31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 oktober 2009

Hierbij zend ik u het rapport «Boekhouder of wakend oog?» en de beleidsreactie hierop.1

Aanleiding van dit onderzoek

Naar aanleiding van een kleinschalig onderzoek in februari 2006 naar de betrouwbaarheid van getuigschriften is de Inspectie van het Onderwijs gevraagd een kwantitatief onderzoek uit te voeren. Uit het onderzoek in 2006 bleek namelijk in de toenmalige praktijk en regelgeving risico’s aanwezig waren voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van het getuigschrift, en daarmee ook voor het maatschappelijk vertrouwen2. Deze conclusie kon echter niet worden doorgetrokken naar het gehele hoger onderwijs. Met het nieuwe onderzoek, dat heeft geresulteerd in het rapport «Boekhouder of wakend oog?», werd beoogd een meer algemeen beeld te schetsen van de bewaking van het niveau door de examencommissie binnen een hoger onderwijsinstelling.

Korte inhoud van het rapport

De centrale onderzoeksvraag in dit rapport luidt: staat de examencommissie er garant voor dat studenten aan wie een diploma wordt uitgereikt het beoogde niveau van de opleiding hebben gerealiseerd?

De inspectie komt tot vier deelconclusies:

1. Examencommissies hebben naar eigen zeggen vertrouwen in het niveau van de afgestudeerden. De meeste commissies (93%) zeggen daarvoor ook zelf garant te staan, al signaleert een aantal commissies zwakke punten in de opleiding en de toetsing. Voornaamste zorg is de objectiviteit en gelijke hantering van beoordelingscriteria. Er is behoefte aan formalisering van procedures en richtlijnen.

2. Niet in alle gevallen kan voldoende overtuigend worden aangetoond dat examencommissies daadwerkelijk in staat zijn garant te staan voor het eindniveau.

3. De kwaliteitszorg ten aanzien van toetsing en examinering laat in veel gevallen te wensen over, waardoor de taakinvulling door examencommissies wordt bemoeilijkt. Hierbij concludeert de inspectie dat er lang niet altijd een context is die examencommissies voldoende ondersteunt om goed hun werk te doen, iets wat de eerder genoemde zorgpunten bij het geven van de garantie over de kwaliteit van toetsing en borging van het eindniveau op een andere manier bevestigt en versterkt.

4. Een groot deel van de examencommissies is onvoldoende toegerust voor de gezaghebbende positie die wordt gevraagd in de voorgestelde wetswijziging met betrekking tot examencommissies. De inspectie heeft zestien indicatoren opgesteld voor een gezaghebbende examencommissie tegen de achtergrond van de voorgenomen wetswijziging «Versterking besturing». Hieruit blijkt dat – gemiddeld genomen – de examencommissie voldoet aan negen tot tien van de zestien indicatoren.

De eindconclusie van de inspectie luidt: examencommissies staan ten dele garant voor het eindniveau.

Beleidsreactie: «Examencommissies moeten uitstekend functioneren»

De examencommissie zit in het hart van hoger onderwijs en is het orgaan dat vaststelt of een student voldoende geëquipeerd is om af te studeren. Dit betekent dat uitgangspunt moet zijn dat over de gehele linie examencommissies uitstekend functioneren. Dat is cruciaal voor het maatschappelijke vertrouwen in het hoger onderwijs diploma.

Dit rapport van de inspectie geeft een waardevol inzicht in het functioneren van examencommissies en de mate waarin zij zichzelf in staat achten garant te kunnen staan voor het behaalde eindniveau van studenten. Hierbij is het algemene beeld dat dit in grote mate het geval is.

De inspectie constateert echter een aantal zorgpunten in opleiding en toetsing, zoals hierboven is beschreven. Hiermee bevestigen de uitkomsten van dit rapport het beeld van de al eerder uitgebrachte rapporten van zowel de inspectie als van de Onderwijsraad, dat examinering en tentaminering in het hoger onderwijs op dit moment in bepaalde gevallen te weinig kwaliteitsgaranties bieden en niet transparant genoeg zijn.

Gezien het belang dat ik hecht aan de rol en positie van de examencommissies, zet ik in op een algehele verbetering van het functioneren van de examencommissies. Met het wetsvoorstel «Versterking besturing», dat uw Kamer inmiddels heeft aanvaard, wil ik de positie van de examencommissie versterken. Ook heeft staatssecretaris van Onderwijs, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, in de beleidsreactie op het rapport van de Onderwijsraad «Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren», uw Kamer hierover geïnformeerd.

Doelstellingen van de wetswijziging zijn de onafhankelijkheid en deskundigheid van de examencommissie te vergroten en daarmee de kwaliteit, het toezicht op en de transparantie van de gang van zaken rondom examens te verbeteren. De volgende maatregelen maken deel uit van het wetsvoorstel:

1. Onafhankelijk positioneren

Het onafhankelijk functioneren van de examencommissie wordt geëxpliciteerd door de examencommissie zichtbaarder onafhankelijk te positioneren in de onderwijsinstelling. Ten behoeve van de transparantie is in dit wetsvoorstel opgenomen dat examencommissies jaarlijks verslag doen van de werkzaamheden aan het instellingsbestuur of de decaan. Hierdoor is zij genoodzaakt zich jaarlijks te verantwoorden.

2. Meer inhoudelijke taak

Het vaststellen van het eindniveau van studenten en dus het bepalen of een student afstudeert, is de verantwoordelijkheid van de examencommissie. Het tentamineren van studenten is de verantwoordelijkheid van de examinator. De examencommissie dient te borgen dat de kwaliteit van de tentamens en examens aan de maat is. De taak van examencommissie wijzigt van een voornamelijk organisatorische en administratieve naar een meer inhoudelijke rol: het formuleren van richtlijnen en beoordelingsnormen voor tentamens en examens. Hierdoor vindt meer «sturing» plaats op de wijze van examinering, niet alleen procedureel maar ook inhoudelijk en daarmee dus ook op de kwaliteit van de toetsing.

3. Samenstelling examencommissie: externe leden

Wettelijke belemmeringen die verhinderen dat externe deskundigen/leden worden benoemd en opgenomen in de examencommissie worden weggenomen. Ik acht het een goede zaak als externe deskundigheid in de commissie is vertegenwoordigd; dit vergroot het «gezichtsveld» van de commissie, de onafhankelijkheid en de externe legitimatie van toetsing. De Kamer heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel aangegeven enkel externe deskundigheid onwenselijk te achten. Ik denk dat hierdoor een goede balans ontstaat binnen de examencommissie waardoor enerzijds het gezichtsveld wordt verruimd, maar anderzijds de examencommissie voeling houdt met de opleiding of groep van opleidingen. Zoals ik reeds heb aangegeven in de beleidsreactie op het Onderwijsraad-rapport «Examinering, draagvlak en toegankelijkheid», vind ik een algemene verplichting om externe deskundigen te benoemen niet wenselijk. Er zal wel verkend worden in hoeverre het zinvol is een «pool» van docenten in te stellen, die bij instellingen kan optreden als externe deskundige.

4. Aanpassing accreditatiekader

Via het accreditatiekader wordt het externe toezicht op de kwaliteit van examinering gewaarborgd. In de huidige situatie is dat een onderdeel van accreditatie, maar met het wetsvoorstel «Versterking besturing» wordt examinering scherper neergezet: toetsing en examinering moeten een volwaardig aspect in de accreditatie zijn. Het verlenen van accreditatie is niet mogelijk als het desbetreffende onderdeel als «onvoldoende» wordt beoordeeld.

Vervolg

De inspectie zal de invoering van de maatregelen uit het wetsvoorstel «Versterking besturing» en de invulling hiervan in de praktijk de komende jaren blijven monitoren, met name de onafhankelijkheid en deskundigheid, de rol ten aanzien van de kwaliteitszorg voor toetsing en examinering en de inbreng van externen.

Ik denk dat met de voorstellen in de wetgeving een goede stap wordt gezet in het verder professionaliseren van de examencommissie. De genoemde maatregelen sluiten aan op de conclusies van de inspectie. Het is nu zaak dat binnen de instellingen systematisch de discussie wordt gevoerd over het toetsbeleid. Ik onderstreep dan ook de stelling van de inspectie dat het tijd is voor reflectie op de wijze waarop dit door de instellingsbesturen en examencommissie wordt ingezet. Hiertoe wordt eind november a.s. een conferentie georganiseerd door de inspectie in samenwerking met NVAO, HBO-raad, VSNU, PAEPON en het ministerie van OCW.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Inspectie van het Onderwijs (2006): De Betrouwbaarheid van getuigschriften, p. 3. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Naar boven