31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 747 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2019

Bijgevoegd is het rapport Benchmarking Higher Education System Performance 2017–18 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)1. Deze benchmark bestaat uit een vergelijking van alle ho-stelsels van de OESO-landen op tal van thema’s, waaronder een landenrapport over de «prestaties» van het Nederlandse hoger onderwijsbestel in internationaal perspectief. Dit landenrapport is ook separaat bijgevoegd2.

In 2016 is besloten om met het oog op de komende strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek deel te nemen aan deze stelselbenchmark hoger onderwijs. Estland, Vlaanderen en Noorwegen zijn andere landen die hebben deelgenomen. Deze deelnemende landen hebben een eigen landenrapport ontvangen en worden extra belicht in de benchmark. De OESO heeft dit rapport op 11 juni 2019 gepubliceerd.

Het rapport is zeer uitvoerig en biedt een goede basis om ons hogeronderwijsstelsel in relatie tot andere stelsels te bezien. Het rapport kan gebruikt worden om te leren van de «beste» landen, op die punten waar Nederland minder op scoort. Hierbij moet natuurlijk rekening gehouden worden met de Nederlandse context. Ik wil het rapport dan ook benutten in de aanloop naar de komende strategische agenda. In deze brief ga ik kort in op een aantal opvallende punten, mijn inhoudelijke beleidsappreciatie volgt in de strategische agenda.

De OESO geeft aan dat Nederland een robuust beleidskader heeft waarbij strategische ambities en uitdagende beleidsthema’s regelmatig bediscussieerd en herzien worden. Nederland wordt vaak geciteerd als een voorbeeld van een goed presterend stelsel in alle drie de hoofdtaken: onderwijs, onderzoek en impact. Het Nederlandse hogeronderwijsstelsel (universiteiten en hogescholen) is ook een van de best gefinancierde ho-stelsels van de OESO-landen. Nederland investeert relatief veel in hoger onderwijs, onder meer gemeten aan de hogeronderwijsuitgaven als percentage van het BBP.

Nederland behoort ook bij de beste OESO-landen op verschillende terreinen in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld waar het gaat om de werkgelegenheid van masterafgestudeerden of het aantal jonge wetenschappers (jonger dan 35 jaar) op universiteiten. Ook heeft ongeveer 90 procent van de ho-afgestudeerden goede taal- en rekenvaardigheden, hetgeen één van de hoogste percentages in de OESO-landen is. Ook is Nederland sterk in wetenschappelijk onderzoek, met name met betrekking tot internationale samenwerking van wetenschappers, het publiceren in toptijdschriften en het aantal publicaties. Ook scoort Nederland hoog op het aandeel wetenschappelijke publicaties dat beschikbaar komt via Open Access.

Volgens de OESO is er echter ook een aantal aandachtspunten, onder andere dat het ho-stelsel te weinig is ingesteld op studenten ouder dan 25 jaar en parttimestudenten. Hierbij behoren we tot het laagste percentage van de OESO-landen. En ondanks een goed werkend onderzoekstelsel, blijft het percentage gepromoveerden in de Nederlandse samenleving achter bij de overige OESO-landen.

Onderdeel van het landenrapport is ook een aantal demografische scenario’s. De OESO laat zien dat uiteenlopende scenario’s van groei of krimp in studentenaantallen (of combinatie daarvan) vragen om een gevarieerde aanpak vanuit de overheid en instellingen.

Op deze en andere thema’s zal ik reflecteren in de strategische agenda, die eind 2019 aan uw Kamer wordt verzonden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven