31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 746 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 22 mei 2019 over de voorhang van het besluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs houdende de verlenging van het experiment educatieve module (Kamerstuk 31 288, nr. 728).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 juni 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 25 juni 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

• Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

II

Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het besluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen.

De leden zijn positief over de verlenging van het experiment omdat het huidige experiment nog niet geëvalueerd kan worden, terwijl het experiment potentieel van grote waarde is. Met het huidige lerarentekort is het belangrijk om meer docenten op te leiden en dit experiment kan een goed middel zijn om hieraan bij te dragen. De leden vragen welke universiteiten al wel en welke nog niet meedoen aan het experiment. Ook zijn zij benieuwd naar de reden die universiteiten geven die nog niet deelnemen om nog niet deel te nemen.

Hoewel het aantal aanmeldingen stijgt, constateren de leden dat een totaal van 93 aanmeldingen in 2018–2019 nog relatief beperkt is. De leden vragen op welke wijze universiteiten deelname aan dit experiment actief onder de aandacht brengen van de (oud-) studenten die hiervoor in aanmerking komen. Ook zijn zij benieuwd naar de beweegredenen van studenten die deelnemen aan het experiment.

De leden zijn positief over de mogelijkheid om via de educatieve module een tweedegraadsbevoegdheid te halen, maar zij vragen wel of de eerste studenten met een afgeronde module ook daadwerkelijk aan de slag zijn gegaan in het onderwijs. Op welke wijze werken universiteiten daarin samen met scholen om deze toekomstige docenten snel voor de klas te krijgen? Tot slot vragen de voornoemde leden welke belemmeringen daarbij nu nog worden ervaren.

II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer heeft een verslag van een schriftelijk overleg uitgebracht over het besluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs houdende de verlenging van het experiment educatieve module. De regering is verheugd met de getoonde interesse van de VVD-fractie en de regering dankt de commissie voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de verlenging van het experiment omdat het huidige experiment nog niet geëvalueerd kan worden, terwijl het experiment potentieel van grote waarde is. Met het huidige lerarentekort is het belangrijk om meer docenten op te leiden en dit experiment kan een goed middel zijn om hieraan bij te dragen. De leden vragen welke universiteiten al wel en welke nog niet meedoen aan het experiment. Ook zijn zij benieuwd naar de reden die universiteiten geven die nog niet deelnemen om nog niet deel te nemen.

Bijna alle universiteiten doen mee aan het experiment. Alleen de Universiteit Maastricht doet niet mee aan het experiment. Om een educatieve module te kunnen aanbieden in het kader van het experiment moet een universiteit al een educatieve minor aanbieden op hetzelfde opleidingsterrein. De Universiteit Maastricht is pas per studiejaar 2018/2019 gestart met een nieuwe educatieve minor. Deelname aan het experiment met de module was daarmee nog niet aan de orde, maar de Universiteit Maastricht is geïnteresseerd om alsnog een module te starten zodra de mogelijkheid zich voor doet.

Hoewel het aantal aanmeldingen stijgt, constateren de leden van de VVD-fractie dat een totaal van 93 aanmeldingen in 2018–2019 nog relatief beperkt is. De leden vragen op welke wijze universiteiten deelname aan dit experiment actief onder de aandacht brengen van de (oud-) studenten die hiervoor in aanmerking komen. Ook zijn zij benieuwd naar de beweegredenen van studenten die deelnemen aan het experiment.

Universiteiten brengen de module onder de aandacht bij (oud-) studenten en laten hierbij zien hoe de minor en de module flexibel in trajecten zijn in te passen. Zij doen dit onder andere via hun website en folders, in gesprekken tussen studenten en studieadviseurs en studiedecanen, bij voorlichting op scholen, regionale wervingsbijeenkomsten, carrièremarkten op de universiteiten en binnen partnerschappen met scholen voor Samen Opleiden.

Studenten geven volgens de universiteiten aan dat zij de educatieve minor dan wel module volgen om hun beroepsmogelijkheden te vergroten. Een kleine groep kiest specifiek voor de module of minor omdat ze het leuk vinden om in de onderbouw les te geven. Voor sommige studenten die tijdens hun bachelor twijfelden en daarom niet voor een minor hebben gekozen, biedt de educatieve module een herkansingsmogelijkheid. Daarnaast speelt volgens de universiteiten een rol dat de module een overzichtelijke, flexibele en daardoor aantrekkelijke route naar het leraarschap is. Na afronding van de module kan een student aan de slag met een (beperkte) tweedegraads bevoegdheid en daarna in een overzichtelijke volgende stap doorstuderen voor een eerstegraads bevoegdheid (vaak naast werk). Tenslotte geven enkele studenten aan dat ze al (onbevoegd) les geven op een school en op deze manier een bevoegdheid kunnen halen.

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de mogelijkheid om via de educatieve module een tweedegraadsbevoegdheid te halen, maar zij vragen wel of de eerste studenten met een afgeronde module ook daadwerkelijk aan de slag zijn gegaan in het onderwijs.

Er zijn op dit moment geen exacte aantallen beschikbaar, maar de universiteiten geven aan dat de meeste van de studenten die hebben deelgenomen aan de educatieve module of minor aan de slag zijn gegaan in het onderwijs. Met name in de tekortvakken krijgen studenten na afloop van de module vaak een baan aangeboden door scholen. Een minderheid gaat direct door met een master of eerstegraads lerarenopleiding of wil eerst een periode ander werk doen voordat ze het onderwijs in gaan.

Op welke wijze werken universiteiten daarin samen met scholen om deze toekomstige docenten snel voor de klas te krijgen?

Universiteiten werken voor de uitvoering van het experiment samen met scholen in opleidingsscholen volgens het concept van Samen Opleiden waarbij extra aandacht is voor de goede begeleiding in de school.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie welke belemmeringen daarbij nu nog worden ervaren.

Studenten die de educatieve module hebben gevolgd, hebben pas een bevoegdheid om les te geven als hun gevolgde bacheloropleiding inhoudelijk voldoende aansluit op een schoolvak. Universiteiten moeten nieuwe combinaties van een gevolgde bachelor en de beoogde bevoegdheid in een schoolvak aanmelden. De combinatie wordt vervolgens getoetst door vakinhoudelijke verenigingen van leraren en bij goedkeuring opgenomen in de Regeling verwantschapstabel educatieve minor. Veruit de meeste veelvoorkomende aansluitingen zijn al opgenomen in deze regeling en het overgrote deel van de studenten kan daarom zonder problemen starten met de module. Voor een kleine groep studenten vormt de toetsing van de vakinhoudelijke aansluiting soms nog een belemmering. Omdat universiteiten niet op voorhand alle mogelijke nieuwe combinaties voorzien en de aansluiting moet worden onderbouwd, melden universiteiten een aansluiting soms pas aan als zich studenten melden voor de module. Een student kan dan pas worden toegelaten tot het experiment als de door hen gevolgde bachelor is opgenomen in de regelgeving. Daarnaast zouden universiteit graag studenten willen toelaten met een (deels) buitenlandse vooropleiding. Ik ben met de universiteiten in gesprek over mogelijke alternatieve manieren om voor deze beide groepen studenten de vakinhoudelijke aansluiting vast te stellen. Uitgangspunt is hierbij dat de vakinhoudelijke kwaliteit van de leraar gewaarborgd blijft.

Naar boven