van kunnen maken. Zeker als studenten de aanvullende beurs niet aanvragen, en wel fors lenen, vind ik dat zorgelijk. Daarom heb ik een aantal acties genomen om de aanvullende beurs beter onder de aandacht van studenten te brengen. Iedere student die studiefinanciering aanvroeg, werd al op de aanvullende beurs gewezen. Dat zal nu nog duidelijker gebeuren. Tevens heeft DUO de voorlichting over de aanvullende beurs op de website en in Mijn DUO aangepast. DUO gaat daarbovenop studenten via sociale media en een aparte brief wijzen op de aanvullende beurs. Verder ga ik onderzoeken of het mogelijk is om de aanvullende beurs automatisch uit te laten keren, of dat DUO studenten actief benadert over het recht op en de hoogte van de aanvullende beurs. Dit vergt wel zorgvuldige weging van de uitvoerings- en wetgevingsaspecten. Als laatste is vorig jaar het project «Mens Centraal: Ik ga studeren» gestart. Daarin kijken we met betrokken partijen, waaronder studenten, naar hoe de informatie voor aankomend studenten duidelijker en meer in samenhang kan worden gepresenteerd. Het gaat daarbij ook om informatie over studiefinanciering.

De leden zijn benieuwd wat de Minister en de instellingen doen om de bekendheid van het Profileringsfonds te vergroten. Zij zijn daarnaast van mening dat studenten actief geïnformeerd moeten worden over het bestaan en de mogelijkheden van het Profileringsfonds, bijvoorbeeld door voorlichting tijdens hun introweek of via e-mail. Hoe kijkt de Minister hiernaar, zo vragen de leden.

Om de bekendheid van het profileringsfonds onder studenten te vergroten werkt OCW mee aan het project «Mens centraal», waarin, onder andere, de informatievoorziening aan aankomende studenten via de website studeermeteenplan wordt verbeterd. In dit project, waarbij ook de studentenbonden zijn betrokken, zal extra aandacht worden gegeven aan het bestaan van het Profileringsfonds. Een beroep op het Profileringsfonds legt overigens ook een verantwoordelijkheid bij de student zelf. Zo mogen instellingen in voorkomende gevallen van studenten verwachten dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid.

Een meer neutrale naam voor het Profileringsfonds zou wellicht passender zijn. Het fonds is een samenvoeging van een aantal oude regelingen. Dit zijn het voormalig afstudeerfonds voor studenten met vertraging door bijzondere omstandigheden, de regelingen omtrent bestuursbeurzen (voor bijvoorbeeld medezeggenschap en studieverenigingen) en de kennisbeurzen. Ook andere regelingen, voor bijvoorbeeld topsporters of talenten op cultureel gebied, vallen sinds de samenvoeging veelal onder het Profileringsfonds. Door die samenvoegingen wordt het huidige Profileringsfonds voor verschillende doeleinden gebruikt. De naam is na die samenvoegingen echter niet aangepast. Ik ga daarover graag een keer met de instellingen in gesprek.

De leden vragen in hoeverre de eerstejaarsstudenten in deze corona perioden worden begeleid en in de gaten worden gehouden?

Eerstejaarsstudenten krijgen prioriteit, er is vanuit hogescholen en universiteiten extra aandacht voor hun welzijn. Deze studenten krijgen voorrang in fysiek onderwijs en begeleiding.

De VH geeft aan dat dat nodig is, vooral vanwege hun specifieke behoeften. Niet alleen het onderwijs is nieuw voor hen, maar ook de studieomgeving, waardoor het een uitdaging is om binding (een sense of belonging) met de opleiding, de medestudenten en de instelling tot stand te brengen. Allerlei vaste activiteiten in dat kader vielen uit door de Corona-maatregelen. Met alternatieven is op verschillende wijzen invulling gegeven aan een goede aanvullende informatievoorziening met tips, tricks en praktische zaken, extra coaching of de inzet van buddies. Een voorbeeld van monitoring is de startthermometer, een reflectie-instrument erop gericht om de student stil te laten staan bij studiekeuze, motivatie, welzijn, relaties in zijn onderwijsomgeving en daarnaast zijn ook een aantal corona gerelateerde vragen toegevoegd.

De VSNU houdt deze studenten goed in de gaten door gegevens over studievoortgang te monitoren, door evaluaties uit te zetten over welbevinden en behoefte aan ondersteuning en door extra te investeren in laagdrempelig contact, bijvoorbeeld door het aanstellen van extra studentmentoren, het instellen van een docenttutoraat en het aanstellen van extra studieadviseurs. Ook is er intensief overleg tussen studentbegeleiders om knelpunten en specifieke behoeften tijdig op te vangen en daar voorzieningen voor te treffen.

De leden hebben het idee dat er niet voldoende wordt ingegaan op de implicaties en gevolgen van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen en vragen of de Minister hier wat dieper op in kan gaan.

Op verschillende niveaus wordt gewerkt aan de informatievoorziening over de implicaties van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen.

Naast de Handreiking studentenwelzijn in coronatijd van de landelijke werkgroep studentenwelzijn voorziet de rijksoverheid ook in informatie voor overige studenten, hun ouders, scholieren en onderwijs over thuisstuderen in coronatijd.11

Op instellingsniveau wordt veel ondernomen om het welzijn van studenten te verbeteren. Zo is het initiatief Caring Universities, onderdeel van de World Health Organisation (WHO) waaraan de Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht en Universiteit Maastricht deelnemen, opgezet om het psychisch welzijn van studenten te vergroten. Naast het opzetten van onderzoek bieden de Caring Universities gratis online services om het mentaal welzijn van studenten te verbeteren.

Ook andere universiteiten zoals de Radbouduniversiteit in Nijmegen (Radboutlife+care) en de Rijksuniversiteit Groningen (e-health) bieden zelfhulp met programma’s en netwerken en hebben van studentenwelzijn een speerpunt gemaakt. Best practices van de 14 universiteiten worden overzichtelijke gedeeld in het e-magazine Studentenwelzijn op de website van de VSNU.12

Daarnaast wordt ook al sinds het begin van de Covid-19 crisis uitgebreid onderzoek gedaan naar de implicaties en gevolgen van het coronabeleid. Dit onderzoek wordt, onder andere, samen gebracht door het Nederlands Regie-orgaan Onderwijs.13

De leden van de PvdA zijn van mening dat de voortgangsrapportage reflecteerde op een geheel andere realiteit en dat het belangrijk is om vooruit te blikken, in plaats van enkel volgend jaar terug te kijken op het studentenwelzijn van 2020–2021?

De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn heeft de opdracht zich te richten op studenten die (extra) ondersteuning nodig hebben (zie ook opdracht en samenstelling in bijlage Voortgangsrapportage). De doelgroepen van de werkgroep zijn te onderverdelen in studenten die belemmeringen ervaren als gevolg van (1) een functiebeperking, (2) chronische ziekte of (3) psychische klachten, vanwege (4) zwangerschap en jong ouderschap, vanwege (5) gendertransitie en (6) vanwege bijzondere familieomstandigheden, zoals mantelzorg. Informatie rond het thema studentenwelzijn van deze studenten wordt op verschillende manieren opgehaald bij studenten en instellingen.

Op verschillende niveaus binnen de structuur van samenwerking op het gebied van studentenwelzijn tussen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn, het Landelijke Netwerk Studentenwelzijn, de instellingen, koepels, vakbonden en mijn ministerie wordt gewerkt aan de informatievoorziening over de implicaties van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen.

Naast de Handreiking studentenwelzijn in coronatijd van de landelijke werkgroep studentenwelzijn, voorziet de rijksoverheid ook in informatie voor overige studenten, hun ouders, scholieren en onderwijs over Thuisstuderen in coronatijd.

Op instellingsniveau wordt veel ondernomen om het welzijn van studenten te verbeteren. Zo is het initiatief Caring Universities, onderdeel van de World Health Organisation (WHO) waaraan de Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht en Universiteit Maastricht deelnemen, opgezet om het psychisch welzijn van studenten te vergroten. Naast het opzetten van onderzoek bieden de Caring Universities gratis online services om het mentaal welzijn van studenten te verbeteren.

Ook andere universiteiten zoals de Radbouduniversiteit in Nijmegen (Radboutlife+care) en de Rijksuniversiteit Groningen (e-health) bieden ondersteunen zelfhulp met programma’s en netwerken en hebben van studentenwelzijn een speerpunt gemaakt. Best practices van de 14 universiteiten worden overzichtelijke gedeeld in het e-magazine Studentenwelzijn op de website van de VSNU.

Daarnaast wordt ook al sinds het begin van de Covid-19 crisis uitgebreid onderzoek gedaan naar de implicaties en gevolgen van het coronabeleid. Dit onderzoek wordt, onder andere, samen gebracht door het Nederlands Regie-orgaan Onderwijs.

De leden vragen of het kabinet erkent dat er sprake is van wachttijden voor psychische ondersteuning op veel instellingen. Deelt het kabinet de mening van deze leden dat juist in een tijd van veel onzekerheid er moet worden ingezet op psychische ondersteuning? Is het kabinet bereid hier toch meer mogelijk te maken door met organisaties van instellingen en vertegenwoordigers van studenten in gesprek te treden om te onderzoeken wat er nodig zou zijn om knelpunten te verhelpen? Kan het kabinet hierbij aangeven hoe invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de motie van de leden Kerstens en Van den Hul over de capaciteit van studiebegeleiding en psychologische ondersteuning14?

De VH laat weten dat niet alle hogescholen, met name niet de kleinere hogescholen, een eigen studentpsycholoog in dienst hebben. Zij hebben wel vaak een korte directe lijn met bijvoorbeeld de huisarts of (GGZ-) praktijkondersteuner, die doorverwijst naar de GGZ. De studentenpsycholoog voert bij lichtere problematiek maximaal vijf gesprekken met de student die is doorverwezen, of zich soms op eigen initiatief meldt. Als er sprake is van een psychische aandoening dan wordt doorverwezen naar de GGZ.

Daarnaast hebben instellingen online modules beschikbaar die studenten met lichte klachten kunnen volgen. Ook wordt ingezet op een betere toerusting van studiebegeleiders, wat tot daling van het aantal verwijzingen heeft geleid. Het gaat dan om het voeren van coachingsgesprekken.

De VSNU licht toe dat al haar instellingen laagdrempelige vormen van begeleiding door studentenpsychologen bieden. Deze is beschikbaar voor studenten met psychische problematiek die van invloed is op de studie. Het doel is om studenten met een kortdurend traject weer te helpen de studie op te pakken en zelf psychische problemen aan te pakken. Bij complexere of zwaardere problematiek wordt er doorverwezen naar de huisarts en de specialistische GGZ.

Wachttijden worden binnen de VSNU instellingen niet gemonitord zoals in de GGZ, omdat studentpsychologen geen behandelend specialisten zijn. Wel merken alle instellingen dat de absolute vraag de afgelopen jaren toeneemt. Van belang voor de VH en de VSNU is dat er gekeken wordt hoe de wachttijden voor jongeren in de specialistische GGZ te verkorten, zodat zij sneller kunnen worden doorverwezen en terecht kunnen bij de juiste (soms gespecialiseerde) hulp.

Het Ministerie van OCW en de onderwijsinstellingen richten zich op maatregelen die direct raken aan het onderwijs en het studieklimaat. Samenwerking met bijvoorbeeld het Ministerie van VWS is daarbij ook belangrijk. Samen met de Staatssecretaris van VWS is daarom opdracht gegeven aan de RIVM en het Trimbos instituut voor een meerjarige monitor mentale gezondheid en middelengebruik om deze problematiek te onderzoeken en gezamenlijk te monitoren. Vanaf 2023 wordt elke twee jaar een meting gedaan. Met de uitkomsten van de monitor kan er worden bekeken hoe de problematiek zich ontwikkelt en kan de problematiek ook gezamenlijk worden aangepakt.

De leden van deze fractie zouden graag meer inzicht krijgen in het gebruik van Profileringsfondsen. Kan de Minister aangeven of deze fondsen bekend zijn bij alle studenten die hier aanspraak op zouden kunnen maken? Weten studenten in voldoende mate dat deze fondsen uitkomst kunnen bieden in geval van ziekte en daaropvolgende studievertraging? Is het kabinet bereid in te zetten op het beter bekend maken van deze financieringsmogelijkheid om te voorkomen dat studenten onnodige financiële tegenslagen krijgen?

Studenten dienen zich, als zij problemen hebben die tot studievertraging kunnen leiden te melden bij hun studieadviseur of decaan. De instellingen op hun beurt dragen er zorg voor dat studieadviseurs en decanen de voorzieningen goed kennen en studenten met een ondersteuningsbehoefte er adequaat naar kunnen verwijzen.

Om de bekendheid van het profileringsfonds onder studenten te vergroten werkt OCW mee aan het project «Mens centraal», waarin, onder andere, de informatievoorziening aan aankomende studenten via de website studeermeteenplan wordt verbeterd. In dit project, waarbij ook de studentenbonden zijn betrokken, zal extra aandacht worden gegeven aan het bestaan van het Profileringsfonds. Een beroep op het Profileringsfonds legt overigens ook een verantwoordelijkheid bij de student zelf. Zo mogen instellingen in voorkomende gevallen van studenten verwachten dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid.

Een meer neutrale naam voor het Profileringsfonds zou wellicht passender zijn. Het fonds is een samenvoeging van een aantal oude regelingen. Dit zijn het voormalig afstudeerfonds voor studenten met vertraging door bijzondere omstandigheden, de regelingen omtrent bestuursbeurzen (voor bijvoorbeeld medezeggenschap en studieverenigingen) en de kennisbeurzen. Ook andere regelingen, voor bijvoorbeeld topsporters of talenten op cultureel gebied, vallen sinds de samenvoeging veelal onder het Profileringsfonds. Door die samenvoegingen wordt het huidige Profileringsfonds voor verschillende doeleinden gebruikt. De naam is na die samenvoegingen echter niet aangepast. Ik ga daarover graag een keer met de instellingen in gesprek.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele zorgen met betrekking tot in welke mate de huidige coronarealiteit wordt meegenomen in de plannen voor 2020–2021 inzake aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat. Kan het kabinet duidelijk aangeven op welke manier de context van de coronacrisis consistent wordt meegenomen in de aanpak? Op welke manier zal de werkgroep open en transparant worden meegenomen in de uitvoering van nieuwe maatregelen, de verkenningen van bestuurlijk draagvlak en de monitoring van adviezen?

In de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn hebben de gevolgen van Covid-19 voor het welzijn van studenten de voortdurende aandacht. De impact van nieuwe maatregelen op studentenwelzijn vanuit het perspectief van een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat is een vast punt op de agenda. Zie ook het antwoord op vraag 5d. voor een overzicht van de acties die door instellingen worden ondernomen om voor uit te blikken en proactief om te gaan met de implicaties en gevolgen van de Covid-19 pandemie.

Daarnaast is door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn de «Handreiking studentenwelzijn in de coronatijd» ontwikkeld waarin manieren om onder bijzondere omstandigheden de stress voor studenten met een ondersteuningsvraag te verminderen worden beschreven. Het monitoren van de continuïteit van uitvoering van de acties die in deze handreiking beschreven staan, ook als Covid-19 eenmaal onder controle is, heb ik aan uw kamer toegezegd bij de behandeling van de tweede verzamelspoedwet over Covid-19 op 30 juni 2020.

De leden van de PvdA fractie vragen of de Minister kan toelichten op welke manier het plan van aanpak «zachte landing» van eerstejaarsstudenten zal worden voortgezet? Hoe wordt verzekerd dat maatregelen bij de actuele situatie van studenten blijft passen, zo vragen deze leden.

De VH licht toe dat uit de inventarisatie naar studentenwelzijn (zie antwoord 3a) bleek dat een groot aantal hogescholen al aandacht of extra inzet heeft voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten tijdens de eerste honderd dagen, zodat studenten zich kunnen binden met andere studenten, docenten en de instelling. De eerste 100-dagenprogramma’s maken deel uit van het ondersteuningsaanbod.

De VSNU ziet de «zachte landing» als onderdeel van een gedegen studentbegeleidingsketen. Door te blijven monitoren hoe het gaat met studievoortgang en welbevinden wordt hier continuïteit in geboden. De aandacht voor passende ondersteuning geldt niet alleen voor eerstejaars maar zeker ook voor ouderejaars.

Naar boven