31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 660 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 oktober 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 17 september 2018 over het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en enige andere besluiten in verband met de Wet accreditatie op maat (Kamerstuk 31 288, nr. 654).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2018 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 12 oktober 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

 

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 
 

1. Algemeen

2

 

2. Vragen en opmerkingen

2

 

II

Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

4

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW1 2008 en enige andere besluiten in verband met de Wet accreditatie op maat. Zij hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de CDA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 september 2018 inzake het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en enige andere besluiten in verband met de Wet accreditatie op maat. De leden onderschrijven van harte de hoofdlijnen van deze brief en zijn verheugd dat het Amendement Bisschop c.s.2 waarmee het oordeel goed en excellent geschrapt wordt, gerealiseerd is. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Uitvoeringsbesluit om het accreditatiestelsel te optimaliseren zodat de kwaliteit van het hoger onderwijs gewaarborgd blijft met proportionele consequenties en beperkte lasten bij accreditatie.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en enige andere besluiten in verband met de Wet accreditatie op maat. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

2. Vragen en opmerkingen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachte concrete gevolgen zijn van dit besluit. Hoeveel opleidingen (nieuwe en bestaande) zijn gedurende de afgelopen twee jaren door de NVAO3 niet-geaccrediteerd of niet-verlengd? Hoeveel van die opleidingen zou met dit nieuwe besluit een accreditatie of verlenging onder voorwaarden krijgen? Deze zelfde vragen hebben de leden als het gaat om de ITK4erkenningen.

De CDHO5 heeft aangegeven de afgelopen jaren vaker (dubbele) adviesaanvragen te hebben behandeld voor verlening van de macrodoelmatigheidsbesluiten, doordat de toets nieuwe opleiding meer dan tien maanden extra tijd kost. De voornoemde leden vragen om hoeveel (dubbele) adviesaanvragen het gaat en wat de verwachting is dat dit aantal wordt na dit besluit.

Bij de behandeling van de Wet accreditatie op maat is de motie6 van het lid Tielen aangenomen die de regering verzoekt voor de zomer van 2018 te komen met een alternatief voor de gedifferentieerde beoordelingen in een andere vorm waarin ook excellentie tot uitdrukking komt. Zij vragen wat de stand van zaken is van de uitvoering van deze motie.

De leden van de CDA-fractie lezen in de nota van toelichting dat er voor gekozen is om het Accreditatiebesluit WHW te laten vervallen en de nieuwe voorschriften met betrekking tot accreditatie onder voorwaarden en erkenning ITK onder voorwaarden op te nemen in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Daarnaast bestaat ook nog het Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderwijs Nederland. De leden zouden graag willen weten wat de reden is dat de nieuwe voorschriften opgenomen worden in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en niet in het Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderwijs Nederland.

Bij de (internet)consultatie heeft de CDHO aangegeven dat er veel verleningsaanvragen zijn en dat zij er waarde aan zouden hechten dat door het aanpassen van het accreditatiestelsel het aantal verleningsaanvragen afneemt. Graag zouden de voornoemde leden willen weten hoeveel verleningsaanvragen er nu gedaan worden en hoeveel langer deze opleidingen de tijd nodig hadden. Graag ontvangen de leden een uiteenzetting van de voor- en nadelen om de termijn van tien maanden met twee maanden op te rekken. Ten slotte willen de leden graag weten wat de Minister kan doen om het aantal verleningsaanvragen tegen te gaan.

De WHW zegt dat instellingen mede aandacht moeten schenken aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Graag willen deze leden weten hoe dit tijdens de accreditatie (van zowel een instelling als opleiding) vorm krijgt. Mocht dit nu niet terugkomen in de accreditatie dan horen de leden graag wat de reden hiervan is en ontvangen zij graag een uiteenzetting met voor- en nadelen om dit alsnog op te nemen.

In de brief7 over internationalisering in het mbo8 en het ho9 heeft de Minister aangegeven dat ze de NVAO vraagt om de taalkeuze van de opleiding en de taalvaardigheid van docenten in het accreditatiekader op te nemen als aandachtspunt bij de kwaliteitsbeoordeling, indien de onderwijstaal afwijkt van het Nederlands. De voornoemde leden willen graag weten wanneer ze deze uitwerking kunnen verwachten.

De leden van de D66-fractie lezen dat de huidige normering vatbaar is voor meerdere interpretaties en dat daarom in het onderhavig besluit de normstelling en terminologie eenvoudiger is gemaakt voor meer transparantie en consistentie. Kan de Minister dit nader toelichten, zo vragen deze leden. Deze leden vragen de Minister of er bij het streven naar eenvoud niet ingeleverd is op precisie en hoe dit de transparantie bevordert.

Daarnaast lezen de leden dat een bepaald voorschrift komt te vervallen door de wijziging, namelijk het voorschrift dat minder ernstige tekortkomingen op het aspect toetsing en examinering niet kunnen leiden tot accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden. Kan de Minister toelichten waarom er voor is gekozen dit voorschrift te laten vallen, zo vragen deze leden.

Zij lezen dat de inspectie verzoekt om in het kader van de periodieke evaluatie van het accreditatiestelsel om de gewenste mate van vertrouwen bij de toets nieuwe opleiding te expliciteren. Kan de Minister toelichten wat zij met deze aanbeveling heeft gedaan, zo vragen deze leden.

Hoewel de leden van de SP-fractie constateren dat het overgrote deel van het Nederlandse hoger onderwijs van hoge kwaliteit is en strikt voldoet aan de normen van de NVAO, zijn er ook uitzonderingen. Zo hebben wij het afgelopen jaar instellingen gezien die ten onrechte de titel universiteit voerden en die niet-geaccrediteerde opleidingen als wel-geaccrediteerd presenteerden, daarbij geheel of gedeeltelijk verhullend dat hun aanvraag slechts door de NVAO in behandeling was genomen, niet afgerond is.

De leden vragen of de Minister het risico ziet van bijvoorbeeld misbruik van een afgegeven voorwaardelijk ITK door een instelling waar bijvoorbeeld de interne kwaliteitscontrole niet op orde is, maar waarvan de NVAO niet zover wil gaan de ITK definitief niet toe te kennen.

Deze leden zien hierbij een mogelijk extra risico in de combinatie van een voorwaardelijke ITK en een onder voorwaarden afgegeven toets nieuwe opleiding. Wanneer de NVAO gedurende de toetsing ITK op een instelling enige tekortkomingen ziet, en gedurende de twee jaar waaronder de instelling een voorwaardelijk ITK kan krijgen er ook voorwaardelijk nieuwe opleidingen worden getoetst, lijkt het mogelijk dat de dubbele voorwaardelijkheid (instelling en nieuwe opleiding) diepere problemen kan verhullen. Na twee jaar kan dan blijken dat zowel instelling als opleiding de toets niet kunnen doorstaan, met alle schade die met name studenten dan ondervinden. De leden vragen of de Minister hier ook een mogelijk probleem ziet. De leden vragen ook of het in dit licht niet bijvoorbeeld logischer zou zijn om de mogelijkheid van de voorwaardelijke toetsing te beperken tot instellingen die een volledig ITK hebben gekregen.

De leden wijzen erop dat juist het accrediteren van nieuwe opleidingen met een bijzondere zorg zou moeten gebeuren, niet alleen vanwege de gevoeligheid op het gebied van kwaliteit, maar ook omdat de directe gevolgen van niet-accreditatie veel kleiner zijn dan bij een bestaande opleiding.

II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Algemeen

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van VVD, CDA, D66 en SP, en dank de leden voor hun inbreng. De vragen worden hieronder op volgorde van het verslag worden beantwoord.

Antwoorden op vragen van de leden

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachte concrete gevolgen zijn van dit besluit. Zij vragen hoeveel opleidingen (nieuwe en bestaande) gedurende de afgelopen twee jaren door de NVAO10 niet-geaccrediteerd of niet-verlengd zijn, en hoeveel van die opleidingen met dit nieuwe besluit een accreditatie of verlenging onder voorwaarden zouden krijgen. Deze zelfde vragen hebben de leden als het gaat om de ITK11erkenningen.

Instellingen die voorzien dat de NVAO een negatief besluit over een bestaande of nieuwe opleiding zal nemen, trekken doorgaans de aanvraag terug voordat de NVAO tot een besluit komt. Het aantal teruggetrokken aanvragen is daarom een indicator voor oordelen die negatief zouden zijn geweest.

 

Nieuwe opleidingen

Bestaande opleidingen

 

2016

2017

2016

2017

Teruggetrokken aanvragen

10

8

4

3

Herstel/onder voorwaarden

22

18

5

7

Totaal behandelde aanvragen

73

67

260

291

Omdat het om teruggetrokken aanvragen gaat beschikt de NVAO niet over visitatierapporten over niet-geaccrediteerde opleidingen. Daarom kan ik de gevraagde analyse niet maken op basis van cijfers. Dat geldt ook voor de instellingstoets kwaliteitszorg.

Ten aanzien van bestaande opleidingen verandert de normstelling niet. Ten aanzien van de instellingstoets kwaliteitszorg wordt de normstelling van het Accreditatiebesluit WHW zodanig aangepast dat deze in lijn is met de wijze waarop die normen tot nu toe reeds zijn toegepast in de beoordelingspraktijk. In de praktijk verwacht ik daarom geen toename van accreditaties bestaande opleiding onder voorwaarden, en ook geen toename van erkenningen ITK onder voorwaarden, ten opzichte van het aandeel negatieve besluiten en/of teruggetrokken aanvragen.

Bij de toets nieuwe opleiding zal de NVAO vaker voor de vraag komen te staan of eventuele tekortkomingen binnen twee jaar zijn te verhelpen, namelijk bij tekortkomingen op het aspect deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering. In het huidige stelsel sluit het Accreditatiebesluit WHW die mogelijkheid bij voorbaat uit. Maar de werkwijze van de NVAO wijzigt hier niet. De NVAO verleent accreditatie onder voorwaarden alleen als zij overtuigd is, op grond van bevindingen van de commissie van deskundigen, dat verbetering binnen twee jaar realistisch is. Met dit wijzigingsbesluit wordt niet beoogd om de toepassing van de wet strenger of soepeler te maken, maar om de NVAO in staat te stellen meer maatwerk te leveren.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de CDHO12 heeft aangegeven de afgelopen jaren vaker (dubbele) adviesaanvragen te hebben behandeld voor verlening van de macrodoelmatigheidsbesluiten, doordat de toets nieuwe opleiding meer dan tien maanden extra tijd kost. De leden vragen om hoeveel (dubbele) adviesaanvragen het gaat en wat de verwachting is dat dit aantal wordt na dit besluit.

De CDHO geeft aan dat zij steeds vaker aanvragen van instellingen ontvangen om te adviseren tot een verlenging van de geldigheidstermijn van macrodoelmatigheidsbesluiten. Bijgevoegd overzicht, afkomstig uit het jaarverslag 2017 van de CDHO, geeft aan om hoeveel verlengingsadviezen het gaat in relatie tot het aantal uitgebrachte adviezen.

Jaar

verlengingen

totaal uitgebrachte adviezen

aandeel

20181

15

104

14%

2017

18

126

14%

2016

21

95

22%

2015

4

63

16%

X Noot
1

Periode januari–september 2018.

Er zijn verschillende situaties die aanleiding kunnen geven tot een verlenging van een macrodoelmatigheidsbesluit. Een daarvan is dat instellingen niet direct na het ontvangen van een macrodoelmatigheidsbesluit een toets nieuwe opleiding (TNO) aanvragen bij de NVAO. Daar wachten instellingen soms twee maanden mee, soms ook langer. In andere situaties is er een langere doorlooptijd van de TNO. Voor de TNO geldt een beslistermijn van zes maanden, maar de NVAO blijkt hier soms meer tijd voor te gebruiken. Soms is dat vanwege het unieke karakter van een opleiding, of als er sprake is van joint programs; de samenstelling van een onafhankelijk en deskundig panel kost dan meer tijd. De strekking van het wijzigingsbesluit wijkt inhoudelijk bezien niet veel af van de reeds gehanteerde uitvoeringspraktijk; om die reden verwacht ik niet dat de wijzigingen invloed hebben op de doorlooptijd van de toets nieuwe opleiding. Wel ben ik van oordeel dat de doorlooptijden verbeterd moeten worden. In de samenwerking tussen de CDHO en de NVAO wordt aan het terugdringen van verlengingen nadrukkelijk aandacht besteed. Ook werkt de NVAO aan het optimaliseren van haar processen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij de behandeling van de Wet accreditatie op maat de motie13 van het lid Tielen is aangenomen die de regering verzoekt voor de zomer van 2018 te komen met een alternatief voor de gedifferentieerde beoordelingen in een andere vorm waarin ook excellentie tot uitdrukking komt. De leden vragen wat de stand van zaken is van de uitvoering van deze motie.

Ik heb de NVAO gevraagd om de eisen die in het accreditatiekader worden gesteld aan de rapportage over opleidingsvisitaties zodanig te formuleren dat er met die rapportage een kwaliteitsbeschrijving van de opleiding ontstaat die zowel betrouwbaar als transparant en toegankelijk is weergegeven. Dit wordt nader toegelicht bij voorhang van het gewijzigde accreditatiekader.

De leden van de CDA-fractie lezen in de nota van toelichting dat er voor gekozen is om het Accreditatiebesluit WHW te laten vervallen en de nieuwe voorschriften met betrekking tot accreditatie onder voorwaarden en erkenning ITK onder voorwaarden op te nemen in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Daarnaast bestaat ook nog het Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderwijs Nederland. De leden vragen wat de reden is dat de nieuwe voorschriften opgenomen worden in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en niet in het Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderwijs Nederland.

In de Wet accreditatie op maat is geregeld dat de gevallen waarbij accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden, accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden en erkenning ITK onder voorwaarden verleend kunnen worden bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) bepaald worden. De wet biedt geen ruimte om dit te regelen in het Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderwijs Nederland (het accreditatiekader). Wel worden de voorschriften van de AMvB nader uitgewerkt in het accreditatiekader, in de vorm van beslisregels.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat de CDHO bij de (internet)consultatie heeft aangegeven dat er veel verlengingsaanvragen zijn en dat zij er waarde aan zouden hechten dat door het aanpassen van het accreditatiestelsel het aantal verlengingsaanvragen afneemt. De leden vragen hoeveel verlengingsaanvragen er nu gedaan worden en hoeveel langer deze opleidingen de tijd nodig hadden.

Voor het aantal aanvragen tot verlenging verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag die de leden van de VVD-fractie hierover hebben gesteld. Hoeveel extra maanden verlenging precies nodig is gebleken bij de betreffende aanvragen is niet direct vast te stellen, aangezien in deze procedure standaard een verlenging van tien extra maanden wordt gegeven.

De leden van de CDA-fractie vragen een uiteenzetting van de voor- en nadelen om de

termijn van tien maanden met twee maanden op te rekken. De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister kan doen om het aantal verleningsaanvragen tegen te gaan.

De reden voor het stellen van beperkingen aan de verlengingsmogelijkheden is dat hiermee de actualiteit van de adviezen van de CDHO gewaarborgd wordt. Een voordeel van het oprekken van de termijn van tien maanden naar twaalf maanden is dat, indien de procedure van de TNO meer tijd in beslag neemt, minder instellingen een verzoek tot verlenging hoeven in te dienen, en dientengevolge de CDHO minder van dergelijke aanvragen in behandeling hoeft te nemen. Een nadeel van verdere oprekking is dat de adviezen van de CDHO mogelijk inboeten aan actualiteit. Bovendien zijn de genoemde verlengingen een symptoom van vertraging die op een andere plek in het stelsel ontstaat. Instellingen zijn uiteindelijk ook niet gebaat bij langere doorlooptijden. Als zij een nieuwe opleiding willen starten willen zij weten waar ze aan toe zijn. De besluitvormingsprocedure moet dus niet langer duren dan noodzakelijk is. De CDHO en de NVAO werken samen om het aantal verlengingsaanvragen terug te dringen.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat de WHW zegt dat instellingen mede aandacht moeten schenken aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De leden vragen hoe dit tijdens de accreditatie (van zowel een instelling als opleiding) vorm krijgt. Mocht dit nu niet terugkomen in de accreditatie dan horen de leden graag wat de reden hiervan is en ontvangen zij graag een uiteenzetting met voor- en nadelen om dit alsnog op te nemen.

Bij de totstandkoming van de Wet bescherming namen en graden is ervoor gekozen om de opdracht aan de instelling om mede aandacht te schenken aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef niet te laten terugkomen bij de accreditatie. Mede gezien de academische vrijheid zal van overheidswege namelijk niet worden getreden in de invulling van deze opdracht. In de memorie van toelichting bij de Wet bescherming namen en graden is beschreven dat er niet snel zal worden geoordeeld dat niet is voldaan aan deze opdracht.14 Er zal pas sprake zijn van een onmiskenbare verzaking van deze opdracht indien een instellingsbestuur discriminatoire uitlatingen doet die haaks staan op deze verplichting of indien dergelijke uitlatingen zijn gedaan door iemand die de instelling formeel of informeel vertegenwoordigt. Dergelijke uitlatingen bestrijden via accreditatie ligt niet voor de hand. Accreditatie ziet immers op de kwaliteit van onderwijs van een bepaalde opleiding en niet op uitlatingen van instellingen of van individuen die werken voor deze instellingen.

Ik zie geen aanleiding om de opdracht aan de instelling om mede aandacht te schenken aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te laten beoordelen bij de accreditatie. Er bestaat immers al de mogelijkheid om een bekostigingssanctie op te leggen of om de bevoegdheid om graden te verlenen af te nemen in het geval er wordt gehandeld in strijd met deze opdracht. Ook zal het opnemen van deze opdracht bij de accreditatie de lasten voor de instelling die gemoeid zijn met accreditatie verzwaren. Zij zullen immers actief moeten gaan aantonen aan het panel van de NVAO op welke wijze zij aan de plicht voldoen. Dit gaat in tegen doelstelling van de Wet accreditatie op maat om de lasten die gemoeid zijn met accreditatie terug te brengen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief15 over internationalisering in het mbo16 en het ho17 dat de Minister heeft aangegeven dat ze de NVAO vraagt om de taalkeuze van de opleiding en de taalvaardigheid van docenten in het accreditatiekader op te nemen als aandachtspunt bij de kwaliteitsbeoordeling, indien de onderwijstaal afwijkt van het Nederlands. De leden vragen wanneer ze deze uitwerking kunnen verwachten.

De taalkeuze van de opleiding, de taalkeuze van de opleidingsnaam en de taalvaardigheid van de docenten worden opgenomen in het accreditatiekader als elementen in de kwaliteitsbeoordeling. Het gewijzigde accreditatiekader wordt, gelijktijdig met verzending van mijn beantwoording, ter voorhang aan uw Kamer aangeboden.

De leden van de D66-fractie lezen dat de huidige normering vatbaar is voor meerdere interpretaties en dat daarom in het onderhavig besluit de normstelling en terminologie eenvoudiger is gemaakt voor meer transparantie en consistentie. Kan de Minister dit nader toelichten, zo vragen deze leden. De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er bij het streven naar eenvoud niet ingeleverd is op precisie en hoe dit de transparantie bevordert.

Sinds 2011 kent het accreditatiekader, bij de toets nieuwe opleiding en de ITK, naast de oordelen «voldoet» en «voldoet niet» ook het oordeel «voldoet ten dele». Dit oordeel betekent dat de instelling of opleiding in belangrijke mate aan de standaard voldoet, maar dat er verbeteringen nodig zijn om volledig aan de standaard te voldoen. Een dergelijk oordeel kan leiden tot een positief besluit onder voorwaarden. Het Accreditatiebesluit WHW voorziet echter niet in voorschriften met betrekking tot het oordeel «voldoet ten dele». Ik wil voorkomen dat discussie ontstaat over de vraag of bij een dergelijk oordeel het glas half vol of half leeg is. Is «voldoet ten dele» een voldoende of een onvoldoende? Daarom zijn de voorschriften in het nieuwe besluit geformuleerd in termen van tekortkomingen die naar het oordeel van de NVAO wel of niet binnen twee jaar kunnen worden weggenomen. Op deze wijze wordt de in de beoordelingspraktijk reeds gangbare term «voldoet ten dele» in het Uitvoeringsbesluit WHW concreet geoperationaliseerd. Daarbij wordt juist meer, niet minder precisie betracht. Het stelsel wordt tevens transparanter doordat eenduidiger te bepalen is hoe de beslisregels in het accreditatiekader voortvloeien uit de voorschriften in het Uitvoeringsbesluit WHW.

De leden van de D66-fractie lezen dat een bepaald voorschrift komt te vervallen door de wijziging, namelijk het voorschrift dat minder ernstige tekortkomingen op het aspect toetsing en examinering niet kunnen leiden tot accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden. Kan de Minister toelichten waarom er voor is gekozen dit voorschrift te laten vallen, zo vragen de leden.

De mogelijkheid van een voorwaardelijk oordeel bij minder ernstige tekortkomingen bestaat al sinds 2011. Het principe daarvan is dat dit de beoordeling scherper maakt en aanzet tot concrete kwaliteitsverbetering. Dit principe vormt nog steeds het uitgangspunt van het wijzigingsbesluit. Vervolgens komt dan de vraag aan de orde hoezeer die mogelijkheid begrensd moet worden, bij wijze van minimale ondergrens. Die ondergrens ligt, zowel bij nieuwe als bestaande opleidingen, bij het beoogd eindniveau. De overige kwaliteitsaspecten zijn immers daaraan af te meten: zo moet bijvoorbeeld het programma en de kwaliteit van het docententeam bijdragen aan datgene wat de opleiding in de eerste plaats beoogt te realiseren. Dat geldt ook voor de toetsing en examinering. In dit opzicht zie ik geen reden om op voorhand uit te sluiten dat een instelling in staat is om de nodige verbeteringen te laten zien ten aanzien van haar plannen op het gebied van toetsing en examinering. De NVAO is goed in staat om, van geval tot geval, die inschatting te maken.

De leden van de D66-fractie lezen dat de inspectie verzoekt om in het kader van de periodieke evaluatie van het accreditatiestelsel om de gewenste mate van vertrouwen bij de toets nieuwe opleiding te expliciteren. De leden vragen de Minister toe te lichten wat zij met deze aanbeveling heeft gedaan.

De inspectie beveelt in dit kader aan om duidelijker te omschrijven wat er van een informatiedossier verwacht wordt bij de toets nieuwe opleiding, zodat instellingen vooraf beter weten waar zij aan toe zijn. Het accreditatiekader wordt aangepast conform deze aanbeveling.

Hoewel de leden van de SP-fractie constateren dat het overgrote deel van het Nederlandse hoger onderwijs van hoge kwaliteit is en strikt voldoet aan de normen van de NVAO, zijn er ook uitzonderingen. Zo hebben wij het afgelopen jaar instellingen gezien die ten onrechte de titel universiteit voerden en die niet-geaccrediteerde opleidingen als wel-geaccrediteerd presenteerden, daarbij geheel of gedeeltelijk verhullend dat hun aanvraag slechts door de NVAO in behandeling was genomen, niet afgerond is. De leden vragen of de Minister het risico ziet van bijvoorbeeld misbruik van een afgegeven voorwaardelijk ITK door een instelling waar bijvoorbeeld de interne kwaliteitscontrole niet op orde is, maar waarvan de NVAO niet zover wil gaan de ITK definitief niet toe te kennen.

Als de interne kwaliteitscontrole bij een instelling niet op orde is, kan de NVAO geen erkenning ITK onder voorwaarden verlenen. Een erkenning ITK onder voorwaarden kan alleen worden verleend als de NVAO er vertrouwen in heeft dat geconstateerde tekortkomingen van dien aard zijn dat zij binnen afzienbare tijd zijn weg te nemen. De instelling start dan een concreet verbetertraject. Tot nu toe is gebleken dat de NVAO, en met haar de commissies van deskundigen, goed in staat zijn om vooraf in te schatten of de nodige verbeteringen realistisch zijn. De informatieverstrekking door de instelling aan (toekomstige) studenten hoort onder alle omstandigheden correct en ondubbelzinnig te zijn, maar incidenten, al of niet door het bewust verstrekken van foutieve informatie, kunnen nooit helemaal worden uitgesloten. De Inspectie van het Onderwijs houdt hier toezicht op.

De leden van de SP-fractie zien een mogelijk extra risico in de combinatie van een voorwaardelijke ITK en een onder voorwaarden afgegeven toets nieuwe opleiding. Wanneer de NVAO gedurende de toetsing ITK op een instelling enige tekortkomingen ziet, en gedurende de twee jaar waaronder de instelling een voorwaardelijk ITK kan krijgen er ook voorwaardelijk nieuwe opleidingen worden getoetst, lijkt het mogelijk dat de dubbele voorwaardelijkheid (instelling en nieuwe opleiding) diepere problemen kan verhullen. Na twee jaar kan dan blijken dat zowel instelling als opleiding de toets niet kunnen doorstaan, met alle schade die met name studenten dan ondervinden. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister hier ook een mogelijk probleem ziet en of het in dit licht niet bijvoorbeeld logischer zou zijn om de mogelijkheid van de voorwaardelijke toetsing te beperken tot instellingen die een volledig ITK hebben gekregen. De leden wijzen erop dat juist het accrediteren van nieuwe opleidingen met een bijzondere zorg zou moeten gebeuren, niet alleen vanwege de gevoeligheid op het gebied van kwaliteit, maar ook omdat de directe gevolgen van niet-accreditatie veel kleiner zijn dan bij een bestaande opleiding.

De basiskwaliteit, ook die van nieuwe opleidingen, dient altijd op orde te zijn. Er zijn dan ook grenzen aan de mate waarin instellingen de mogelijkheid krijgen om minder ernstige tekortkomingen weg te werken. De in het wijzigingsbesluit opgenomen voorschriften vormen de ondergrens. Het is niet logisch om, ten aanzien van de opleidingsaccreditaties, een instelling met een erkenning ITK anders te behandelen dan een instelling die daarbij ook voorwaarden heeft gekregen. In beide gevallen betreft het een erkenning dat de kwaliteitszorg op orde is. Als die niet op orde is, krijgt een instelling geen erkenning onder voorwaarden. Wel kan de NVAO, in haar afweging om aan een opleidingsaccreditatie al dan niet voorwaarden te verbinden, meewegen dat de betreffende ITK onder voorwaarden is verleend.


X Noot
1

WHW: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek.

X Noot
2

Kamerstuk 34 735, nr. 19.

X Noot
3

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

X Noot
4

ITK: instellingstoets kwaliteitszorg.

X Noot
5

CDHO: Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.

X Noot
6

Kamerstuk 34 735, nr. 15.

X Noot
7

Kamerstuk 22 452, nr. 59.

X Noot
8

mbo: middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
9

ho: hoger onderwijs.

X Noot
10

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

X Noot
11

ITK: instellingstoets kwaliteitszorg.

X Noot
12

CDHO: Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.

X Noot
13

Kamerstuk 34 735, nr. 15.

X Noot
14

Kamerstuk 34 412, nr. 3, p. 15.

X Noot
15

Kamerstuk 22 452, nr. 59.

X Noot
16

mbo: middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
17

ho: hoger onderwijs.

Naar boven