nr. 81
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 januari 2010
Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 22 september 2009 (31 288,
nr. 68) heb ik toegezegd verslag te doen van het overleg met de VSNU
over het invoeren van het principe «eerst je bachelor dan je master».
Dit overleg is gevoerd over de wijze waarop universiteiten omgaan met:
– Het aanbieden van meerdere instroommomenten voor de masterfase
en de vraag wat de rechtvaardiging kan zijn om daarvan af te wijken.
– Herkansingen in de bachelorfase.
– De door het wetsvoorstel voorgestelde hardheidsclausule.
– Het voorlichten van studenten op het moment dat de nieuwe wet
voor hen van kracht wordt.
Meerdere instroommomenten voor de masterfase
Op dit moment hanteert iets minder dan de helft van de masteropleidingen
in Nederland meerdere instroommomenten voor de masterfase (het landelijk overzicht
dat de VSNU mij heeft gezonden is bijgevoegd)1.
Hierbij valt op dat de universiteiten die het principe al hanteren (de eerste
vier instellingen in het overzicht) meerdere instroommomenten bij aanzienlijk
meer masteropleidingen te bieden (tot wel 97% van de aangeboden opleidingen).
Zij geven aan dat zij deze mogelijkheid als een logisch gevolg zien van het
hanteren van het principe «eerst je bachelor, dan je master».
De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat het aantal instroommomenten
in de master landelijk nog zal toenemen.
De universiteiten geven aan dat er plausibele redenen kunnen zijn voor
het ontbreken van meerdere instroommomenten:
– Kleine masteropleidingen hebben te weinig studenten en staf om
twee instroommomenten te realiseren. De vraag wat klein precies betekent,
is onmogelijk in een landelijke richtlijn te vatten want dat is zeer afhankelijk
van de aard van de opleiding en de specifieke vakken.
– Masteropleidingen met een heel sterke curriculaire opbouw en weinig
studenten kunnen het programma niet twee keer aanbieden.
– Bij internationale samenwerking (joint degrees, Erasmus Mundus)
worden soms afspraken gemaakt die meerdere instroommomenten onmogelijk maken.
Ik ga ervan uit dat het hierbij om een beperkt aantal masteropleidingen
gaat, waarbij meerdere instroommomenten echt niet mogelijk zijn.
Ik heb de instellingen verzocht om waar mogelijk met meerdere instroommomenten
in de masterfase te werken. Meerdere instroommomenten zijn voor de instellingen
een welbegrepen eigenbelang, maar desalniettemin niet altijd mogelijk. De
ontwikkelingen op dit vlak zullen zeer nadrukkelijk onderdeel zijn van de
toegezegde monitoring door de Inspectie van het Onderwijs.
Herkansingen in de bachelorfase
Het toetsings- en herkansingenbeleid in de bachelorfase, in het bijzonder
dat in het derde bachelorjaar, kan van invloed zijn op de mogelijkheid van
een student om de bachelor tijdig af te ronden en direct door te gaan met
een masteropleiding. In de planning van herkansingen moet expliciet rekening
worden gehouden met deadlines voor toelating tot de master.
Ook op andere wijze kan gewerkt worden aan een toetsings- en herkansingenbeleid
dat studenten stimuleert en begeleidt in het tijdig afronden van vakken. Zo
werkt de Universiteit Utrecht bijvoorbeeld niet meer met herkansingen, maar
met aanvullende toetsen. Studenten die zich duidelijk hebben ingezet om een
vak te behalen, omdat ze bijvoorbeeld aanwezig waren bij de werkgroepen en
tussenopdrachten hebben gemaakt, maar toch niet slagen, krijgen binnen zes
weken na afloop van de cursus een aanvullende toets aangeboden.
Uitvoering van de hardheidsclausule en de voorlichting
aan studenten
Het omgaan met individuele (schrijnende) uitzonderingsgevallen, een goede
studiebegeleiding, voorlichting en masteroriëntatie in de bachelorfase
is essentieel. Ik heb de universiteiten gevraagd bij de invoering van het
principe hieraan expliciet aandacht te schenken. Kennisdeling tussen de instellingen
op dit gebied wordt door de VSNU samen met het landelijk overleg studieadviseurs
opgepakt.
Tot slot
Om bovenstaande afspraken te faciliteren en universiteiten de mogelijkheid
te bieden van elkaar te leren en samen te werken aan een succesvolle invoering,
heb ik de VSNU financiële ondersteuning toegezegd voor het bieden van
een platformfunctie aan de universiteiten. Met deze middelen kan de VSNU de
komende jaren één fte expertise aanstellen om deze platformfunctie
te ondersteunen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk