Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2019
Op 17 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn adviesaanvraag aan de Commissie
beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef (de commissie) over
publieke uitingen door de rector van de Islamic University of Applied Sciences Rotterdam
(IUASR) (Kamerstuk 31 288, nr. 673). Als rechtspersoon voor hoger onderwijs moet de IUASR voldoen aan het in de Wet
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek opgenomen vereiste van de bevordering
van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van hun studenten. Een instelling voldoet
niet aan dit vereiste als (een vertegenwoordiger van) de instelling discriminerende
uitingen doet.
De commissie concludeert in het op 5 juli 2019 aan mij gezonden advies dat twee van
de drie door de commissie onderzochte uitspraken discriminatoir zijn. Na beoordeling
van het advies heb ik geconcludeerd dat naleving van de verplichting om maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen aan de IUASR niet langer gewaarborgd is.
Op 2 augustus 2019 heb ik het instellingsbestuur van de IUASR in kennis gesteld van
mijn voornemen om maatregelen te treffen1. Zoals wettelijk verplicht, heb ik bij die gelegenheid een waarschuwing gegeven.
In het waarschuwingsbesluit is opgenomen dat het instellingsbestuur een termijn van
drie maanden heeft om, onder andere in een verklaring op de website en in ten minste
één landelijk Nederlands dagblad, afstand te nemen van de door de commissie discriminerend
bevonden uitspraken van de rector. Na afloop van de termijn zal ik beoordelen of de
instelling aan mijn waarschuwing heeft voldaan. Als niet binnen de termijn is voldaan
aan de waarschuwing, zal ik de rechten van de door IUASR verzorgde geaccrediteerde
opleidingen ontnemen waardoor de IUASR niet langer de status van rechtspersoon voor
hoger onderwijs heeft. De IUASR heeft inmiddels bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing
en mijn voorgenomen besluit tot ontneming van het recht op graadverlening en heeft
een voorlopige voorziening gevraagd om de waarschuwingstermijn te schorsen.
Zoals toegezegd bij de parlementaire behandeling van de Wet bescherming namen en graden
heb ik uw Kamer op 2 augustus 2019 al vertrouwelijk geïnformeerd over mijn waarschuwing
aan de IUASR (Kamerstuk 31 288, nr. 779). Ik wil u vragen de vertrouwelijkheid op die brief op te heffen, nu daar met deze
brief geen aanleiding meer toe bestaat2. De IUASR heeft geen bezwaar gemaakt tegen openbaarmaking van mijn besluit en het
advies van de Commissie, maar mij via haar advocaat wel verzocht om haar zienswijze
op deze stukken tevens openbaar te maken. Derhalve zend ik u bijgevoegd het advies
van de commissie, het waarschuwingsbesluit van 2 augustus jl. en de zienswijze, verwoord
in het bezwaarschrift, van de IUASR.3
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven